50-150 Flashcards

(84 cards)

1
Q

facio + stt (2x)

A

facere, feci, factum – 1 maken, doen 2 maken tot + dubbele acc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Factum (2x)

A

1 daad 2 feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

res + gen

A

Rei- zaak, ding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

re vera

A

Inderdaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

res secundae + gen

A

Rerum secundarum- voorspoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

res gestae + gen

A

Rerum gestarum - krijgsdaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

res militaris + gen

A

Rei militaris - krijgswezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

res novae + gen

A

Rerum novarum - omwenteling, revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

res publica + gen

A

Rei publicae - staat (lett. Openbare zaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Res adversae

A

Rerum adversarum - tegenspoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ac (2x)

A
  1. En 2. Dan, als (na alius & idem)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Atque

A
  1. En 2. Dan, als (na alius & idem)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dico + stt

A

Dicere, dixi, dictum- Zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

do + stt

A

Dare, dedi, datus- geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

habeo (2x) + stt

A

Habere, habui, habitum- 1. hebben, houden 2. Beschouwen als (+ dubbele accusativus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

alius

A

alia, aliud - (een) ander(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Alius… alius….

A

de een … de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Alii… alii

A

Sommigen… anderen…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

video (2x) + stt

A

Videre, vidi, visum- 1. Zien 2. Erop toezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Videor + stt

A

Videri, visus sum- schijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Videtur mihi (2x)

A

1 het schijnt me goed toe 2 ik besluit (+ infin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

per +nv (3x)

A

+acc - 1. door (…heen) 2. gedurende 3. Door (middel van)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

animus (3x)

A
  1. Geest 2. Ziel 3. Stemming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Habere in animo

A

van plan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
am (4x)
1. Reeds 2. Nu 3. Eindelijk 4. (Niet) meer (na ontkenning)
26
de + nv (2x)
+abl -1. Van ... af (naar beneden) 2. Over (bijv. Nadenken over)
27
enim
Want, immers
28
idem
Eandem, idem - hetzelfde, dezelfde
29
idem ac
Dezelfde, hetzelfde als
30
idem atque
Dezelfde, hetzelfde als
31
nihil / nil (2x)
1. Niets 2. Niet, geenszins
32
nos
Wij
33
nullus + gen
Nullius - geen
34
rex + gen
Regis - koning
35
meus
Mijn
36
tuus
Jouw
37
inter + nv (2x)
+ acc - 1. Tussen, temidden van, onder 2. Tijdens
38
locus (2x)
1. Plaats 2. Rang
39
loca + gen
Locorum - gebied (pl)
40
etiam
Zelfs, ook
41
deus
God
42
quod (2x)
1. Omdat 2. (Het feit) dat
43
quodsi
Maar als
44
unus + gen
Unius- een, alleen, enige
45
una
Tesamen
46
una cum + nv
+ abl- tesamen met
47
fero (2x) +stt
Ferre, tuli, latum- 1. Brengen, dragen 2. Verdragen
48
pars f + gen (3x)
Partis- 1. Deel 2. Kant 3. Partij (pl)
49
dies + gen
Diei- dag
50
tamen
Toch
51
volo +stt
Velle, volui- willen
52
manus + gen (2x)
Manus- 1. Hand 2. Groep
53
aliquis
Aliquid- iemand, iets
54
Aliqui
Aliquae, aliquod- een of ander(e)
55
noster
Ons, onze
56
quoque
Ook
57
homo + gen
Hominis- mens, man
58
ago (3x) +stt
Agere, egi, actum- 1. Voeren 2. Leiden 3. Handelen, doen
59
hostis m + gen
Hostis- vijand
60
nunc
Nu
61
nunc ... nunc
Nu eens... dan weer
62
magis
Meer
63
venio +stt
Venire, veni, ventum- komen
64
iste
Ista, istud- die, dat
65
ne + coni in bijzin (2x)
1. Opdat niet 2. Dat (na ww van vrezen)
66
ne + coni in hoofdzin
Niet
67
ne ... quidem
Zelfs... niet
68
corpus + gen
Corporis- lichaam
69
vita
(Het) leven
70
bellum
Oorlog
71
Romanus (2x)
1. Romeins (adi) 2. De romein (subst)
72
nam
Want
73
urbs f + gen
Urbis- stad
74
tempus + gen
Temporis- tijd
75
iubeo +stt
Iubēre, iussi, iussum- bevelen
76
autem
Echter, maar
77
virtus f + gen
Virtutis- moed, goede eigenschap
78
pater + gen (2x)
Patris- 1. Vader 2. Senatoren (pl)
79
ita
Zo
80
quia
Omdat
81
sine + nv
+abl - zonder
82
sic
Zo
83
Vir
Man
84
quam (3x)
1. Dan (na comparativus) 2. Hoe (in uitroep of vraag) 3. Zo ... mogelijk (na superlativus)