5. Protista Flashcards

(46 cards)

1
Q

Hoe zijn Eukaryoten ontstaan ?

A
  • Horizontale gen transfer : instulpen van membranen - opname van andere cellen
  • Endosymbiose met kenmerken van bacteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderscheid tussen Eukaryoten en Prokaryoten

A
  • Functionele cytoplasmatische organellen
  • Nucleaire enveloppe : ontstaan uit instulpende plasmamembranen
  • Cytoskelet : Bestaan uit eiwitten zoals tubuline en actine - geven structuur, intracellulair transport en bewegingen van cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mitochondriën zijn endosymbioten

A

> Purperbacteriën
= aërobe ademhaling werd mogelijk - efficiëntie van energiewinning stijgt (delen door splijting onder impuls van nucleaire proteïnen)
* Hebben eigen DNA (circulair) : groot deel ervan is overgegaan naar de kern van de gastheer
* Eigen ribosomen en gedeeltelijke eigen proteïnesynthese
* Dubbel membraan : buitenste van gastheer en binnenste door endosymbiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chloroplasten zijn endosymbioten

A

> cyanobacteriën
= efficiëntie van metabolisme stijgt want deze bacteriën doen aan fotosynthese - soms secundair ingevoerde chloroplasten door endosymbiose (meer dan 2 uitwendige membranen)
* Hebben eigen DNA (circulair): groot deel daarvan is overgegaan naar kern van gastheercel
* Eigen ribosomen en gedeeltelijke eigen proteïnesynthese
* Dubbel membraan : buitenste is van gastheer en binnenste door endosymbiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Centriolen zijn endosymbioten

A

> Spirocheten
* Eigen DNA (circulair) : groot deel daarvan is overgegaan naar de kern van gastheercel
* Eigen ribosomen en gedeeltelijke eigen proteïnesynthese
* Dubbel membraan : buitenste is van de gastheer en het binnenste door endosymbiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat was het intermediare mitotische mechanisme

A
  • Nucleaire membraan loste niet op (sommige fungi en protista)
  • Mitose beperkt tot kern, na kernsplitsing deelt rest van de cel (veel protista)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de 6 supergroepen protisten

A
  • Chromalveolata
  • Rhizaria
  • Archaeplastida
  • Excavata
  • Amoebozoa
  • Opisthokonta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Algemene kenmerken van protisen

A
  • Eukaryoten : geen plant, dier of fungi
  • Celoppervlak : veel variaties - plasmamembraan + ECM of Celwand of enkel plasmamembraan
  • Cyste vorming
  • Voortbeweging : flagella, pseudopodia, axopodia, cilia, filopodia of voetachtige uitstulpingen
  • Voeding : Fototroof / heterotroof / mixotroof
  • Voortplanting : meestal aseksueel (mitose kern - splijting - budding - schizogonie) - soms seksueel door meiose en productie van gameten voor meer variatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is cyste vorming

A

Slapende vorm van een cel met resistente buitenste beschermende laag. Celmetabolisme ligt bijna helemaal stil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke 5 manieren kan een protist zich voortbewegen ?

A
  • Flagella
  • Pseudopodia
  • Axopodia
  • Cilia
  • Filopodia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 manieren van voeding kan een protist hebben ?

A
  1. Fototroof (fotosynthese)
  2. heterotroof (fagotroof: voedselvacuole of fagosoom of osmotroof: opname van voedsel in vloeibare vorm)
  3. mixotroof (anorganisch en organisch, maar niet chemoautotroof)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kunnen protisten zich voortplanten ?

A
  • Vooral aseksueel : mitose van kern - splijting - budding - Schizogenie (meerdere kerndelingen en dan celdeling)
  • Soms sekueel: meisose zorgt voor de productie van gameten - die versmelten tot diploïde zygote)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 subcategoriën zijn er in de Excavata ?

A
  • Diplomonada
  • Parabasalia
  • Euglenozoa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de algemene kenmerken van Diplomonada

A
  • unicellulair
  • 2 aparte kernen
  • 1 tot meerdere mastigonsystemen : 1 tot 4 flagella elk
  • geen mitochondriën
  • eenvoudiger cytoskelet
  • parasieten of commensalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een voorbeeld van diplomonada ?

A

Giardia Lamblia :
* Parasiet bij de mens die voor diarree en slechte darmabsorptie zorgt
* infecties zijn vaak symptoomloos : gevaarlijk voor patiënten met verzwakt immuunsysteem
* besmetting via cysten door besmet water/voedsel : cysten gaan dood door drogen of koken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van de parabasalia ?

A
  • Flagellaten met golvend membraan voor beweging
  • symbionten of parasieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef een voorbeeld van parabasalia

A

Trichomonas :
1. vaginales (SOA) - parasiet voor urogenitaal stelsel en kan bijdragen in overdracht van HIV
* vrouwen : ontsteking en beschadeging aan vaginale wand + hevige jeuk + schuimende groengele urine + vieze geur + pijn aan schaaplippen + ontstoken eileiders
* mannen : hevige jeuk + urine met vieze geur + prostaat/bijballen/urineleider geïnfecteerd
2. hominis
3. tenax (buccalis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geef de eigenshcappen van EUglenozoa

A
  • vrijlevende eukaryoten
  • anterieure flagel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uit welke 2 groepen bestaan Euglenozoa ?

A
  • Euglenoïdea
  • Kinetoplastida
20
Q

Wat zijn de kenmerken van euglenoïda ?

A
  • mitochondria
  • chloroplasten soms
  • 10-500 µm
  • variabele vorm
  • zoet water en zee
  • aseksuele voortplanting door mitotische deling terwijl nucleaire enveloppe in tact blijft
21
Q

Wat zijn de kenmerken van kinetoplastida ?

A
  • 1 of 2 flagella
  • kinetoplast aanwezig : in verlengd mitochondrion en associeert met flagellaire basale lichaampjes
  • vaak parasitair
22
Q

Hoe heten de ziekteverwekkende kinetoplastiden ?

23
Q

Welke ziektes veroorzaken kinetoplastiden ?

A
  • slaapziekte : trypanosoma brucei gambiense + thodesiense
  • Chagas ziekte : Trypanosoma cruzi
  • Kala-azar ziekte : Leishmania donovani
  • Orientbuil : Leishmania tropica
24
Q

Wat zijn de effecten van slaapziekte ?

A
  • eerste weken - maanden : geen symptomen
  • later bloedarmoede door giftige stofwisselingsproducten
  • als parasiet in cerebrospinaal vocht komt : grote neiging tot slapen - coma - dood (ook door ondervoeding, longontsteking, hartstoornissen of andere infecties)
25
Hoe ziet het ziekteproces eruit van de slaapziekte ?
1. Cyclus in vlieg : tseetsee vlieg * Continue antigenetische aard verandering in glycoproteïne mantel * Darm van vlieg : trypanosomen zijn niet-infectueus - migreren naar speekselklieren : omgeven door dikke mantel - slanke vorm : ziekte kan doorgegeven worden in 2de bloedmaal 2. Cyclus in mens (of reservoirdier) : * Trypanosoma’s vermenigvuldigen in bloed - verspreiden zich in bloed, lymfeknopen, milt, cerebrospinaal vocht en intercellulaire ruimte in hersenen - nemen terug stompe vorm aan om opgenomen te worden door volgende vlieg = vanaf 2de bloedmaal in vlieg kan de ziekte overgebracht worden
26
Uit welke 2 supergroepen bestaan de Chromalveolata ?
* Alveolata * Stramenopila
27
# [](http://) Uit welke 3 groepen bestaan de Alvelolaten ?
* Dinoflagellaten * Apicomplexa * Ciliata
28
Wat zijn de kenmerken van dinoflagellaten ?
* fotosynthese * unicellulair * 2 flagella : 1 grote en 1 kleine * beschermende mantel * zee en zoetwater * kunnen licht geven soms * parasitair of mutualistisch : kunnen toxines bevatten of symbioten zijn van koraal, sponsen ... * asekuele voortplanting : chromosomen zijn permanent gecondenseerd
29
Hoe zien de 2 flagella eruit van dinoflagellaten ?
* 1 zonder haartjes, naar achter gericht in sulcus : voorwaartse beweging * 1 met fijne haartjes, cingulum en omringd het lichaam : rotatie en voorwaartse beweging
30
Geef 2 voorbeelden van dinoflagellaten die toxines bevatten
* Gonyaulax : saxitoxine (mosselvergifteging) * Benthische dinoflagellaat : ciguatoxine (vergifteging bij eten van tropische vissen)
31
Wat zijn apicomplexa ?
sporenproducerende parasieten van dieren met apicaal complex
32
Wat is een apicaal complex ?
Cytoskelet en secretorisch complex aan 1 kant van de cel waarmee apicomplexa hun host kunnen binnendringen.
33
Wat zijn de eigenschappen van apicomplexa ?
* Seksuele en aseksuele voortplanting * verschillende gastheren
34
Wat zijn 2 voorbeelden van apicomplexen ?
* plasmodium * toxoplasma gondii
35
Wat is Plasmodium ?
* apicomplexa * verwekker van malaria * gastheren zijn mensen en mug (vrouwtje) * bestrijding door kinine dat uit de schors van Chinchona ledgeriana komt * bestrijding van mug door droogleggen van moerassen en insecticiden
36
Wat doet Toxoplasma gondii ?
* veroorzaakt toxoplasmose * overgedragen door katten * gevaarlijk bij Aids-patiënten of zwangere vrouwen : neurologische misvorming bij foetus
37
Wat zijn de kenmerken van Ciliata ?
* oppervlakkige cilia * heterotroof : voeden met bacteria, gisten of kleine protisten * unicellulair * 10-3000µm lang * kernen zijn dimorf : micronucleus en macronucleus * spijting is transversaal * seksuele voortplanting : geen vrije gameten * zeewater, zoetwater en brak water * parasiet of commensaal
38
Hoe bewegen ciliata zich voort ?
door cilia in schuine rijen ingeplant in pellicula
39
Hoe gebeurt de vertering bij ciliata ?
* voedselpartikels opgenomen door trilhaarbeweging (in cytofarynx) * endocytose van voedselvacuole * vertering gebeurt enzymen van lysosomen * onverteerde delen door exocytose afgegeven langs cytoprocte
40
Wat houdt een dimorfe kern in ?
* micronucleus : gebruikt voor seksuele reproductie (DNA doet niet aan TXN) * macronucleus : DNA doet aan TXN en staat in voor de dagelijke functies van de ciliata
41
Hoe werkt de excretie en osmoregulatie bij ciliata ?
* 2 contractiele vacuolen met 6 à 10 radiale kanaaltjes die erin uitmonden , zij verwijderen overtollig water en ureum uit plasma * rest van ureum via diffusie verwijdert langs plasmamembraan
42
Hoe werkt de ongeslachtelijke voortplanting bij ciliata ?
* binaire splijting * polyploïde macronucleus deelt zich door insnoering * diploïde micronucleus deelt door mitose * alle structuren verdubbelen en delen mooi in 2
43
Hoe werkt de geslachtelijke voortplanting bij ciliata ?
* alleen tussen paramecia van verschillende copulatietypen * micronucleus ondergaat meiose voor haploïde micronuclei te produceren * via conjugatiebrug wisselen ze micronuclei uit * macronucleus sterft af * nieuwe micronucleus ondergaat mitose : 1 van de 2 transformeert in nieuwe macronucleus en andere blijft micronucleus * cilia dient als kleefstof en moet na 40 à 50 generaties optreden zodat cultuur niet uitsterft = conjugatie
44
Wat is de subgroep van amoeba ?
Rhizopoda
45
Wat zijn de eigenschappen van Rhizopoda ?
* eencellig * amoeboïde vorm * beweging en voeding met schijnvoetjes * lobvormig / draadvormig / netvormig * actine en myosine microfilamenten * zoet water, zout water : bodemslik * soms parasitair
46
Wat is een voorbeeld van Rhizopoda ?
Naegleria fowleri * kan voor hersenfliesontsteking zorgen