Vragen Staatsen 1-6 en 8&9 Flashcards

1
Q

Wat verstaat men onder een communicatieve benadering van het Vreemdetalenonderwijs?

A

VMBO, HAVO en VWO voor dat in het examen 4 vaardigheden (lezen,schrijven,luisteren, spreken) Niet kennis van het taalsysteem maar het gebruik van de moderne vreemde taal staat centraal. Gekozen voor een communicatieve benadering van het vreemdetalenonderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat verstaat men in het onderwijs onder de sleutelwoorden Toepassing, Vaardigheid en Samenhang?

A
  • Toepassing: het stimuleren van een brede ontwikkeling bij leerlingen
  • Vaardigheid: een actieve, zelfstandige rol van leerlingen
  • Samenhang: het recht doen aan verschillen tussen leerlingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn ‘Kerndoelen’?

A

Kerndoelen zijn beschrijvingen van de vakinhoud, maar een precies eindniveau is niet gegeven. Het zijn in feite na te streven doelstellingen voor het programma van de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke gedachte zit er achter de volgorde waarin de vaardigheden worden gepresenteerd?

A

De volgorde komt overeen met de na te streven beheersingsgraad, die voor lezen het hoogst en voor schrijven het laagst was. Dit verschil in toekennen van gewicht aan de 4 vaardigheden berust op een inschatting van zowel haalbaarheid als wenselijkheid en zinvolheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn nu precies strategieën en technieken?

A
  • Strategieën: De ll moeten strategieën kunnen toepassen die hen in staat stellen communicatieve behoeften te voldoen waar hun beheersing en kennis van de taal tekort schiet. BV het gebruik van:
    • omschrijving
    • contextinformatie; achtergrond geluiden/plaatjes
    • afleiden van de betekenis van onbekende woorden.
  • Technieken: gebruiken van woordenboek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen communicatieve taken en leertaken?

A
  • Communicatieve taken: accent op het gebruik van de taal om de taal te leren kennen.
  • Leertaken: functioneren van de ll in communicatieve taken makkelijker maken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De oefeningentypologie van Neuner leent zich goed voor communicatief vreemdetalenonderwijs. Beschrijf de vier fasen die deze typologie kent.

A
  • A; (receptief) de oefeningen zijn gericht op het begrijpen van gesproken en geschreven teksten. Geen productief taalgebruik van lln verwacht.
  • B; (reproductief + sterk gestuurd) taalmiddelen aangeboden en geoefend die nodig zijn voor communicatie (woorden, stukjes zinnen in de vreemde taal en grammatica structuren).
  • C; (geleid productief) ll gebruiken vaardigheden uit fase B om eigen ideeën, mondeling of schriftelijk, weer te geven.
  • D; (productief) oefeningen om echte communicatie tot stand te brengen (weinig of geen hulpmiddelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef bij elke fase van de oefeningentypologie van Neuner een voorbeeld van een opdracht.

A

A= Engelse dialoog luisteren =>combineren personen en uitspraken.

B= gebruiken van taalfunctie ‘uitdrukken wat kan en mag’ ahv plaatjes en voorbeelden. => 2 tallen plaatjes vragen + antwoord geven ogv ‘inlichtingen’.

C= ahv aanwijzingen 2 tallen werken dialoog ‘bezwaren maken’ en ‘tegen bezwaren ingaan’.

D= lln = groepjes; opdracht discuteer welk vervoer nodig voor uitstapje in het weekend (hulp= 11 zinnen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In de oefeningentypologie van Neuner is opbouw van gesloten naar open oefeningen, en van receptieve via reproductieve naar productieve oefeningen. Wat wordt hieronder verstaan?

A

Voordat de lln aan productie toe zijn, moeten ze enige receptieve vaardigheden hebben. Vraag blijft wanneer spreekvaardigheid integreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef minimaal twee verklaringen voor het feit dat er in het Nederlandse MVT onderwijs veel aandacht is voor leesvaardigheid.

A
  1. Vanwege de zware weging in centraal examen.
  2. Sterkere maatschappelijke behoefte aan een hoger leesniveau.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn leesstrategieën? Noem 3 hoofdgroepen.

A

Technieken, hulpmiddelen en benaderingswijzen die helpen leerlingen zelfstandig inhoud van tekst te begrijpen en op een zo efficiënt mogelijke manier.

  1. voorspellen & verifiëren
  2. inzicht in structuur
  3. betekenis raden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn compenserende strategieën? Noem er 6.

A

Tekorten in kennis compenseren.

  1. betekenis uit zinsverband halen
  2. woordenboek hanteren
  3. tekstsoorten herkennen (informeer, instructie ed.)
  4. illustraties gebruiken als steun
  5. Voorkennis inzetten
  6. Opbouw van tekst gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg (ahv voorbeeld) uit wat het verschil is tussen controlevragen bij een tekst en vragen die gericht zijn op het ontwikkelen van leesstrategieën.

A
  • Controlevragen: gaan over tekst, kijken of de leerlingen tekst hebben begrepen.
  • Vragen ontwikkelen van leesstrategieën: gaat over de opbouw van een tekst, niet over de inhoud.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 6 deelvaardigheden waarin leesvaardigheid kan worden opgedeeld.

A
  1. relevante info opzoeken in tekst (selectief lezen)
  2. info in (een) tekst(en) vergelijken
  3. conclusies trekken obv info in tekst
  4. begrijpen van (hoofdzaken en details in) teksten (intensief lezen)
  5. extensief lezen van langere, vaak herhalende teksten
  6. inzetten van compenserende interpretatie-strategieën bij het lezen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 5 verschillende tekstsoorten.

A
  1. opschriften, waarschuwingen, instructies
  2. functionele teksten (folders, advertenties)
  3. informatieve teksten (krantenartikelen)
  4. persoonlijke correspondentie
  5. langere, ook fictionele of verhalende teksten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem 2 tekstsoorten die bij uitstek geschikt zijn voor leerlingen in de onderbouw en leg uit waarom.

A

vergelijken en conclusies trekken; op verschillende tekstsoorten toepassen. OB= functionele teksten. folders, aankondigingen of advertenties vergelijken + conclusies trekken (tijden, prijzen en mogelijkheden). Literaire tekst; zin in lezen, gemotiveerd zijn=> leesvaardig. Lezen wat ze leuk vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom is het zo belangrijk dat leerlingen “leeskilometers” maken?

A

Veel kennis mee opdoen, vocabulaire, zin constructies, tekst structuur, welke opbouw bij welk type, waar belangrijke informatie te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil tussen intensief en extensief lezen?

A
  • het begrijpen van (hoofdzaken en details in) teksten (intensief lezen) - het extensief lezen van langere, vaak herhalende teksten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom is het werken in tweetallen vaak effectiever dan wanneer leerlingen alleen werken?

A

Lln meest te leren als werkwijze en argumenten verwoorden. => leerlingen in tweetallen werken. Lln krijgen inzicht in hoe ze zelf leren + hoe anderen dezelfde leertaak aanpakt = ‘metacognitie’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat betekent “metacognitie” ? Geef een voorbeeld in relatie tot leesvaardigheid.

A

Kennis over kennis, die leerlingen helpt hun eigen leerproces te sturen. Hulpmiddel = heuristieken; handelingsvoorschriften in diverse stappen lln naar eindoplossing sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem 4 van de 10 gulden leesregels en geef aan waarom deze regels belangrijk zijn.

A
  1. voorkennis activeren
  2. stuurvragen (helpen toegang tot tekst te krijgen)
  3. plaatjes/koppen (globaal idee inhoud)
  4. snel doorkijken (waar bep. info te vinden is)
  5. leesopdrachten bij doel tekst
  6. lln zelf bedenken/raden => verifiëren achteraf
  7. tweetallen werken => controle vragen op proces
  8. doorlezen alleen hoofdwoorden
  9. lezen in meer rondes (globaal -> begrip)
  10. extensief; leeskilometers = motivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De kerndoelen voor luisteren lopen voor een groot gedeelte parallel aan die voor lezen. Geef twee voorbeelden hiervan.

A
  • De leerlingen moeten veel bekende en vertrouwde woorden en zinnen kunnen begrijpen.
  • Het is gericht op het ontwikkelen van communicatieve vaardigheden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem drie criteria waaraan luistermateriaal qua moeilijkheidsgraad moet voldoen.

A

-De moeilijkheidsgraad moet oplopend zijn. -Duidelijk verstaanbaar zonder storende bijgeluiden. -Laag spreektempo. -Het moet levensecht zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat verstaat men onder compenserende interpretatiestrategieën?

A

Dat leerlingen hun voorkennis goed gebruiken, door bijvoorbeeld hun kennis te gebruiken om voorspellingen te doen over wat ze gaan horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

In de kerndoelen voor luister- en kijkvaardigheid kunnen we globaal 5 luistertaken onderscheiden:

A
  • voorbereidend luisteren
  • selectief luisteren
  • geleid luisteren
  • reagerend luisteren
  • vergelijkend en evaluatief luisteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

voorbereidend luisteren + oefenvorm

A
  • luisteren en meelezen
  • luisteren naar bekend materiaal in een groter geheel

Oefenvorm: Tekstballonnen op de juiste plaats zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

selectief luisteren + oefenvorm

A
  • bepaalde aspecten van een luistertekst benoemen
  • belangrijke informatie uit luisterteksten halen op basis van voorspellingen en/of voorvragen.
  • selectief luisteren naar bepaalde informatie in een tekst

Oefenvorm: Leerlingen luisteren naar sportberichten en moeten na afloop kunnen vertellen wie Wimbledon won.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

geleid luisteren

A
  • luisteren aan de hand van stramien van de tekst
  • informatie ordenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

reagerend luisteren + oefenvorm

A
  • luisteren naar een gesprek en gestuurd reageren
  • luisteren en reageren op gestelde vragen en opmerkingen

Oefenvorm: Leerlingen luisteren naar een gedeelte van een gesprek en moeten daarna zelf kiezen uit een aantal zinnen die het gesprek af kunnen maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

-Vergelijkend en evaluatief luisteren + oefenvorm

A
  • conclusies trekken op basis van expliciete informatie
  • het uiten van een eigen mening over het beluisterde

Oefenvorm: lln lezen een krantenartikel. In 2 tallen krijgen ze ieder hun eigen stelling nav artikel en moeten met elkaar in discussie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Ook bij de luistervaardigheid is er sprake van functionele en informatieve teksten. Over welke teksten heeft men het dan? Geef voorbeelden.

A

Functionele teksten: -aankondigingen (NS stationsomroeper) -aanwijzingen (route vragen) -weerberichten -nieuwsberichten Informatieve teksten: - over land - over cultuur - interviews

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Voor welke activiteiten lenen functionele teksten zich het best? En informatieve teksten?

A

Functionele teksten lenen zich het best voor selectief luisteren. Informatieve teksten lenen zich het best voor het ordenen van informatie, vergelijkend en evaluatief luisteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat verstaat men onder ‘redundantie’ bij luisteren, en in welke situaties komt deze ‘redundantie’ het meest voor?

A

Onder redundantie verstaat men het vaker voorkomen van een bepaald woord of bepaalde zin, in luisteren komt dit het meest voor in spontaan gesproken teksten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het nut van luisteren en meelezen? Wat is het nadeel van deze oefenvorm?

A

Het nut van luisteren en meelezen is dat de leerlingen wennen aan de uitspraak, intonatie, het herkennen van woorden en structuren, verbinding leggen tussen klanken schriftbeeld, het uitbreiden van de receptieve woordenschat. Het nadeel is dat er vaak niet specifiek wordt geluisterd (inhoud) wat in het echt vaak wel het geval is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Geef twee voorbeelden van activiteiten die een docent kan doen voorafgaand aan het luisteren.

A
  1. vooraf vragen doorlezen
  2. vertellen over soort tekst
  3. achtergrond info geven over spreker en situatie
  4. voorkennis activeren
  5. voorspellingen laten doen en redundantie (raden)
  6. vooraf aansluitend bij onderwerp tekst laten lezen
  7. visuele hulpmiddelen als illustratie, krantenknipsel, annonce etc
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Geef twee voorbeelden van activiteiten die een docent kan doen tijdens het luisteren.

A

Verifiëren van voorspellingen, stuurvragen stellen:

  • vragen met korte, simpele antwoorden (w-vragen, ja/nee)
  • vragen gericht op globaal begrip (na 2e/3e keer luisteren detailbegrip)
  • vragen die goed resultaat opleveren om zelfvertrouwen op te bouwen
  • uitreiking vooraf en niet te veel vragen: voorkomen niet luisteren door te veel met opdracht bezig.
37
Q

ELZA

A

ELZA-methode = voorspelactiviteiten aan de hand van de Eerste en Laatste Zin van Alinea’s van de tekst

38
Q

CLOZE oefening

A

CLOZE-oefeningen = Gatentekst, woordraadstrategieën, vergelijking woord andere taal of na raden met het woordenboek.

39
Q

Opbouw kijk-luistervaardigheidsprogramma.

A

Jaar 1

  • a) veel aandacht voorbereidend luisteren
  • b) selectie selectief luisteren + functionele teksten
  • c) eenvoudige start geleid luisteren
  • d) start reagerend luisteren met transactionele dialogen (gesloten)
  • e) begin extensief kijk-/luisterprogramma

Jaar 2

  • a) allemaal uitbreiden
  • b) meer aandacht voor selectief luisteren
  • c) geleid: ordenen toevoegen + beginnen met concentrisch luisteren (meerdere rondes)
  • d) reagerend met interactionele dialogen (open)

Jaar 3

  • a) alle luistertaken uitbreiden
  • b) meer aandacht voor geleid en reagerend luisteren
  • c) aandacht voor vergelijkend en evaluatief luisteren + concentrisch
40
Q

Geef twee voorbeelden van activiteiten die een docent kan doen na het luisteren.

A
  • checken gemaakte opdrachten
  • stilstaan bij taalgebruik; goede voorbereiding gespreks- en schrijfvaardigheid
  • gekoppelde lees, schrijf en spreekopdrachten
  • checken gemaakte voorspellingen
41
Q

Wat wordt er bedoeld met ‘stuurvragen’?

A

Vragen die duidelijk maken waar de leerlingen op moeten letten tijdens het luisteren.

42
Q

Wat is een ‘Advance Organizer’?

A

Een advance organizer is een oefening vooraf om de voorkennis van de leerlingen te activeren. Koppeling van bekende structuur informatie aan nieuwe informatie => begrip structuur onderdelen aan nw info linken -> sneller opnemen van info/onthouden Structuur handleiding: - titelblad (product/dienst) - inhoudsopgave (waar staat wat) - alg. instructie (legenda e.d.) - detail instructie per taal - register (kernwoorden opzoeken)

43
Q

Leg uit wat compenserende productiestrategieën zijn bij spreekvaardigheid; geef een voorbeeld.

A

Deze hebben te maken met hoe de ll iets duidelijk kunnen maken als ze niet precies kunnen zeggen wat ze in feite willen. Bijv. door een onbekend woord te omschrijven of een woord te kiezen dat er in betekenis dichtbij komt.

44
Q

Leg uit wat regulerende strategieën (gespreksregulering) inhouden.

A

Het kunnen aangeven in de doeltaal dat je iets niet begrijpt/verstaat.

45
Q

Noem 5 taalhandelingen die je zou kunnen gebruiken om een gesprek te reguleren.

A
  • Gesprekken beginnen en eindigen
  • Om een langzamer spreektempo vragen
  • Om herhaling of uitleg vragen
  • Aangeven dat je iets niet begrijpt
  • Gebaren maken en ondersteunende mimiek gebruiken.
46
Q

grammaticale correctheid;

A

hoe goed de ll zijn grammatica gebruikt (minder belangrijk)

47
Q

semantische correctheid;

A

het woordgebruik mag de communicatie niet verstoren

48
Q

pragmatische correctheid;

A

de regels over wat we in bepaalde situaties en omstandigheden tegen iemand zeggen om iets voor elkaar te krijgen.

49
Q

In het Nederlandse onderwijs wordt vaak onevenredig veel aandacht aan grammaticale correctheid besteed; waarom is dat niet verstandig?

A

Omdat het meestal wel duidelijk is wat een leerling bedoeld ondanks dat zijn of haar grammatica niet helemaal correct is, zolang de woorden en zinsopbouw maar klopt.

50
Q

Leg aan de hand van voorbeelden uit wat het verschil is tussen een transactionele en een interactionele dialoog.

A

Transactionele dialoog: gericht op informatie-uitwisseling. Interactionele dialoog: gericht op het aanknopen en onderhouden van sociale contacten.

51
Q

Geef een voorbeeld van een gespreksopdracht (dialoog) waarin een informatiekloof is verwerkt.

A

Opdrachten met informatie voor ll zin op 2 verschillende pagina’s voor de leerling a en b afgedrukt, zodat a niet weet welk informatie b heeft en omgekeerd.

52
Q

Geef drie redenen waarom het zo belangrijk is om de vreemde taal (En/Fr/Du) zo veel mogelijk als klassentaal te gebruiken.

A
  • Het zo veel mogelijk gebruiken van de vreemde taal als communicatiemiddel tijdens de les is een voorbereiding op alle soorten spreekoefeningen.
  • Het creert een voortdurend min of meer informatiekloof.
  • Elke keer dat de ll een stukje vreemde taal horen is immers meegenomen.
53
Q

Geef twee voorbeelden van “ klassentaal” die een docent meteen vanaf de brugklas zou kunnen introduceren.

A
  • Vooral in het begin moeten oefenen met taalhandelingen zolas het vragen om hulp, uitleg of info vragen en vragen waar iets in het boek te vinden is.
  • Het ligt daarom voor de hand om vanaf het begin ll instructies als ‘kijk naar het bord’, ‘open je boek op blz. 14’ en ‘jullie gaan nu luisteren naar een aantal nieuwsberichten’ in de vreemde taal te geven en ze vertrouwd te maken met voca van de klas zoals ‘bord’.
54
Q

Wanneer leerlingen in groepjes oefenen met gespreksvaardigheid is het onvermijdelijk dat ze fouten maken. Hoe kun je daar als docent het beste mee omgaan?

A

Het is beter om al rondlopend fouten te inventariseren en deze na het uitvoeren van de opdracht te bespreken.

55
Q

Waarom is de rol van schrijfvaardigheid in het vreemdetalenonderwijs in de onderbouw in verhouding tot de overige drie taalvaardigheden slechts beperkt?

A

De beschikbare tijd is beperkt, daarom moeten keuzes worden gemaakt. Het belang van schriftelijke communicatie wordt minder groot geacht dan het belang van mondelinge communicatie.

56
Q

Wat kan een docent qua correctheid verlangen van een leerling in de onderbouw als het gaat om schrijfvaardigheid?

A

Het hoeft niet helemaal correct te zijn omdat in het onderwijs de nadruk ligt op de mondelinge communicatie. Bovendien zijn veel fouten lang zo storend niet als docenten ze vinden. Aan de andere kant heeft de schrijver meer tijd om na te denken over zijn tekst, en kun je in je beoordeling hier wel rekening mee houden.

57
Q

Welke tekstsoorten zullen leerlingen in de onderbouw schrijven, en met welk doel? Geef twee concrete voorbeelden.

A

-Informele (persoonlijke) ansichtkaarten, briefjes of emails (voorbeeld: felicitaties voor een verjaardag) -Standaardbriefjes (voorbeeld: reserveringen voor een vakantieaccommodatie)

58
Q

Het schriftelijk taalgebruik is vaak wat formeler en de foutentolerantie is lager dan in mondeling taalgebruik. Hoe kan een docent hierop inspelen? (denk aan hulpmiddelen)

A

Voorbeelden geven aan de leerlingen, zorgen dat de leerlingen om kunnen gaan met een woordenboek en met het grammaticaoverzicht in de leergang.

59
Q

De opbouw van het schrijfonderwijs verloopt van gesloten naar meer open opdrachten. Geef een voorbeeld van een (vrij) gesloten opdracht en van een (vrij) open opdracht.

A

Een vrij gesloten opdracht is het lezen van informele brieven en aanpassen aan de eigen behoeften. Een open opdracht is een brief die leerlingen min of meer zelfstandig moeten schrijven, zoals een persoonlijke brief aan een kennis om een ontmoeting op het station af te spreken.

60
Q

Als een leerling een realistische schrijfopdracht moet uitvoeren die daarna verstuurd gaat worden is het belangrijk dat zo’n product er goed uitziet. Hoe kan de docent dit aanpakken.

A

De leerlingen elkaar laten helpen en verbeteren. Laat leerlingen eerst zelf nagaan wat fout is, en als er daarna nog fouten in zitten kun je ze alsnog helpen.

61
Q

Op welke manier kan ICT een belangrijke rol spelen in het schrijfvaardigheidsprogramma?

A

Op de computer is het handig voor een docent om te verbeteren. Bovendien kan met behulp van email een geloofwaardige situatie worden gemaakt waarin leerlingen echt contact hebben met leeftijdsgenoten uit andere landen.

62
Q

‘Gelet op betekenisoverdracht moeten we allereerst vaststellen dat de rol van lexicale elementen beduidend belangrijker is dan die van grammaticale’ (6.1). Wat bedoelt men hier mee?

A

Dat een boodschap toch overkomt, ondanks geringe gebruik van elementen als uitgangen, woordvormen en zinsopbouw.

63
Q

Welk gevaar brengt het mee als de docent te veel het accent legt op correctheid, en aan welke twee aspecten van taalverwerving gaat de docent hier dan voorbij?

A

Te veel aandacht voor ‘wat fout is’ in plaats van lof voor pogingen waarbij de leerlingen zich met beperkte middelen redden, kan hun motivatie negatief beïnvloeden. Hier komt ook nog bij dat de gevoeligheid van veel docenten voor met namen morfologische correctheid niet strookt met de betrekkelijk geringe rol die dit systeem van vormen, uitgangen en syntax speelt in het ‘overkomen van de boodschap’.

64
Q

De correctheid moet vooral bepaald worden door het lexicale en het pragmatische systeem. Wat bedoelt men hier mee?

A

Lexicale systeem = zonder grammatica komt de boodschap ook goed over. Pragmatische systeem = onder welke omstandigheden en met welk doel je iets tegen iemand zegt. Het maakt niet uit of de grammatica correct gebruikt wordt, het gaat er meer om dat de leerlingen begrepen worden door het lexicale en pragmatische systeem.

65
Q

Waarom speelt de grammatica bij lezen en luisteren een veel minder grote rol voor betekenisoverdracht dan bij spreken en schrijven?

A

Taaluitingen zijn zo redundant dat er bijna altijd voldoende andere signalen zijn naast de betekenisdragende grammaticale elementen om tot een zekere mate van (correct) begrip te komen.

66
Q

Welk soort opdrachten moet de docent in de eindfase aan de leerlingen bieden en waarom? Geef twee voorbeelden van deze opdrachten.

A

In de eindfase moeten de leerlingen in de gelegenheid stellen te laten zien dat zij iets kunnen met de taal in situaties en gesprekken die voor hen relevant zijn. Dit betekent dat zulke eindopdrachten een doe-karakter hebben, bijv. een meer of minder voorgestructureerd rollenspel of een gezamenlijke presentatie van een onderwerp met een aantal medeleerlingen.

67
Q

Noem vier van de zeven belangrijke factoren waarmee de docent rekening moet houden (één zin per factor is voldoende).

A
  1. De weg naar beheersing moet zo kort mogelijk zijn.
  2. Plaats de toepassing van de structuur altijd in een communicatieve context.
  3. Werp bij uitleg en instructie aan de leerlingen zo weinig mogelijk extra barrières op.
  4. Gebruik zo weinig mogelijk metataal.
68
Q

Wat is het verschil tussen een ‘receptieve’ woordenschat en een ‘productieve’ woordenschat, welke woordenschat moet uitgebreider zijn, en waarom?

A

Receptieve woordenschat : de betekenis van een woord weten als je het ziet/ hoort. productieve woordenschat : het woord zelf kunnen gebruiken. De receptieve woordenschat moet groter zijn zodat je een tekst makkelijker kunt lezen en andere mensen kan verstaan. Het is niet nodig dat je hetzelfde aantal woorden kent om jezelf verstaanbaar te maken.

69
Q

Wat is een ‘woordveld’? Geef twee voorbeelden van woordvelden.

A

Een catagorie waarin woorden geplaats kunnen worden . Bijvoorbeld : gevoelens of eten en drinken.

70
Q

Wat zijn ‘compenserende productiestrategieën’ als het gaat om woordenschat?

A

Een strategie die je kunt gebruiken als je woordenschat in een situatie niet toereikend is. Je gebruikt dan overkoepelende termen, omschrijvingen, fysieke eigenschappen, contrastparen, uitdrukkingen, combinaties met frasen en gebaren.

71
Q

Als men het heeft over een cyclische herhaling van elementaire woorden en uitdrukkingen, wat bedoelt men dan?

A

Dat woorden en uitdrukking binnen een bepaald thema steeds terugkeren omdat het thema – steeds met een hoger niveau- steeds terugkeert.

72
Q

Wat is het gevolg van het gebruik van authentieke teksten in de basisvorming voor wat betreft vocabulaire?

A

Impliciet niet-intentioneel leren : Dat leerlingen woorden leren waar ze anders nooit tegenaan zouden zijn gelopen.

73
Q

In de theorieën over vocabulaireverwerving genoemd in 6.2.3 komen drie begrippen voor: ‘onderdompeling’, ‘automatisering’ en ‘handelen aan de taal’. Leg uit wat er met die begrippen bedoeld wordt.

A
  • Onderdompeling: Wanneer de vreemde taal de voertaal is bij alle vakken. Bijvoorbeeld : bij tweetalig onderwijs.
  • Automatisering: Dat je zo gewend raakt aan bepaald gebruik van taal dat je het automatisch zo gebruikt.
  • Handelen aan de taal: Het toepassen van de taal / laten zien hoe de taal toegepast wordt.
74
Q

Waarom wordt het leren omgaan met woordenlijsten en woordenboeken belangrijk gevonden?

A
  • Het geeft de leerling een instrument in handen om een taalprobleem op te lossen, of dit zich nu voordoet binnen of buiten school.
  • Het is een hulpmiddel bij het bekijven van woorden en uitdrukkingen.
  • Het is onontbeerlijk bij het verifiëren van de raadpoging die leerlingen altijd eerst doen als ze bij het lezen onbekende woorden tegenkomen.
75
Q

Een inzicht in de systematiek van de taal levert voordeel op bij het verwerven van vocabulaire. Waarom?

A

Omdat je dan uit zinsverband de betekenis van woorden op kunt maken.

76
Q

Het Europees taalportfolio heeft naast praktische waarde voor de gebruiker ook nog een andere doelstelling van de Raad voor Europa vervuld. Welke?

A

(Het taalportfolio kan ook gezien worden als de neerslag van een consensus in de lidstaten over de praktische doelstellingen van het onderwijs in de moderne vreemde talen). Inzake taalpolitiek vervuld, namelijk een instrument ontwerpen dat de vergelijking van taalkwalificaties (diploma’s en certificaten) binnen de EU mogelijk maakt en een internationale standaard voor het talenonderwijs ontwikkelen.

77
Q

In het jargon van het ERK wordt in het ‘kennen en kunnen’ van de leerling een onderverdeling aangebracht in vier soorten algemene competenties waarover een individu moet beschikken om doelmatig te kunnen communiceren: savoir, savoir-faire, savoir-être en savoir-apprendre. Wat houden deze vier termen in?

A
  • Savoir (‘declaratieve kennis’): Kennis die gebaseerd is op theorie, ervaring en algemenen kennis van de wereld, socioculturele kennis.
  • Savoir-faire: (‘praktische bekwaamheden en sociale vaardigheden) Het vermogen om bepaalde routinehandelingen uit te voeren, zoals autorijden, gebruik van woordenboeken of internet, interculturele vaardigheden, bijv. op juiste manier contact leggen met oudere mensen uit andere culturen.
  • Savoir- être: (‘existentiele component’) De som van individuele eingeschappen, waarden en attitudes, die bijv. bepalen in welke mate men risico’s durft te namen in gesprekken met native speakers.
  • Savoir-apprendre: (‘leervermogen’) Het vermogen van de leerling om nieuwe ervaringen op te doen, er nieuwe kennis van te maken en eventueel gemoedigd om zo veel mogelijk zelf belang van ‘leren leren’ en studievaardigheden onderstreept.
78
Q

Teken een eenvoudig schema’tje waardoor de systematiek van het ERK duidelijk gemaakt wordt.

A

Basis gebruiker

Onafhankelijke gebruiker

Vaardige gebruiker

A1

A2

B1

B2

C1

C2

Doorbraak

Tussenstap

Drempel

Uitzicht

Effectief operationeel vaardig

Beheersing

(master)

79
Q

De taalvaardigheden worden in het ERK steeds beschreven aan de hand van ‘can-do (ik-kan) statements’. Wat zijn ‘can-do statements’?

A

Zinnen die aangeven in hoeverre een leerder iets ‘kan (doen)’ in of met de taal.

80
Q

Er zijn ook beschrijvingen gemaakt van de referentieniveaus per taal. Waar zijn die voor bedoeld, en wat is hiervan het nut voor de docent?

A

Referentiekader aanvullen en concretiseren. De ‘reference level descriptions’ bieden beschrijvingen van wat leerders voor een bepaalde taal geacht worden te beheersen, bijv. taalhandelingen, woordenschat en grammaticaal
repertoire. Deze dienen als een hulpmiddel bij
taalniveaus en niveau van een specifieke tekst.

Vertrekpunt voor de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s en toetsen.

81
Q

Een taalportfolio bestaat uit:

A

a) een talenpaspoort,
b) een taalbiografie en
c) een dossier.

82
Q

talenpaspoort bestaat uit:

A

In het talenpaspoort noteert de leerlingen enkele algemene gegevens. Het talenpaspoort geeft per taal een overzicht van het niveau dat de leerling in de diverse taalvaardigheden heeft bereikt.

83
Q

Taalbiografie bestaat uit:

A

De taalbiografie bevat de ervaringen die de leerling met het leren van talen binnen of buiten school heeft opgedaan. Belangrijk onderdeel van biografie vormen de checklists waarmee het eigen niveau kan worden ingeschat.

84
Q

Dossier bestaat uit:

A

Voorbeelden van eigen werk als bewijs voor de niveau-inschatting die hij in het paspoort heeft aangegeven.
(brieven, e-mails, korte verhalen, leesverslagen, lijsten met woorden en zinnen over een bepaald onderwerp, verslagen of bewijzen van projectwerk, bewijzen van het
gebruik van taal in praktijksituaties, digitale audio- of video-opnames, links naar weblogs, certificaten f diploma’s.)

Bedoeling dat leerling zijn dossier op orde houdt en regelmatig oud materiaal door recenter materiaal vervangt. Taalportfolio is immers bedoeld als een vitrine of visitekaartje.

85
Q

Een taakgerichte benadering is voorwaarde om effectief met een taalportfolio te kunnen werken. Waarom is dat zo?

A

Om de leerlingen te stimuleren zich verder in de taal te bekwamen, reikt het taalportfolio hem ondersteunende taaltaken aan. Uitgangspunt bij een taakgerichte benadering is dat betekenisvolle, levensechte en leerzame taken de leerling voldoende prikkels bieden om een taak uit te voeren.

86
Q

Wat wordt er bedoeld met ‘pushed output’, en welke gedachte ligt daaraan ten grondslag?

A

Met ‘pushed output’ wordt verwezen naar de ‘output hypothese’ die gebaseerd is op Canadees onderzoek. Volgens deze hypothese ontdekken leerlingen vanzelf de –
bijv. grammaticale- gaten in hun kennis die hen beletten te formuleren wat ze willen zeggen. Dat gebeurt op het moment dat ze verplicht worden om zich in de vreemde
taal uit te drukken (‘pushed out’). Dit brengt leerlingen ertoe om meer aandacht aan vormgerichte input te besteden.

87
Q

Beschrijf drie aspecten die de meerwaarde van een taalportfolio aangeven.

A
  1. Zelfstandig leren
    Werken met portfolio zeer geschikt om zelfstandig leren te bevorderen. Na een periode van kennismaking kan de leelring er gemakkelijk –thuis of op schoolautonoom mee werken.
  2. Samenwerking
    In het eigen leerproces neemt samenwerking een belangrijke plaats in. In het taalportfolio kunnen ook groepsopdrachten worden opgenomen. Deze dienen voorzien te zijn van heldere instructies, een stappenplan en taakverdeling, duidelijke (leer)doelen, keuzes in e aanpak en beoordelingscriteria.
  3. Eigen verantwoordelijkheid
    Leerlingen keuzen laten maken maakt hen medeverantwoordelijk voor het eigen leerproces.
88
Q

Hoe kan de docent het taalportfolio effectief inzetten op het voortgezet onderwijs als het gaat om toetsing? Noem twee mogelijkheden.

A

taalportfolio niet zelden een onmisbaar bewijsstuk
waarmee de kandidaat aan het einde van zijn opleiding aantoont dat hij bepaalde competenties verworven heeft en dus aan de gestelde eisen heeft voldaan.
Daarmee wordt het portfolio integraal onderdeel van het leertraject dat door de leerling serieus moet worden genomen en niet kan worden beschouwd als een te
verwaarlozen nevenactiviteit. Per periode, leerjaar of onderdeel van het programma kan leerling gevraagd worden om een aantal representatieve presentaties in zijn
portfolio op te namen.

Bij het afnemen van schoolexamens op vmbo-niveau zou het taalportfolio als vertrekpunt kunnen dienen bij gespreksvaardigheid. Het voordeel daarvan is dat op
deze wijze bijv. een spreektoets kan worden aangeboden die aansluit bij wat de individuele leerling al kan en niet bij een bepaalde hoofdstuk uit een leergang die net is afgerond.
Daarnaast kan er ook gekozen worden op pas een toets af te nemen als het portfolio voor de vaardigheid die getoetst moet worden een representatief scala aan prestaties van de leerling bevat.
Andere mogelijkheid is om leerlingen te vragen om producten uit hun eigen taalportfolio aan anderen te presenteren of te bewijzen dat zij de opgenomen
prestaties opnieuw kunnen neerzetten (spreken en gesprekken voeren of schrijfvaardigheid).

89
Q
A