3.14-3.15-3.16 un corps étranger dans l'OEil - la plaie - le suicide Flashcards

(40 cards)

1
Q

een vreemd voorwerp in het oog

A

un corps étranger dans l’OEil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de daling van de gezichtsscherpte

A

la baisse de l’acuité visuelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het tijdelijk gezichtsverlies

A

la perte de vision/vue temporaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de extreme gevoeligheid voor licht

A

la sensibilité extrême à la lumière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

met zijn ogen knipperen

A

cligner de l’OEil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de roodheid

A

la rougeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

spasmes van de oogleden

A

des spasmes (m.) des paupières (f.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het oog spoelen met lauw water

A

rincer l’OEil à l’eau tiède

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het tranen

A

le larmoiement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de tranen kunnen helpen het voorwerp te verwijderen

A

les larmes peuvent aider à évacuer l’objet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

niet in het oog wrijven

A

ne pas se frotter l’OEil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

open wonde

A

la plaie ouverte/à vif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de diepe wonde

A

la paie profonde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de oppervlakkige wonde

A

la plaie superficielle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de snijwond

A

la coupure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zich verwonden

A

se blesser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

iemand verwonden

A

blesser quelqu’un

18
Q

een gewonde

A

le blessé/la blessée

19
Q

zwaar gekwetst zijn

A

étre grièvement blessé(e)

20
Q

de kwetsuur

21
Q

de wonde afdrogen

A

sécher la plaie

22
Q

de wonde hechten

A

suturer la plaie

23
Q

het hechten van de wonde

24
Q

de hechting

A

le point de suture

25
het draadje
le fil
26
het nietje
l'agrafe (f.)
27
het afgerukt lidmaat
le membre coupé/arraché
28
het litteken
la cicatrice
29
de goede littekenvorming
la bonne cicatrisation
30
ontsmetten
désinfecter
31
het ontsmettingsmiddel
le désinfectant
32
reinigen
nettoyer
33
reiniging
le nettoyage
34
de schram, de schaafwonde
l'écorchure (f.)/ l'égratignure (f.)/ l'éraflure (f.)
35
de zeep
le savon
36
de zelfmoord
le suicide
37
zelfmoord plegen
se suicider
38
de zelfmoordpoging
la tentative de suicide
39
de bewuste daad
un acte/geste volontaire
40
suïcidaal
suicidaire