3A2 week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van vroeggeboorte?

A
  • infecties
  • stress bij moeder
  • afname in werking progesteron
  • vasculaire ziekten
  • aandoening van de cervix
  • overrekking van de baarmoeder
  • verminderde maternale tolerantie
  • veroudering van de decidua
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de verdeling van macronutriënten op een dag van een pasgeborene?

A

vet 50%
koolhydraat 40%
eiwit 10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke aminozuren zijn essentieel?

A

(iso)leucine, valine, threonine, phenylalanine, tryptofaan, lysine, methionine, histidine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke voedingsstoffen ontbreken/zijn er te weinig van in moedermelk en moet je een pasgeborene bijgeven?

A

vitamine D (10 mcg/dag vanaf dag 7)
Vitamine K (1 mg bij geboorte, daarna vanaf dag 8 150mcg/dag)
Ijzer (vanaf 4 maanden starten met bijvoeding fruit en groentehap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe ontstaat rachitis en wat zijn de kenmerken en diagnose?

A

Tekort aan vitamine D -> te weinig fosfaat en calcium opname in botweefsel.

Verbreding/verdikking van polsen en enkels
Doorbuigen van de lange pijpbeenderen (O-benen)
Verdikkingen ter plaatse van de costosternale overgang

Diagnose: alkalisch fosfatase verhoogd en X-pols of knie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke 2 fysiologische verschillen zijn er tussen kinderen en volwassenen met betrekking tot geneesmiddelabsorptie?

A
  • absorptiesnelheid lager
  • absorptiefractie lager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke fysiologische verschillen zijn er tussen prematuren en volwassen met betrekking tot geneesmiddelen?

A
  • lagere absorptiesnelheid
  • lagere absorptiefractie
  • meer extracellulair volume
  • minder CYP-activiteit
  • glomerulaire filtratiesnelheid is zeer laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is sudden infant death syndrome?

A

kinderen tussen 1 maand en 1 jaar oud die ineens overlijden zonder dat er een doodsoorzaak vastgesteld kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer sluiten het foramen ovale en de ductus arteriosus?

A

foramen ovale: direct na de geboorte
ductus arteriosus: na enkele dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat gebeurt er bij een persisterende open ductus arteriosus van een kind?

A

ontstaan links-recht shunt en longvaatovervulling

sommige kinderen met aangeboren hartafwijking hebben deze open ductus nodig om te overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar kijk je naar bij een Apgar-score?

A

hartfrequentie, ademhaling, kleur, spiertonus en reactie op prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een belangrijk pulmonaal verschil tussen kinderen die vaginaal geboren worden en met een keizersnede?

A

de longen van een kind die met een keizersnede geboren is zijn niet samengedrukt geweest in het geboortekanaal en zitten vol vocht (transient tachypnoea of the newborn)
tachypneu en zuurstofbehoefte, herstelt vaak na 24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is persistent pulmonary hypertension of the newborn (PPHN)?

A

hoog blijvende vaatweerstand na de geboorte. Hierdoor rechts-links shunt op niveau van ductus arteriosus en foramen ovale. Leidt tot cyanose, en zelfs cardiorespiratoire insufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn mogelijke oorzaken van PPHN (persisterende pulmonale hypertensie) ?

A
  • perinatale asfyxie
  • perinatale infectie
  • longhypoplasie
  • meconium aspiratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe groot is de kans dat een HIV-besmette moeder het HIV-virus overgeeft aan het kind?

A

30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer wordt er gesproken van prematuriteit?

A

een geboorte eerder dan 37 weken zwangerschapsduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kindersterfte, perinatale sterfte en neonatale sterfte?

A

Kindersterfte: sterfte van kinderen < 5 jaar

perinatale sterfte: sterfte vanaf 22 weken tot 28 dagen na geboorte

Neonatale sterfte: sterfte van kinderen vanaf de geboorte tot 28 dagen erna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een belangrijk probleem bij vroeggeboorte?

A

ontbreken van surfactant, waardoor de alveoli dichtklappen en het kind respiratoir insufficiënt wordt (pas bij 34 weken wordt het geproduceerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn mogelijke (semi-directe) gevolgen van prematuriteit?

A
  • Infecties
  • Sepsis
  • Premature retinopathie (ROP)
  • Bronchopulmonale dysplasie (BPD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe ontstaat premature retinopathie (ROP)?

A

Oogontwikkeling vindt plaats in week 34-36. Bij premature geboorte zal angiogenese in de retina plotseling stoppen wat retina loslating en mogelijk blindheid kan veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waarom dien je steroiden toe bij dreigende vroeggeboorte?

A

stimuleert longrijping en surfactant productie bij de foetus.
poging voorkomen bronchopulmonale dysplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de meest voorkomende transplacentaire en opstijgende infecties?

A

transplacentair: listeria monocytogenes, toxoplasmose gondii, CMV

opstijgend: B-hemolytische streptokokken, E. coli, HSV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waar staat TORCHES voor?

A

Toxoplasmose
Others (o.a. parvo B19 en hiv)
Rubella
Cytomegalovirus
HErpes simplex virus
Syfilis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke diagnostiek kan je doen van TORCHES?

A
  • Moeder: serologie, IgM
  • kind: serologie middels chordocentese
  • PCR-techniek op vruchtwater
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

van zijn de klinische kenmerken van een congenitale CMV-infectie?

A
  • milde prematuriteit
  • petechien/purpura
  • hepatosplenomegalie
  • SGA (small for gestational age)
  • neurologische afwijkingen: microcephalie, hypotonie, convulsies, periventriculaire afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat voor lab zie je bij een foetus met congenitale CMV-infectie?

A

trombocytopenie, geconjugeerde hyperbilirubinemie en verhoogde transaminasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat voor diagnostiek die je bij verdenking congenitale CMV-infectie? en behandeling?

A

< 21 dagen postpartum positieve PCR is bewijzend
> 21 dagen is het niet te onderscheiden van een verworven infectie

zelflimiterend indien asymptomatisch

bij chorioretinitis of pneumonie langdurig iv ganciclovir (schadelijk, niet snel toegepast)

26
Q

wat is de verticale transmissiekans van een Herpes simplex virus type 2 (HSV2)?

A
  • 50% bij primo infectie (sectio aangeraden om transmissie kans te verkleinen)
  • 30% bij primo infectie met eerder HSV1
  • 2% bij herhaalde HSV2
27
Q

wat zijn de uitingsvormen van congenitale HSV2 infectie?

A
  • gedissemineerd (dag 4-5). lijkt op normale sepsis, hersenen en longen ook aangedaan
  • centraal zenuwestelsel (week 2 tot 3). meningitis/encefalitis
  • huid, ogen en mond (2e week)
28
Q

wat is de diagnostiek en behandeling bij congenitale HSV2 infectie?

A

PCR oropharynx

iv aciclovir

29
Q

wat zijn de kenmerken van sepsis en meningitis bij een pasgeborene? en de meest voorkomende verwekkers?

A
  • kinderen die kreunen die het voorheen niet deden
  • grauw uiterlijk
  • temperatuurinstabiliteit
  • apneus/bradycardieen
  • convulsies
  • weinig of niet actief kind

groep b streptokokken, e.coli, listeria monocytogenes (weinig)

30
Q

wat zijn ‘soepogen’?

A

conjunctivitis neonatorum, afscheiding uit de ogen waardoor ze dichtplakken. veroorzaakt door chlamydia of gonorroe

31
Q

wat zijn risicofactoren van GBS-ziekte?

A
  • vroeggeboorte
  • tekenen van infectie bij moeder (koorts of sepsis)
  • langer dan 24 uur gebroken vliezen
  • vrouwen met eerder kind met GBS-ziekte
  • zware maternale kolonisatie
32
Q

wat zijn de oorzaken van perinatale sterfte?

A
  • Prematuriteit
  • Dysmaturiteit (IUGR/SGA)
  • Aangeboren afwijkingen
  • Placenta-afwijkingen
    Te laag gewicht/insufficiëntie
    Terminale villus deficiëntie
    Pre-eclampsie
    Solutio placentae
    Intra-uteriene infecties
    Chronische histiocytaire intervillositis
    Navelstrengproblemen
  • Infecties
  • Lage APGAR score
33
Q

wat is de pathogenese van chronische histiocytaire intervillositis?

A
  • Histiocytaire ontsteking tussen de vlokken en met aantasting daarvan
  • Pathogenese onbekend, waarschijnlijk maternopaternale reactie
  • Herhalingsrisico met dezelfde partner > 80%
  • Hoge kans ongunstige uitkomst (IUGR of IUVD)
  • Belangrijke overweging bij recidiverende miskramen
34
Q

welke gevolgen kan prematuriteit hebben voor de neonaat?

A
  • hyaliene membraanziekte
  • bronchopulmonale dysplasie
  • necrotiserende enterocolitis
  • retinopathie
  • germinale matrix en intraventriculaire hersenbloedingen
35
Q

wat is sudden infact death syndrome/wiegendood?

A

plotseling overlijden van kind van 1mnd tot 1 jaar.
doodsoorzaak onopgehelderd na grondig onderzoek, complete obductie, analyse plaats van overlijden en review klinische VG.

laatste decennia enorm gedaald door back to sleep campagne

36
Q

waarom kan je een volwassen dosis van een medicijn niet simpel omrekenen naar lichaamsgewicht van een kind?

A

kinderen hebben niet alleen ander lichaamsgewicht maar ook lichaamsoppervlakte en energieverbruik

37
Q

door welke factoren is de biologische beschikbaarheid bij kinderen verhoogd of verlaagd?

A

verhoogd:
- zuurlabiele stoffen
- normale maagontlediging > 6-8 mnd
- weinig CYP enzymen
- oppervlakte duodenum groter i.v.m. gewicht
- weinig efflux transporters
- oplossing in vloeistof

verlaagd:
- zwakke organische zuren
- vertraagde maagontlediging < 6-8 mnd
- first-pass effect (zuigeling)
- gastro-oesophageale reflux

38
Q

wat zijn fase 1 en fase 2 metabolische reacties?

A

fase 1: oxidatie, reductie, hydrolyse
fase 2: conjugatie tot polair substraat (glucuronzuur, sulfaat en glycine)

39
Q

waarom moeten renale klarende middelen bij een kind < 1 jaar lager gedoseerd worden?

A

ze hebben vanaf de geboorte een zeer lage renale klaring dat langzaam stijgt

40
Q

waarvan is intra-uteriene groei afhankelijk

A
  • Maternale factoren
  • Foetale factoren
  • Placentaire functie
  • Insuline-achtige groei-factor 1 en IGF-II
41
Q

wanneer vindt de meeste lengtegroei plaats < 12 jaar?

A

in het eerste levensjaar (50 naar 75cm)

42
Q

hoe bereken je de target height + range van een kind?

A

o.b.v. gemeten lengte van beide biologische ouders, minder betrouwbaar als tussen de ouders > 20cm zit

aparte curve voor NL, marokaans, turks, hindoestaans en chinese ouders

43
Q

wat zijn oorzaken van abnormale lengtegroei?

A

primaire groeistoornis: interne invloeden
- verstoorde regulatie epifysair schijf
- afwijkende groei vanaf geboorte
- mutaties in genen met rol in cellulaire processen en paracriene signalen
- SGA

secundaire groeistoornis: omgeving
- invloed buitenaf epifysairschijf
- eerst normale groei daarna afbuiging
- voeding, endocriene stoornissen, cytokinen

idiopathisch groeistoornissen
- zonder bekende oorzaak
- (niet-) familiar

44
Q

wat kunnen oorzaken zijn voor secundaire groeistoornissen?

A
  • endocrien: geisoleerde of multiple hormoonuitval, overmaat aan cortisol
  • chronische ziekte: hart, nier, darm, metabool, CF
  • emotionele deprivatie
  • malnutritie
  • iatrogeen: bestraling, chemo, glucocorticoiden
45
Q

wat meet je bij LO van een kind met een groeistoornis?

A
  • lengte en gewicht
  • zithoogte, spanwijdte
  • lengte ouders
  • schedelomtrek
  • bloeddruk
  • dysmorfe kenmerken
  • puberteitsstadium incl testisvolume
  • algemeen intern onderzoek

< 2 jaar met SD < - 2 bloedbeeld met:
HB, ery, TSH, F4, IGF-I, anti TTG IgA, Na, K, Ca, P, creatinine

46
Q

welke veranderingen treden er op in de bloedsomloop van intra-uterien naar extra-uterien?

A
  • Ductus arteriosus verdwijnt
  • Ductus venosus verdwijnt
  • Foramen ovale sluit
47
Q

welke fysiologische verschillen zijn er tussen baby’s en volwassenen?

A
  • longblaasjes makkelijk samenvallen
  • geen optimale cardiale spierfunctie
  • kwetsbare bloed-hersenbarriere
  • geen goede nierconcentratievermogen
  • hoog metabolisme
  • hoog zuurstofverbruik
  • fragiele cerebrale vaten
  • meer REM-slaap
  • verminderde werking stollingsfactoren
48
Q

door welke anatomische verschillen van het respiratoir systeem kunnen baby’s in moeilijkheden komen?

A
  • Neusademhaling, grote tong
  • Diameter luchtwegen (bij neonaat 5mm), weerstand omhoog
  • Hoefijzervormig epiglottis die bij ontsteking sneller voor obstructie kunnen zorgen
  • Bronchuswand structuur: meer kraakbeen, minder glad spierweefsel
  • Lucht/weefsel oppervlakte: minder en onrijpe alveoli, oppervlakte gaswisseling omlaag, risico atelectase omhoog
  • Ribben: meer kraakbeen, horizontale positie
49
Q

wat zijn voordelen van moedermelk?

A
  • minder infecties in 1ste levensjaar
  • minder wiegendood
  • kleinere kans atopisch dermatitis
  • IBD incidentie omlaag
  • kleinere kans op NEC
  • afname metabool syndroom
  • minder obesitas
  • betere hersenontwikkeling
  • gunstig effect band moeder en kind
  • kosteneffectief
50
Q

welke immunologische factoren zitten in moedermelk?

A

specifiek secretoir IgA, lactoferrine, prebiotica, enzymen, cellen bijv. macrofagen, anti-inflammatoire factoren, bindingseiwitten en probiotica.

goed voor de ontwikkeling van de (a)specifieke afweer

51
Q

wat zijn de voordelen van moedermelk bij prematuren?

A
  • Daling aantal infecties
  • Snellere overgang naar volledige enterale voeding
  • Minder heropnames na ontslag
  • Daling incidentie necrotiserende enterocolitis
  • Betere psychomotore ontwikkeling
52
Q

wat zijn aanwijzingen voor een EUG?

A

vaginaal bloedverlies EN 1 van de volgende:
- buikpijn heviger en anders dan bij menstruatie
- afwijkend LO (pijn palpatie buik, slingerpijn VT, peritoneale prikkeling)
- risicofactoren voor EUG in VG: PID, operatie of EUG
- bedreigde circulatie

53
Q

welke klachten kan je hebben bij pre-eclampsie?

A
  • pijn in bovenbuik of tussen schouderbladen
  • visusklachten (lichtflitsen, dubbelzien, sterretjes)
  • hoofdpijn
  • misselijkheid en/of braken
  • plotseling vocht vasthouden in gezicht, handen of voeten
  • ziek of grieperig gevoel zonder koorts
54
Q

wat doe je bij ernstige hyperemesis gravidarum?

A

bij dehydratie, gewichtsverlies of onvoldoende verbetering van klacht ondanks anti-emetica -> naar de gynaecoloog

55
Q

wat voor vormen van kindermishandeling heb je?

A
  • Lichamelijk mishandeling
  • Lichamelijk verwaarlozing
  • Emotionele mishandeling
  • Emotionele verwaarlozing
  • Seksueel misbruik
  • Pediatric condition falsification
  • Getuige van huiselijk geweld
56
Q

wat is een tremspoor?

A

blauwe plek waarbij het midden uitgespaart is (evt. langwerpig). Gebied waar geraakt wordt is ‘onbeschadigd’ omdat het dichtgedrukt wordt en het bloed naar buiten wordt geperst.

57
Q

wat zijn risicofactoren en signalen voor kindermishandeling?

A
  • Kind: Verstandelijke of lichamelijk beperking, Huilbaby’s, Ongewenst kind, Prematuur geboren, Gedragsproblemen, Stief- of adoptiekind
  • Ouder: Lage SES, Laag IQ, Zelf mishandeld/misbruikt, Psychiatrie, verslaving, Te weinig kennis van opvoeding
  • Gezin: Relatieproblemen, Werkloosheid, Financiële problemen, Isolement, Groot gezin/alleenstaande ouder
58
Q

wat zijn aanwijzingen in de anamnese dat kan hinten naar kindermishandeling?

A
  • Inconsistent verhaal
  • Delay in zoeken van medische hulp
  • Verhaal klopt niet met geobserveerd letsel
  • Broertjes/zusjes of kind zelf krijgt de schuld
  • Opmerkelijk gedrag van ouders (verwijtend, vijandig, ongeduldig, té aardig)
  • Opmerkelijke interactie tussen ouders en kind (afstandelijk)
  • Uitspraken van het kind -> liefst apart spreken
  • Herhaalde ‘ongelukjes’
  • Medisch shoppen
59
Q

wanneer maak je een skeletstatus?

A
  • Bij alle kinderen <2 jaar met onverklaarde fractuur (kinderen kunnen niet goed vertellen wat er gebeurt is)
  • Bij ernstig vermoeden mishandeling bij ander kind in het gezin
  • In principe altijd herhalen na 2 weken i.v.m. callusvorming
60
Q

wat voor fracturen zijn verdacht?

A
  • Zeer specifiek: ribfracturen (vooral dorsaal), klassieke metafysaire fractuur (schudden), scapula, sternum, processus spinosus
  • Matig specifiek: meerdere fracturen, verschillende genezingsstadia, epifyse, wervellichaam, vingers/tenen, complexe schedelfractuur
  • Niet specifiek: clavicula, lang pijpbeen, lineair schedelfractuur
61
Q

wat voor vormen van huiselijk geweld zijn er?

A
  • vechtscheidingen
  • ouderenmishandeling
  • kindermishandeling
  • schadelijke traditionele praktijken
  • jeugdprostitutie/loverboys
  • intiem terreur/femicide
62
Q

wat zijn signalen van huiselijk geweld?

A
  • geen lichamelijk onderzoek willen
  • geen oogcontact
  • nervositeit
  • schrikachtig
  • niet zo assertief
  • altijd vergezeld van een tweede
  • blauwe plekken, ontwrichtingen, fracturen
  • hoofdpijn, slaapstoornissen, eetproblemen, buikpijn
  • depressieve klachten, automutilatie
63
Q

wat zijn de stappen bij vermoeden (kinder)mishandeling?

A

1: vermoeden verder onderzoeken, aantekeningen maken in patientendossier
2: advies/consult vragen bij veilig thuis of deskundige collega
3: aanwijzingen en signalen bespreken met ouders
4: overleggen met eventuele andere betrokken zorgverleners
5: melding doen bij veilig thuis

64
Q

wat zijn contra-indicaties voor borstvoeding?

A

kind: galactosemie (stofwisselingsziekte)
moeder: infectieziekten, medicijnen, alcohol/drugsgebruik, AIDS/HIV