2A1 week 1 HC 4 & 5 Bloedcelvorming Flashcards

1
Q

Wat gebeurt er bij acute myeloide leukemie?

A

Vergrote celdeling zonder uitrijping, wat leidt tot ophoping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn klachten van acute myeloide leukemie?

A

Spontaan ontstane extreme vermoeidheid, duizeligheid, bloedingen, infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de behandeling bij acute myeloide leukemie?

A

Chemotheraptie, immunotherapie en stamceltransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn bijwerkingen van de chemo?

A

Sepsis, longembolie, mucositis, huidtoxiciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kleurt eosinofiele kleuring aan?

A

Basische stoffen (eiwitten), oranje/bruin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kleurt methyleenblauw aan?

A

Zure componenten (nucleinezuren), blauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kleuren azuurkleurstoffen aan?

A

Zure componenten (granules), rood/paars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke typen leukemie worden onderscheiden?

A
  • Acuut vs chronisch: onderscheid door hoeveelheid blasten en gerijpte cellen
  • Myeloïde vs lymfatisch: onderscheid door immunofenotypering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke cellen kunnen zich ontwikkelen tot leukemische cellen?

A

Cellen die in staat zijn tot proliferatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kun je B en T cellen herkennen?

A

Antigeenreceptoren
- B cellen: immunoglobuline
- T cellen: receptoren
Alle leukemische cellen hebben dezelfde antigeenreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke groepen leukocyten zijn er?

A

Granulocytair, monocytair en lymfocytair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zien de verschillende granulocyten eruit?

A
  • Basofiel: diffuse kern
  • Eosinofiel: twee lobben, oranje/roze granules
  • Neutrofiel: meerdere lobben, lichte granules
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de voorlopers van de segmentkernige granulocyten?

A

Myeloblast, promyelocyt, myelocyt, metamyelocyt, staafkernige granulocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van acute myeloide leukemie?

A

Hypercellulair, homogeen: myoblasten, granulocytair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van chronische myeloide leukemie?

A

Hypercellulair, heterogeen: granulocyten en myeloblasten, granulocytair
- Urinezuur en vergrote milt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van multipele myeloom?

A

Homogeen: plasmacellen, hypocellulair, lymfocytair

17
Q

Wat zijn kenmerken van chronische lymfatische leukemie?

A

Veel lymfocyten, hypercellulair, lymfocytair

18
Q

Wat kunnen pluripotente stamcellen worden?

A

Lymfoide stamcellen of myeloide stamcellen

19
Q

Wat zijn kenmerken van bloedvormende stamcellen

A
  • Hoog delingspotentieel, lage delingsfrequentie
  • Pluripotent
  • Zelfvermeerdering
  • Relatief ongevoelig voor genotoxische invloeden
  • Lange termijn herstel beenmerg en bloedcelvorming
20
Q

Wat zijn kenmerken van progenitor bloedcellen?

A
  • Laag delingspotentieel, hoge delingsfrequentie
  • Unipotent of multipotent
  • Beperkte zelfvermeerdering
  • Gevoelig voor genotoxische invloeden
  • Korte termijn herstel bloedcelvorming
21
Q

Wat zijn toepassingen van stamceltransplantatie?

A
  • Beenmergherstel na bestraling en chemo bij hematopoietische ziekten (allo-SCT)
  • Beenmergherstel na chemo bij solide tumoren (auto-SCT)
  • Behandeling auto immuunziekten (auto-SCT)
  • Gentherapie bij immuundeficienties, stollingsziekten of bloedcel aandoeningen (auto-SCT)
22
Q

Waar liggen hematopoietische stamcellen?

A

In regulerende niches dichtbij het bot met osteoblasten
- regulatie en bescherming tegen toxiciteit

23
Q

Welke hormonen stimuleren de aanmaak van de verschillende bloedcellen?

A
  • EPO: rode bloedcellen
  • G-CSF: granulocytaire cellen
  • TPO: bloedplaatjes
24
Q

Wat is het verschil tussen chronische en acute leukemie?

A

Bij chronische leukemie vindt wel rijping van bloedcellen plaats, bij beide defect in groeiregulatie

25
Hoe ontstaan genetische defecten in bloedvormende stamcellen?
- Exogene factoren: straling, mutagene stoffen - Erfelijke factoren
26
Waaruit bestaat de diagnostiek van leukemie?
- Morfologie beenmerg - Cytogenetica (karyotype) - Immunofenotypering - Moleculaire diagnostiek
27
Hoe kun je mutaties en clonaliteit opsporen?
Met next generation sequencing
28
Hoe heten de mutaties die een verhoogde kans op leukemie geven?
Driver mutaties
29
Hoe komen stamcellen na transplantatie op de goede plek terecht?
Door stamcel homing: chemoattractie
30
Waar gaat het fout bij het myeloproliferatief syndroom?
In de cascade waarbij groeifactoren aan receptoren binden die leiden tot deling en differentatie
31
Wat is de definitie van leukemie?
Ontsporing van de bloedcelvorming, ongecontroleerde aanmaak van verminderd functionerende bloedcellen - Kan leiden tot onderdrukking van de normale bloedcelvorming - > 20% blasten