2A1 week 5 HC 1, 2 & 3 Stadiumbepaling Flashcards

(35 cards)

1
Q

Wat is sensitiviteit en specificiteit?

A

Sensitief: positief bij ziekte
Specifiek: negatief bij geen ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer gebruik je een röntgenfoto?

A

X-thorax voor screening metastasen en longcarcinoom
- sensitiviteit 50-85%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de golden S sign?

A

Dichtgevallen bovenste kwab doordat longcarcinoom bronchi dichtduwt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer gebruik je een CT-scan?

A

Bij klinische verdenking op carcinoom na X-thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer gebruik je echografie?

A
  • Screening buikklachten (metastasen, cyste)
  • Controle na lymfoom of testis carcinoom
  • Hals, oksel en liezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten contrast timingen zijn er en wanneer gebruik je deze?

A
  • Arterieel: 30 seconden (bloedvaten, schildklier)
  • Veneus: 80 seconden (organen, metastasen)
  • Urinewegen: na paar minuten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werkt je TNM classificatie?

A
  • Tumor: grootte en invasie (T1-T4)
  • Nodes: pathologie lymfeklieren (N1-N3)
  • Metastase (M0 of M1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn kenmerken van een PET-CT?

A

Nog beter dan normale CT
- Suiker opname meten
- Lage specificiteit (bijv bij ontsteking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet de N indeling van een longcarcinoom eruit?

A

N1: in long hilus
N2: in nodus aan zelfde kant
N3: supra claviculair of aan andere kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer is een longcarcinoom stadium T4?

A
  • Invasie in carina, hart, grote vaten, trachea, oesophagus of wervelkolom
  • Atelectase gehele long
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het voordeel van colonoscopie tov CT coloscopie?

A

Biopt afnemen is mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke metastasen zie je vaak bij de verschillende tumoren?

A
  • Organen die draineren op vena portae -> lever
  • Nier -> long
  • Testis -> nier
  • Ovarium -> peritoneum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer gebruik je een MRI?

A

Bij karakterisatie van de tumor en bij tumoren in het kleine bekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is recist?

A

Respons evaluatie criteria in solide tumoren
- Manier op chemo respons te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn meetbare laesies?

A
  • Meer dan 10 mm CT langste as
  • Meer dan 20 mm X thorax
  • Lymfe > 15 mm korte as
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn niet meetbare laesies?

A
  • Minder dan 10 mm lange as
  • Klieren 10-15 mm
  • Slecht afgrensbare laesies, vocht
17
Q

Wat is NADIR?

A

De laagste tumorbulk grootte
- Vergelijking voor progressie

18
Q

Welke soorten respons zijn er?

A
  • Complete: verdwijnen target laesies (soms wel nog non target laesies < 10 mm)
  • Partiele: afname 33%, geen progressie
  • Progressive disease: 20% toename, nieuwe laesies
    -> som kan groter zijn dan 0: lymfeklier als target laesie, verdwijnt nooit helemaal
19
Q

Wanneer doe je een biopsie?

A
  • Vergrote lymfeklieren: 20% benigne
  • Twijfel over aard: vet = adenoom
  • Geleide palpatie, echo en MRI
20
Q

Hoe verloopt het onderzoek naar een huidlaesie na excisie?

A
  1. Uitpakken
  2. Fixeren/verwerken met formaline
  3. Inbedden in paraffine -> casette (FFPE)
  4. Snijden op microtoom / lamelleren
  5. Vastplakken op warme plaat zodat paraffine smelt
  6. HE kleuring van coupe
21
Q

Wat doet formaline?

A
  • Doodt enzymen en microben, waardoor autolyse stopt
  • Hydrofiel -> hydrofoob
22
Q

Hoe benoem je de naalddikte?

A

Gauge
- Hoog = dunne naald

23
Q

Wat zijn kenmerken van een onderzoek na resectie

A
  • 10 tot 20 casettes
  • Snijvlak aankleuring voor onderzoek naar safe marging
24
Q

Hoe onderzoek je de cytologie?

A

Aspiratie of uitstrijkje van losse cellen
- Pap (oranje) of giemsa (blauw) kleuring

25
Wat kun je onderzoeken met immunohistochemie?
Herkomst van de metastase
26
Wat is het nut van stadium bepaling?
Informatie over behandeling, prognose en vergelijking
27
Hoe kun je het T stadium indelen?
T1: mucosa/submucosa T2: spierweefsel T3: vetweefsel T4: ander orgaan
28
Welke typen stagering zijn er?
Klinisch stageren (cTNM): voor start behandeling Pathologisch stageren (pTNM): na resectie ypTNM: na voorbehandeling
29
Welke stadia zijn er?
0: voorloper van tumor I: laaggradig II: uitgebreider III: lymfe IV: metastase
30
Welke andere factoren spelen een rol bij het voorspellen van tumor eigenschappen?
- Celdifferentatie: laag vs hooggradig - Celtype - Locatie - Tumormarkers
31
Welke onderzoeken gebruik je bij verschillende soorten kanker?
- Darmkanker: endoscopie, biopsie en CT (in M stadium) - Slokdarmkanker: gastroscopie, EUS, PET CT (in M stadium) - Melanoom: LO, excisie en PET CT (in M stadium)
32
Welke typen metastase zijn er?
Synchroon: aanwezig bij diagnose Metachroon: later in ziekte beloop
33
Wat wordt er aangegeven met de differentatie graad?
Hoeveel tumorweefsel lijkt op de normale tegenhanger - Hooggradig/slecht gedifferentieerd: agressief - Laaggradig/goed gedifferentieerd: minder agressief
34
Hoe ziet de N indeling van mamacarcinoom eruit?
N0: geen kliermetastasen N1: maximaal 3 klieren positief N2: 3-9 klieren positief N3: Meer dan 9 klieren positief
35
Hoe ziet de N indeling van coloncarcinoom eruit?
N0: geen regionale kliermetastasen N1: maximaal 3 klieren positief N2: meer dan 3 klieren positief