2B1 HC week 3 Flashcards

(24 cards)

1
Q

direct preparaat

A

diagnostiek direct op patiëntmateriaal, meestal m.b.v. kleuring
- voordelen: meerdere micro-org. tegelijk, snel, m.n. in steriele materialen grote toegevoegde waarde, ook niet kweekbare micro-org aantoonbaar
- nadelen: weinig sensitief, voor andere determinatie en gevoeligheidsbepaling andere techniek nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

auramine

A

mycobacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gramkleuring

A

grampositieve of gramnegatieve bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

blankophor

A

schimmels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ziehl Nielsen

A

o.a. mycobacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

JKJ (jodine)

A

parasieten in feces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

kweek

A

micro-organismen laten vermenigvuldigen tot je ze kan zien, kan met diverse lichaamsmaterialen in diverse media
- bij geen vraagstelling -> banale kweek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

electief medium

A

vergemakkelijke determinantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

selectief medium

A

remt oninteressante flora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

serologie

A

immunologische respons van de gastheer tegen een micro-organisme kan gemeten worden
- in acute fase IgM, later ook IgG
- principe serologisch onderzoek: plaatjes zijn gecoat met antigeen, bloed van patiënt wordt op plaat gebracht, vervolgens wasstap, daarna secundair antilichaam met enzym, als secundair antilichaam bindt aan primair antilichaam wordt het enzym actief en kan het substraat gedetecteerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

signalen bij DC-T interactie

A
  1. presentatie op MHC II en interactie met TCR
  2. CD28 (T-cel) bindt aan CD80 of CD86 (APC)
  3. cytokines zorgen ervoor dat de T-cel gaat differentiëren in een bepaalde richting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

CTLA-4

A

kan net als CD28 binden aan CD80/CD86 maar heeft juist een remmende werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

histologisch beeld chronische ontsteking

A
  • infiltratie van mononucleaire ontstekingscellen (lymfocyten, macrofagen/histiocyten)
  • geen (of hooguit enkele) neutrofiele granulocyten in het infiltraat
  • weefseldestructie
  • bindweefselvorming met angiogenese en fibrose (collageen afzetting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

granulerende ontsteking

A

overgang van acute ontstekingsreactie naar herstel van weefselbeschadiging door littekenvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

histologisch beeld granulerende ontsteking

A
  • veel jonge bloedvaten
  • fibroblastenproliferatie
  • gaat in latere fasen over in celarm bindweefsel (litteken)
  • kan samengaan met/grenzen aan gebieden met acute ontsteking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

VEGF

A

door VEGF breekt het basaalmembraan open en gaat het endotheel delen en vormt zich een nieuw bloedvat. Daarnaast wordt collageen aangemaakt, dit gebeurt door een fibroblast. De fibroblast wordt gestimuleerd door verschillende cellen en cytokinen.

17
Q

granulomateuze ontsteking

A

concept van een chronische ontsteking. Er zitten geactiveerde macrofagen in met een epitheloïd aspect. Op histologisch beeld is een granuloom zichtbaar.

18
Q

granuloom bestaat meestal uit

A
  • macrofagen: epitheloïde macrofagen, Langhanse type reuscellen, vreemdlichaans type cellen
  • lymfocyten (vooral T-cellen)
  • plasmacellen
  • wal van fibroblasten

granulomateuze ontsteking kan ook zonder meerkernige cellen. Wat alle granulomen gemeen hebben zijn epitheloïde macrofagen en lymfocyten.

19
Q

typen shock

A
  • cardiogeen
  • distributief: anafylaxie, neurogeen, septisch, toxisch
  • obstructief: LE, harttamponade, spanningspneu
  • hypovolemisch/hemorrhagisch: endogeen of exogeen
20
Q

vocht toedienen bij shock

A

start 30 mL/kg

21
Q

bijwerkingen aggressieve vloeistoftherapie

A
  • intravasculair volume overbelasting -> risico op hartfalen
  • longoedeem
  • hersenoedeem
  • gastro-intestinaal oedeem -> risico op ischemie
  • massaal oedeem huid -> risico op decubitus
22
Q

vullen o.b.v. welke klinische parameters

A
  • arteriële bloeddruk
  • hartfrequentie
  • urineproductie
  • huiddoorbloeding
  • huidtemperatuur
  • bewustzijn
  • lactaat
23
Q

Swan Ganz katheter

A

je stopt een katheter in de jugularis, deze loopt door tot een aftakking van de a. pulmonalis. Als je een koude bolus geeft kan je de temperatuur meten en zo kijken wat de cardiac output is.