5 Flashcards

(62 cards)

1
Q

Vraag

A

Antwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hij maakt zich er met een jantje-van-leiden van af.

A

hij raffelt het af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In de schaduw van iemand staan.

A

minder goed dan een ander zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De goeden niet te na gesproken.

A

iets geldt niet voor degenen die zich er niet schuldig aan maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Goedkoop is duurkoop.

A

iets wat goedkoop gekocht is, blijkt vaak niet goed te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het gaat hard tegen hard.

A

geen van de partijen wil toegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De nieuwe directeur is een onbeschreven blad.

A

iemand van wie nog niets bijzonders bekend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De afgetreden burgemeester werd aan de schandpaal genageld.

A

in het openbaar vernederd door op zijn fouten te wijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hij heeft ruggengraat.

A

is een doorzetter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het is op een oor na gevild.

A

het is bijna klaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Iets met argusogen bekijken.

A

iets met argwaan in de gaten houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

typografie

A

De manier waarop iets gedrukt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

synoniem

A

Een ander woord met dezelfde betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

associatie

A

Een gedachte die door iets opgeroepen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

correlatie

A

Het verband tussen twee zaken/dingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

epidemie

A

Een zich snel uitbreidende besmettelijke ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

eruptie

A

De uitbarsting van een vulkaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

monopolie

A

Het alleenrecht om te handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

vivisectie

A

Het nemen van proeven op levende dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

titulatuur

A

Het gebruik van titels, bv. in correspondentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

relikwie

A

Een overblijfsel van een heilige.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Iemand iets op de mouw spelden

A

iemand iets wijs maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Naar de bekende weg vragen

A

iets vragen wat je al weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Het ruime sop kiezen

A

de zee opgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Iets naar je hand zetten
het zo regelen dat het je goed uitkomt
26
Stank voor dank krijgen
geen waardering krijgen, terwijl je daar wel op gerekend hebt
27
De lakens uitdelen
het voor het zeggen hebben
28
Iets tegen heug en meug opeten
iets met tegenzin opeten
29
Ergens zijn hand uit slaan
voordeel uit iets halen
30
Dat is lood om oud ijzer
dat maakt niets uit, dat komt op hetzelfde neer
31
Iemand in de kaart spelen
iets doen wat een ander goed uitkomt
32
Antwoord
Vraag
33
hij raffelt het af
Hij maakt zich er met een jantje-van-leiden van af.
34
minder goed dan een ander zijn
In de schaduw van iemand staan.
35
iets geldt niet voor degenen die zich er niet schuldig aan maken
De goeden niet te na gesproken.
36
iets wat goedkoop gekocht is, blijkt vaak niet goed te zijn
Goedkoop is duurkoop.
37
geen van de partijen wil toegeven
Het gaat hard tegen hard.
38
iemand van wie nog niets bijzonders bekend is
De nieuwe directeur is een onbeschreven blad.
39
in het openbaar vernederd door op zijn fouten te wijzen
De afgetreden burgemeester werd aan de schandpaal genageld.
40
is een doorzetter
Hij heeft ruggengraat.
41
het is bijna klaar
Het is op een oor na gevild.
42
iets met argwaan in de gaten houden
Iets met argusogen bekijken.
43
De manier waarop iets gedrukt is.
typografie
44
Een ander woord met dezelfde betekenis.
synoniem
45
Een gedachte die door iets opgeroepen wordt.
associatie
46
Het verband tussen twee zaken/dingen.
correlatie
47
Een zich snel uitbreidende besmettelijke ziekte.
epidemie
48
De uitbarsting van een vulkaan.
eruptie
49
Het alleenrecht om te handelen.
monopolie
50
Het nemen van proeven op levende dieren.
vivisectie
51
Het gebruik van titels, bv. in correspondentie.
titulatuur
52
Een overblijfsel van een heilige.
relikwie
53
iemand iets wijs maken
Iemand iets op de mouw spelden
54
iets vragen wat je al weet
Naar de bekende weg vragen
55
de zee opgaan
Het ruime sop kiezen
56
het zo regelen dat het je goed uitkomt
Iets naar je hand zetten
57
geen waardering krijgen, terwijl je daar wel op gerekend hebt
Stank voor dank krijgen
58
het voor het zeggen hebben
De lakens uitdelen
59
iets met tegenzin opeten
Iets tegen heug en meug opeten
60
voordeel uit iets halen
Ergens zijn hand uit slaan
61
dat maakt niets uit, dat komt op hetzelfde neer
Dat is lood om oud ijzer
62
iets doen wat een ander goed uitkomt
Iemand in de kaart spelen