Learning and Memory Flashcards

1
Q

4 vormen leren

A
  1. perceptual learning
  2. stimulus- response learning
  3. motor learning
  4. relational learning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uitleg: perceptual learning

A

herkennen van bekende stimuli,

ordenen van objecten, mensen en situaties in categorieen

vind plaats in sensory association cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uitleg: stimulus- response learning

A

leren van bepaalde reactie op bepaalde stimulus

bv classic of operant conditioneren

klassiek: reflexief gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitleg: hebb- rule

A

synapse actief ongeveer tegelijk met een postsynaptische actiepotentiaal - > synapse verbinding word sterker

classic conditioneren -> door herhaling van US en CS tegelijk word te synaps tussen CS- neuron en UR- neuron sterker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uitleg: motor learning

A

leren van een nieuwe respons - dus onderdeel van stimulus- response learning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 typen relational learning (declaratief, explici geheugen)

A

spatial learning: bv. objecte herkennen in een ruim en de relative positie tussen de objecten en de positie van de subject zelf

episodic learning: volgorde van evenementen onthouden

semantisch: concept, betekenis

ruimte/tijd/concept

belangrijke structuren: hippocampus en associative structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitleg: hippocampal formation

A

temporal lobe: bestaat uit

hippocampus proper

dentate gyrus

subiculum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uitleg: long-term potentiation (LTP)

A

versterking van connectie tussen een bepaalde synapse en een neuron door herhaalde hoge frequentie van actiepotentialen

hoge frequentie nodig, lage frequentie voldoet niet om threshold voor LTP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uitleg: population EPSP

A

meting van postsynaptische potentialen bij een groep neuronen door een bepaalde pad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitleg: associative long-term potentiation

A

sterke en zwakke synaps tegelijk actief ->

depolarisatie en zwakke synaps tegelijk actief -> voldoet aan voorwaarde hebb rule

-> synaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verschil tussen long-term depression en long- term potentiation

A

log-term potentiation: versterking synaps door depolarisatie neuron en activatie synaps

long-term depression: verzwakking synaps door hyperpolarisatie neuron en activatie synaps

theorie: 2 verschillende soorten NDMA receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2 evenementen eisen voor LTP

A
  1. depolarisatie van neuron
  2. activatie van synapse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uitleg: NDMA receptor

A

ion canaal afhankelijk van membran potentiaal EN neurotransmitter

glutamaat an receptor + actiepotential (magnesium verdwijnt uit canaal) = canaal open - CA kan in neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uitleg: AMPA receptor

A

ionotrope glutamaat receptor, controle over sodium canaal, leidt tot EPSP

versterking van synapse door meer AMPA receptoren -> meer sodium ionen kunnen in de membran-> sterkere depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uitleg: CAM KII

A

enzym activeert door Calcium (2nd messenger)

belangrijk voor het transport van AMPA receptoren in de membran van dendrite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

presynaptische verandering door LTP

A

meer glutamaat wordt in de synaptische spleet vrijgelaten

theorie: nitric oxide synthase, enzym produceert nitric ocide, een retrogerade (backwards) messenger van postsynaptische dendrite naar presynaptische axon

activeert door calcium

17
Q

uitleg: long term depression

A

actiepotential frequenties onder 10hz -

synaptische activatie + postsynaptische membran hyperpolariseert of zwaak depolariseert

=

verminderen AMPA receptoren in postsynaptische membran

18
Q

instrumental conditioning: 2 paden tussen sensory assicuation en motor association cortex

A
  1. direct transcortical connections - van een area van cortex naar een andere

leren van complexe bewegingen en het ontstaan van episodische geheugen

  1. connections via basal ganglia en thalamus - observeert eerst wat transcortical connections doen, en is naar een bepaalde tijd in staat deze “gedrag” zelf aan te sturen

daardoor zijn transcortical connections vrij voor anderen dingen, bv auto rijden en praten

19
Q

pad over thalamus en basial ganglia

A

cerebral cortex stuurt sensorische informatie naar neostriatum ( caudate nucleus en putamen)

frontal lobe stuurt informatie over planned movements etc naar neostriatum

neostriatum stuurt informatie naar globus palidus

globus palidus stuurt naar motor cortex

20
Q

2 functies van reinforcement system

A
  1. ontdeken van reinforcing stimulus
  2. versterken van connectie tussen neuronen die discriminative stimulus ontdeken en neuronen die de respons uitvoeren
21
Q

locatie en functie pleasure center

A

locatie: medial forebrain bundle

verbinden van dopaminerge neuronen in ventrale tegmentale gebied met neuronen in nucleus accumbens

22
Q

locatie central executive

A

dorsale prefrontale schors

diPFC neuron belangrijk voor werkgeheugen

23
Q

4 typen niet declaratief geheugen

A

procedureel- fietsen

percptueel- snel herkennen

klassik condt. - pavlov

niet associativ leren - gewenning

24
Q

3 typen declaratief geheugen

A

episodisch - relaties in tijd

semantisch - conceptuele relaties

ruimtelijk - ruimtelijke relaties

declaratief leren allemal localiseert in temporale kwabben

25
Q

verschil declaratief en impliciet geheugen bij schade an hippocampus

A

impliciet leren is niet betrokken van schade an hippocampus

voorbeeld: perceptial priming

26
Q

uitleg: reconsolidation

A

aanpassen van herinneringen in het LTM

27
Q

verschil anterograde en retrogerade amnesie

A

anterograde: wel herinneringen aan periode voor amnesie, onvermogen relationeel te leren
retrograde: geen herinneringen aan periode voor amnesie, wel in staat relationeel te leren

28
Q

ontstaan van amnesie in de hippocampus

A

vindt plaats in de ammonshoorn (CA)

door storing in metabolisme te veel glutamaat

stimulatie van NDMA receptoren

te veel calcium in de cellen

dood van cellen

29
Q

uitleg: place cells

A

neuron in hippocampal formation: gevoelig voor bepaalde spatiene locaties

30
Q

effect van slow wave sleep en REM slaap voor geheugen

A

slow wave sleep: helpt consolidatie van declaratieve geheugen

REM slaap: helpt consolidatie van non declarative geheugen

31
Q

effect van relationeel leren op neurogenesis

A

relationeel leren taak: neurogenesis vindt plaats

stimulus respons taak: geen nieuwe neuronen ontstaan