5 idioom Flashcards
(38 cards)
1
Q
übersteigen
A
overtreffen
2
Q
voraussichtlich
A
waarschijnlijk
3
Q
der Rahmen
A
het kader
4
Q
die Lage
A
de positie
5
Q
die Lücke
A
het gat
6
Q
die Reihenfolge
A
de volgorde
7
Q
hinfällig
A
overbodig
8
Q
mancherorts
A
op verschillende plaatsen
9
Q
jeglich
A
ieder mogelijk
10
Q
nahezu
A
vrijwel
11
Q
häufig
A
veelvuldig
12
Q
oberflächlig
A
oppervlakkig
13
Q
erheblich
A
behoorlijk
14
Q
zusätzig
A
bijkomend
15
Q
außerordentlich
A
uitzonderlijk
16
Q
vollständig
A
volledig
17
Q
unerschöpflich
A
onuitputtelijk
18
Q
das Ausmaß
A
de omvang
19
Q
umfassend
A
omvangrijk
20
Q
die Gegenwart
A
van deze tijd
21
Q
die Vergangenheit
A
het verleden
22
Q
derzeit
A
momenteel
23
Q
zukünftig
A
in de toekomst
24
Q
unzweifelhaft
A
ongetwijfeld
25
unterdessen
intussen
26
der Absatz
de alinea
27
gelegentlich
bij gelegenheid
28
allmählich
langzamerhand
29
schlagartig
op slag
30
unverzüglich
onmiddellijk
31
seit jeher
van oudsher
32
det Satz
de zin
33
ständig
constant
34
seither
sindsdien
35
von vornherein
bij voorbaat
36
demnächst
binnenkort
37
daraufhin
vervolgens
38
kurzfristig
van korte duur
