23 Woorden boetseren Flashcards

(13 cards)

1
Q

wat is recursiviteit

A

door een woord onbeperkt aan elkaar zet. bv hottentotententoonstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn open woordklassen?

A

ze bevatten inhouds woorden dus zijn uitbreidbaar dus er kunnen nieuwe woorden verzonnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tot waar hoort de zn, ww en bn?

A

open woordklassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn gesloten woordklassen

A

ze bevatten meestal functiewoorden dus zijn niet uitbreidbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tot wat behoort voorzetsels, voegwoorden en voornaamwoorden?

A

de gesloten woordklassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een morfeem/woorddeel?

A

het kleinste betekenisdragende eenheid in een taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kan een vrij morfeem zelfstandig worden?

A

ja bv. deur, huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kan een gebonden morfeem zelfstandig zijn

A

nee, want de achtervoegesels kan je er niet van loskoppelen maar het voegesel duid wel aan dat het een bepaald kenmerk heeft bv. klein of groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn allomorfen

A

bv pje, tje, het word anders geschreven maar wilt beide een verkleining aanduiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn distrubtie regels?

A

regels die aanduiden welke vormvariant er moet gebruikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom gebruiken mensen verklein woorden? (4)

A

-minimaliseren
-neerbeuigend doen
- iets verbloemen
- bettutelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waneer worden kleinwoorden nog meer gebruikt?

A

connoratie=gevoelswaarde->positief=eufemismen en – negatief=dysfemismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe zie je tot welke stelling een woord hoort?

A

het laatste woord van de samenstelling bepaalt tot welke type het behoort:
voorbeelden zijn:

zn types
-zn+zn
-bn+zn
-ww-stam+zn
- bijwoord+zn

bn types
- zn+bn
- bijwoord+bn
-ww-stam+bn

ww-type
vz+infinitief

telwoord-type
-telwoord+telwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly