2. Zelfregulatie en metacognitie 2 Flashcards

1
Q

Hoe wordt zelfregulatie gezien bij de ontwikkelingstheorie?

A

Zelfregulatie wordt gezien in termen van progressieve cognitieve veranderingen binnen de student
die er voor zorgt dat ze meer controle hebben over hun gedachten, gevoelens en acties. Onder
zelfregulatie vallen acties als het starten en beëindigen van acties, de intensiteit en frequentie van
verbale en motorische acties veranderen en het gedragen op een sociaal acceptabele manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkelingsveranderingen in zelfregulatie

0-3 maanden

A

-Neurofysiologisch stadium:

Arousal en rudimentair gedrag (zoals reaching). Volwassenwording en routines en interacties van ouders zijn belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontwikkelingsveranderingen in zelfregulatie

3-9 maanden

A

Sensomotorisch stadium:

Veranderingen in doorlopend gedrag als reactie
op gebeurtenissen en omgevingsstimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkelingsveranderingen in zelfregulatie

9-12 maanden

A

Meegaandheid voor verzoeken en relatie van verzorgers. Vroegste vorm van vrijwillige controle over gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkelingsveranderingen in zelfregulatie

12-18 maanden

A

Impulscontrole

bewustzijn van sociale eisen. Het verschuiven van
externe naar interne controle over gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkelingsveranderingen in zelfregulatie

24-36 maanden

A

Zelfcontrolefase

grotere reactiviteit op volwassenverzoeken en meer
communicatieve en sociale interacties door verbreding taal en directieve spraakfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkelingsveranderingen in zelfregulatie

36+ maanden

A

zelfregulatie

aanpassingen van regels dat hun gedrag stuurt, meer
internalisatie, cognitieve mediatie en aanpassingen van gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Metacognitief begrip (tijd)

ontwikkelingstheorie

A

breidt zich sterk uit tussen 5 en 10 jaar en ontwikkelt stapsgewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Private speech

ontwikkelingstheorie

A

een spraak fenomeen waarbij iemand tegen zichzelf praat, het heeft een zelfregulerende functie.

Drie fasen:
1. 1,5-2,5 jaar: Andermans spraak stuurt het gedrag van kind.
2. 2-4 jaar: Openlijke spraak van kind veroorzaakten motorisch gedrag, maar remden dit niet
perse af.
3. 4,5-5,5 jaar: Motorisch gedrag initiëren, sturen en remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociaal constructivistische theorie

A

Vanaf geboorte intrinsieke motivatie om te leren
en actief omgevingen te onderzoeken, begrijpen en beheersen. Men geeft betekenis aan hun
percepties en vormen overtuigingen op basis van hun eerdere ervaringen.

De mentale representatie van de mens verandert in de ontwikkeling.

Het proces van het samenvoegen van wat iemand weet en wat iemand tegenkomt stopt nooit. Deze verfijning komt door interne reorganisatie, fysieke ervaringen, sociale begeleiding en blootstelling aan nieuwe info.

Ontwikkeling limiteert het leren. Klaar zijn voor leren
vergt volwassenheid en eerdere ervaringen. Leren gebeurt het best als de info die ze krijgen
overeenkomt met hun ‘klaar zijn voor het leren’ (readiness). Reflectie en reconstructie stimuleren
leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vygorsky’s theorie

A

Vygotsky (1962) legde nadruk op de relevantie van taal in zelfregulatie. Hij geloofde dat private speech hielp om denken te ontwikkelen door gedrag te organiseren. Kritiek: Echte hoeveelheid private speech is klein —> ontwikkelingspatroon zal complexer zijn dan Vygotsky beweert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zone van proximale ontwikkeling:

A

De hoeveelheid leren dat mogelijk is door een student als de goede instructies zijn gegeven. Taken die een student niet alleen kan doen, maar wel met hulp,
vallen in deze zone.

Leraren of klasgenoten doen aan scaffholding: Manier van instructie waardoor leerlingen zelfstandig leren leren en steeds een stapje verder komen in hun leerproces.
Hierna kunnen ze het zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zelfregulatie in Sociaalcognitieve theorie

A

Zelfregulatie bevat keuzes van een leerling zoals is vastgelegd volgens Zimmerman (1998) bestaande uit zes gebieden waar iemand kan zelfreguleren: Motieven, methoden, tijd, uitkomsten, fysieke omgeving en sociale omgeving. Zelfregulatie is mogelijk zolang studenten de keuze hebben in één of meer van deze gebieden. Anders is de afkomst van controle extern
(docent, ouders etc.).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bandura (1986) perceived self- efficacy

A

Volgens Bandura (1986) is er een samenhang tussen persoonlijke, gedrags- en sociale/omgevingsfactoren die het menselijk functioneren bepalen.
Perceived self-efficacy:
Overtuigingen over iemands vermogen om gedragingen te leren of uit te voeren op aangewezen
niveaus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Drie-fasen zelfregulatiemodel van Zimmerman

(2000):

A
  1. Forethought fase: Gaat vooraf aan echte prestatie en refereert naar processen die vóór de handeling plaatsvinden. Doelen stellen, strategisch plannen.
  2. Prestatiecontrole-fase (volitional): Processen die voorkomen tijdens leren en aandacht en
    handelingen beïnvloeden. Leerstrategieën uitvoeren voor motivatie en leren, het opnemen en monitoren van prestaties.
  3. Zelfreflectiefase: Komt na prestatie, voor en tijdens pauzes, men reageert evaluatief op hun inspanningen. Doel is om progressie te evalueren, kijken of er andere strategieën nodig zijn en eventueel nieuwe doelen stellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schunk en Zimmerman (1997) zeiden dat zelfregulatie ontwikkelt van sociale bronnen naar zelf
bronnen in een reeks niveaus

A
  1. Observatieniveau: De belangrijkste kenmerken van leerstrategieën opwekken door het observeren van modellen (modeling van Bandura).
  2. Emulatieniveau: De eigen prestaties hebben ongeveer dezelfde vorm van die van het model. Het is niet kopiëren, maar eerder imiteren van de algemene patronen.
  3. Zelfcontroleniveau: Onafhankelijk strategieën gebruiken terwijl er overdrachtstaken worden uitgevoerd.
  4. Zelfregulatieniveau: Strategieën aanpassen aan veranderingen in persoonlijke en situationele condities zonder begeleiding van modeling.