Vak Didaktiek 1 Flashcards

1
Q

Communicatieve benadering van het vreemdetalen onderwijs. (3)

A
  • vanaf 1968
  • examen =5 vaardigheden (lezen, luisteren, spreken, gesprekken voeren, schrijven)
  • Kerndoelen = communicatie met gebruikers belangrijkste doelstelling = gebruik taal

Grammatica/Vocabulaire??

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Toepassing (comm. benadering)

A

stimuleren van een brede ontwikkeling bij leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vaardigheid (comm. benadering)

A

een actieve, zelfstandige rol van leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Samenhang (comm. benadering)

A

het recht doen aan verschillen tussen leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kerndoelen (2)

A
  • beschrijvingen van de vakinhoud.

- geen precies eindniveau aangegeven => na te streven doelen voor de onderbouw VO.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Volgorde aanleren vaardigheden (2)

A
  • volgorde aangepast aan beheersingsgraad (hoger = eerder) =

lezen - luisteren - spreken - gesprekken voeren -schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

strategieën

A

Technieken die leerlingen kunnen inzetten op het moment dat hun kennis te kort schiet.
Bijv. synoniemen gebruiken, woordenboek raadplegen, omschrijven, beredeneren uit context, verklaren vanuit een andere taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

technieken

A

Het daadwerkelijk gebruik van een hulpmiddel. Bijv. weten hoe een woordenboek werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verschil communicatieve taken en leertaken

A

Bij communicatieve taken ligt het accent op het gebruik van de taal om van daaruit de taal te leren kennen.
Leertaken zijn oefeningen gericht op het toepassen van de aanwezige kennis en inzichten. Bijv. grammatica oefening, zinnen in een andere tijd zetten, zinnen ontleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Oefeningen typologie Neuner (3 + fasen)

A
  • 4 fasen
  • ontwikkeld tbv spreekvaardigheid
  • receptief naar productief
  • gesloten naar open
    A: begrijpen/herkennen gesproken/geschreven tekst
    B: reproductief: Oefenen met chunks of met tekstbegrip C: productief - gestuurd: half open, beperkte inbreng - communicatief
    D: productief: open, echte communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

B: oefeningen

A

reproductief, sterk gestuurd, gesloten = bouwstenen
Bijv. volgorde paragrafen bepalen, zinnetjes maken als voorbeeld, woorden vertalen EN-NE, kruiswoordpuzzel invullen (woorden gegeven), werkwoord/naamwoord oefening, vocab in een zin gebruiken (gatentekst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

C: oefeningen

A

productief, half open, beperkte inbreng
- communicatief = geleerde uit B-fase zelf (vrij) toepassen
Bijv. Ballonnetjes in stripverhaal invullen, email naar vreemde schrijven ahv aanwijzingen, rollenspel met instructie = gestuurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

D: oefeningen

A

productief: open, echte communicatie
Bijv. schrijf verhaaltje, rollenspel niet gestuurd (alleen situatie gegeven), open vragen in vreemde taal beantwoorden in eigen woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geïntegreerde aanpak van vaardigheden =

A

Oefenen ahv 4-fasen van Neuner waarin van receptief naar productief ontwikkeld wordt en van gesloten vragen naar open.
Wanneer oefenen met spreekvaardigheid blijft hierin punt van discussie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

A: oefeningen

A

Gericht op het begrijpen van geschreven en gesproken tekst= geen productief taalgebruik leerling.
Bijv. paragrafen in volgorde zetten, uitspraken aan personen koppelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oefeningen gericht op het begrijpen van een tekst =

A

A-fase (Neuner), introductiefase = begripsoefening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Taalmiddelen die nodig zijn voor communicatie worden aangeboden en geoefend =

A

B-fase (Neuner), reproductief, sterk gestuurd, gesloten = presentatiefase = inslijpoefening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Oefening met beperkte eigen inbreng =

A

C-fase (Neuner), productief, half-open = oefenfase = oefenen met nieuwe taalmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Productieve activiteit met gebruik van opgedane kennis =

A

D-fase (Neuner), productief, open = echte communicatie (spreken of schrijven) = overdrachtsfase (transfer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

grammatica-vertaalmethode (GV) (6)

A
  • begin 19e eeuw
  • invloed van klassieke talen
  • nadruk geschreven teksten
  • veel aandacht voor grammatica (deductief)
  • nadruk op vertalen
  • veel vertalen vanuit de moedertaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

audio-linguale methode (AL) (7)

A
  • vanuit behaviourisme = belonen en negeren- overeenkomsten directe methode
  • 4 vaardigheden
  • doel = gesproken taal
  • veel gebruik illustraties, foto’s en audiomateriaal
  • pattern drills = Chunks uit het hoofd leren
  • geen aandacht voor vocabulaire werving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

communicatieve methode (CM) (4)

A
  • vanaf jaren ‘70
  • taal is communicatiemiddel (doeltaal = geen taal)
  • doel: sociale interactie => fouten maken mag
  • alle vaardigheden ondergeschikt aan communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Programma leerplan

A

Gebaseerd op 3 globale componenten:

  1. blootstelling aan veel en gevarieerde input
  2. Veel gelegenheid voor het produceren van output
  3. herhaling en consolidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

communicatief talenonderwijs (4)

A

Onderwijs georganiseerd rondom 4 vaardigheden.

  • receptief vaardigheden: lees- + luistervaardigheid
  • productieve vaardigheden: spreek- + schrijfvaardigheid
  • aanleren strategieën
  • geen specifieke aandacht voor grammatica + vocabulaire
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Programma leerplan (3)

A

Gebaseerd op 3 globale componenten:

  1. blootstelling aan veel en gevarieerde input
  2. Veel gelegenheid voor het produceren van output
  3. herhaling en consolidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

leerpiramide van Bales (7)

A
  1. luisteren
  2. lezen
  3. horen
  4. nadoen
  5. discuseren
  6. zelf ervaren
  7. anderen uitleggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

mammoetwet

A

1968 = herinrichting (lbo-mavo-havo-vwo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

taalportfolio (3)

A
  • talenpaspoort
  • taalbiografie
  • taaldossier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

talenpaspoort

A

algemene gegevens van de leerling + overzicht van het niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

taalbiografie (2)

A
  • ervaringen vd leerlingen binnen en buiten school. - leerling geeft inschatting eigen niveau aan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

taaldossier

A

Voorbeelden van eigen werk waarmee niveau wordt aangetoond = vitrinekastje/visitekaartje leerling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

taalportfolio vereist taakgerichte benadering, waarom? (2)

A
  • ondersteunende taaltaken = stimulans voor leerlingen om zich in de taal te bekwamen
  • taken moeten levensecht, leerzaam zijn en voldoende prikkels bieden om uitgevoerd te worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

pushed output

A

= output hypothese (Canadees onderzoek)Leerlingen ontdekken (grammaticale) gaten in hun kennis indien ze verplicht worden in de doeltaal te produceren (pushed out). Hierdoor zullen ze meer aandacht besteden aan vormgerichte input. (= grammatica oefeningen e.d.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Meerwaarde taalportfolio (3)

A
  1. zelfstandig leren; na instructie autonoom werken
  2. samenwerking; groepsopdrachten (heldere instructies, stappenplan en taakverdeling, duidelijke leerdoelen, beoordelingscriteria)
  3. eigen verantwoordelijkheid; lln keuzes laten maken + medeverantwoordelijk voor eigen leerproces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Inzet taalportfolio tav toetsing

A
  1. mbo/hbo = bewijsstuk ivm competenties = integraal onderdeel leertraject
  2. examen VMBO= vertrekpunt gespreksvaardigheid (bijv. spreektoets van hoofdstuk uit portfolio)
  3. pas toetsen indien het portfolio aangeeft dat de leerling de vaardigheid beheerst.
  4. toetsen dmv presentatie/schrijfopdracht obv onderdelen portfolio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Andere doelstelling Europees taalportfolio

A

Het is een afspiegeling van de praktische doelstellingen voor MVT die door de lidstaten zijn overeengekomen. Hiermee kunnen taalkwalificaties met elkaar vergeleken worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

savoir

A

= declaratieve kennis
Kennis die gebaseerd is op theorie, ervaring en algemene kennis van de wereld, socioculturele kennis.(opdreunen van woordjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

savoir-faire

A

= praktische bekwaamheden en sociale vaardigheden
Vermogen om bepaalde routine handelingen uit te voeren (autorijden, gebruik woordenboek, juiste manier oudere persoon aanspreken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

savoir-etre

A

= existentiele component
Individuele eigenschappen van de lln die bepalen of hij risico’s durft te nemen in gesprekken met native speakers (faalangst, zelfverzekerdheid e.d.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

savoir-apprendre

A

= leervermogen
Vermogen van een lln om nieuwe ervaringen op te doen, nieuwe kennis van te maken, om zoveel mogelijk zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het leerproces (zelfstandig leren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

schema ERK

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

basis gebruiker

A

= A1/A2 niveau= beperkte kennis doeltaal= klas 1 & 2 havo-vwo / 1234 vmbo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

onafhankelijke gebruiker

A

= B1/B2= gevarieerde kennis doeltaal= 4vmbot/45havo- vwo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

vaardige gebruiker

A

= c1/c2= vergevorderd: goede kennis doeltaal (C1)= bekwaam: uitstekende kennis doeltaal (C2) 6 vwo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is een ‘can-do’ statement?

A

Zinnen die aangeven in hoeverre een lln iets ‘kan doen’ in of met taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Beschrijvingen referentieniveaus

A
  • concretiseren Referentiekader
  • Hulpmiddel voor docenten om onderscheid tussen taalniveaus te maken.
  • vertrekpunt voor docenten bij de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s en taaltoetsen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

stuurvraag

A

Helpen de lln toegang tot een tekst te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

controle vraag

A

Vraag waarbij de lln gecheckt wordt of deze het voorgaande begrepen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Doelen ERK

A
  1. Afstemmen van de pedagogische methodes op de doelen die een lln moet weten.
  2. Gereedschap dat een lln in staat stelt zijn niveau te bepalen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Belang receptieve vaardigheden

A
  • lees- en luisterervaringen belangrijkste basis voor productie
  • zeer geschikt voor verwerven van kennis + inzicht en begrip van doeltaal cultuur
  • algemene doelstelling leesvaardigheid op hoger niveau te krijgen
  • hogere beheersingsgraad mogelijk
  • grote receptieve kennis nodig voor interactie met native speakers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

kerndoelen leesvaardigheid

A
  1. strategieën gebruiken om woordenschat uit te breiden
  2. strategieën gebruiken bij het verwerven van informatie
  3. informatie zoeken, ordenen en beoordelen op waarde
  4. rol van de taal in verschillende soorten international contacten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

criteria leesteksten

A
  • Authentiek materiaal
  • Eenvoudig qua opbouw en woordgebruik, informatie moet duidelijk te vinden zijn
  • Aansluiten bij de belevingswereld van lln
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat voor leesteksten zijn geschikt? (6)

A
  • Aanwijzingen,
  • waarschuwingen,
  • verkeersborden,
  • formulieren,
  • teksten informatief en
  • fictieve teksten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

product gerichte lees oefening

A

tekst met vragen om te controleren of de leerlinge het begrepen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

proces gerichte oefening

A

de leerling leert iets voor het uitvoeren van een volgende (lees)taak = aanleren van strategieënbijv: linking words, opbouw tekstsoort (essay, persoonlijke brief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

leesstrategieën

A

3 hoofdgroepen:
* voorspellen en verifiëren (waar de tekst over zal gaan)
* Structureren (opbouw bekijken => informatie over de tekst)
* Raadvaardigheid/gebruik maken van redundantie (herkennen van informatie, checken op redundantie = herhaling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Voorspellen en verifiëren

A
  • Kennis van de wereld activeren
  • Tekstsoorten herkennen
  • Gericht selectief informatie zoeken
  • Gebruik maken van titel, kopjes, illustraties
  • Voorspeltekst
  • ELZA (Lees de Eerste en/of Laatste Zin(nen) van elke Alinea)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Structureren

A
  • kniptekst
  • schema invullen
  • kopjes maken bij alinea’s
  • delen vd tekst in een zin samenvatten
  • Niet-wezenlijke informatie schrappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Raadvaardigheid

A
  • Gatentekst

* Woordraadstrategieën (Engels/NL, voor- en achtervoegsels, context)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Volgorde leesstrategieën

A

Voorspellen en structureren gaan vooraf aan raadvaardigheid.=> concentrisch lezen (van buiten naar binnen lezen; eerst scannen dan zorgvuldig lezen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

10 gulden leesregels

A
  • Begin bij wat ze al weten (voorkennis)
  • Stuurvragen vooraf
  • Check plaatjes, koppen, (onder)titels
  • Tekst snel doorkijken ivm oriëntatie; waar vind je bepaalde informatie.
  • Kies opdrachten die passen bij het leesdoel
  • Docent is geen woordenboek
  • lln in paren werken + controle vragen over dat proces
  • Doorlezen bij onbekende woorden
  • Train lezen in meerdere rondes (concentrisch)
  • leeskilometers maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

verklaring voor grote aandacht leesvaardigheid in MVT curriculum (2)

A
  • Zware weging op centraal eindexamen

* sterkere maatschappelijke behoefte aan hoger leesniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat zijn leesstrategieën

A

Leestechnieken die leerlingen helpen zo goed mogelijk en zo efficiënt mogelijk een tekst te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

CLOZE oefening

A

= gatentekst

65
Q

compenserende strategieën (6)

A
  • betekenis van belangrijke woorden uit zinsverband halen
  • woordenboek gebruiken
  • tekstsoorten herkennen
  • illustraties als steun gebruiken
  • voorkennis inzetten
  • opbouw van tekst gebruiken
66
Q

deelvaardigheden leesvaardigheid (6)

A
  • relevante info opzoeken in tekst (selectief lezen)
  • info in teksten vergelijken
  • conclusies trekken obv info uit tekst
  • begrijpen van hoofdzaken en details in teksten (intensief lezen)
  • extensief lezen van langere, vaak herhalende teksten
  • inzetten van compenserende interpretatiestrategieën bij het lezen
67
Q

5 verschillende tekstsoorten

A
  • opschriften, waarschuwingen, instructies
  • functionele teksten (folders, advertenties)
  • informatieve teksten (krantenartikelen)
  • persoonlijke correspondentie
  • langere, ook fictionele of verhalende teksten
68
Q

tekstsoorten geschikt voor onderbouw (2)

A
  • functionele teksten; ivm vergelijken van informatie + conclusies trekken = folders, advertenties e.d.
  • literaire teksten =onderwerp moet voor de leerling aantrekkelijk zijn => motivatie om te lezen (vertaling van bekend sprookje, huis-tuin-keuken onderwerpen, gedicht/songtekst)
69
Q

nut van leeskilometers

A

niet intentioneel wordt veel kennis opgedaan over de doeltaal zoals; vocabulaire, zinsopbouw, tekstopbouw, tekstsoort in combinatie met opbouw, waar vind je belangrijke info.

70
Q

verschil intensief lezen / extensief lezen?

A
  • begrijpen hoofd- en bijzaken = intensief lezen

* langere herhalende teksten

71
Q

voordelen werken in 2-tallen?

A

door werkwijze + argumenten uit te leggen aan een ander leren lln het meest => inzicht in eigen leren en van anderen (= metacognitie)

72
Q

metacognitie

A

Kennis over kennis = kennis over leren

73
Q

voorbeeld metacognitie leeractiviteit

A

Leerling aanleren hoe hij/zij een woord kan raden en hoe hij deze strategie kan inzetten.

74
Q

heuristieken

A

vuistregels/handelingsvoorschriften die een lln in diverse stappen naar een mogelijke eindoplossing sturen.Bijv. ELZA; door de eerste en laatste zin van elke alinea te lezen krijg je een globaal idee over de inhoud van de tekst.

75
Q

geef bij 4 gulden leesregels aan waarom ze belangrijk zijn.

A
  • voorkennis activeren; beter begrip van de tekst
  • stuurvragen; helpen lln toegang tot de tekst te krijgen
  • plaatjes/koppen bestuderen; hierdoor krijg je een globaal idee waar de tekst over gaat.
  • Scannen van een tekst (bijv. ELZA) zodat lln weten waar ze welke informatie in de tekst kunnen vinden.
76
Q

Wat zijn leesstrategieën?

A

Handvatten die helpen om een inzicht in een tekst te krijgen waardoor die beter te begrijpen is.- voorspellen/verifiëren- inzicht in structuren- raadvaardigheid en gebruik maken van redundantie

77
Q

welke tekstsoorten moeten volgens de kerndoelen aan bod komen? (5)

A
  • persoonlijke correspondentie
  • informatieve teksten; folders, instructies e.d.
  • aanwijzingen (verkeersborden, etiketten)
  • formulieren
  • fictieve teksten; verhalen, boeken, gedichten
78
Q

Nut wie, wat, waar-vragen?

A

Als stuurvraag moeten ze zo geformuleerd worden dat de lln alleen kort kan antwoorden (ja/nee - waar/niet waar) Bijv. Gaat Piet op maandag naar school?Alscontrolevragen checken ze of een leerling de tekst wel begrepen heeft. Bijv. Op welke dag ging Piet niet naar school en waarom?

79
Q

Aanleren leesstrategie voorspellen/verifiëren. (5)

A
  • voorkennis activeren- tekstsoorten herkennen ahv kenmerken- teksten in grotere context plaatsen- gebruik maken van uitstekende delen (kopjes, illustraties, titel)- doelgericht selectieve info zoeken
80
Q

Aanleren inzicht in structuren (4)

A
  • structuren herkennen dmv kopjes bij alinea’s plaatsen;- delen van tekst in Nederlands samenvatten;- info uit tekst in schema zetten;- knipteksten in chronologische volgorde plaatsen
81
Q

Aanleren raadvaardigheid + gebruik redundantie (5)

A
  • raden onbekende woorden; gebruik context- woordvorm checken; voor- achtervoegsels vergelijken met NL- CLOZE oefening = gatentekst- gebruik woordenboek om raden te controleren- selectief details zoeken dmv concentrisch lezen
82
Q

Wat is concentrisch lezen? (def. + 5)

A

Het lezen van een tekst (op zoek naar selectieve informatie) van buiten naar binnen.1. Het bekijken van de bron, de tekstsoort en het onderwerp. De bron en de tekstsoort zijn vaak herkenbaar aan de layout van de tekst;2. Het bekijken van de opvallende onderdelen van de tekst, zoals de titel, ondertitels, afbeeldingen en bijbehorende onderschriften en tussenkopjes;3. Het lezen van de eerste en de laatste alinea’4. Het lezen van de eerste en laatste zinnen van de overige alinea’s (ELZA-methode, zie voorspelvaardigheid pagina 9);5. Het lezen van de gehele tekst.

83
Q

Belang metacognitie bij vergroten leesvaardigheid.

A

Doordat een leerling de leesstrategie ‘woorden raden’ heeft aangeleerd en weet wanneer hij deze kan inzettenmaakt hij gebruik van metacognitie en vergroot hij daarmee zijn leesvaardigheid. Hij kan immers woorden raden.

84
Q

Bevorderen extensief lezen. (2)

A
  • lezen in de les (15min individueel of boeken klassikaal)
  • leesprogramma met terugkoppeling(boekpresentatie, recensie)
  • Niveau = N-1 => meer leesplezier + rendement
  • ruim aanbod
  • opnemen in taalportfolio
85
Q

Waarom lopen kerndoelen lezen en luisteren voor een groot gedeelte parallel? Geef 2 voorbeelden.

A

Het zijn beide receptieve vaardigheden die eerst goed aangeleerd moeten worden voordat overgegaan kan worden op productieve vaardigheden. Kerndoelen beschrijven;a. lln moet veel bekende en vertrouwde woorden en zinnen kunnen begrijpenb. de kerndoelen zijn gericht op het verwerven van communicatieve vaardigheden.

86
Q

3 criteria luistermateriaal

A
  • moeilijkheidsgraad moet oplopend zijn
  • Duidelijk verstaanbaar = zonder storende bijgeluiden
  • laag spreektempo (= onderbouw)
  • levensecht zijn; liefst authentiek materiaal
87
Q

wat zijn compenserende interpretatiestrategieën?

A

Het gebruik van voorkennis om voorspellingen te doen over de tekst/het gesprek.

88
Q

5 luistertaken

A
  • voorbereidend luisteren
  • selectief luisteren
  • geleid luisteren
  • reagerend luisteren
  • vergelijkend/evaluatief luisteren
89
Q

voorbereidend luisteren vb. (4)

A
  • luisteren en meelezen,
  • tekstballonnen op de juiste plaats zetten
  • aaneengeregen tekst in woorden ‘hakken’ nav luisterfragment
  • plaatjes en ballonnetjes met tekst vooraf combineren. lln checkt deze oefeningen ahv luisterfragment
90
Q

selectief luisteren vb (3)

A
  • aspecten van luistertekst benoemen
  • belangrijke info uit luisterteksten halen obv voorspellingen en/of stuurvragen
  • selectief luisteren naar bepaalde informatie (bijv. sportuitslagen daaruit winnaar Wimbledon halen of weersvoorspelling uit nieuwsbulletain)
91
Q

voorbeeld geleid luisteren (2)

A
  • luisteren ahv stramien vd tekst

* informatie ordenen (routebeschrijving)

92
Q

Voorbeeld reagerend luisteren (2)

A
  • luisteren naar een gesprek + gestuurd reageren (ahv stuurvragen of gebruik chunks)
  • luisteren en reageren op gestelde vragen/opmerkingen. (lln luisteren naar gesprek moeten zelf eindzin kiezen uit opties)
93
Q

Voorbeelden vergelijkend/evaluatief luisteren (2)

A
  • conclusies trekken obv informatie uit tekst/luisterfragment
  • uiten van eigen mening obv informatie uit tekst/luisterfragment
94
Q

Voorbeelden functionele fragmenten (4)

A
  • aankondigingen (station)
  • aanwijzingen (weg vragen)
  • weerberichten
  • nieuwsberichten
95
Q

Voorbeelden informatieve teksten/luisterfragmenten (3)

A
  • over land (journaals, talkshows)
  • over cultuur (lifestyle programma’s)
  • interviews (talkshows, lifestyle programma’s)
96
Q

activiteiten bij funtionele teksten

A

selectief luisteren

97
Q

activiteiten bij informatieve teksten (2)

A
  • ordenen van informatie

* vergelijkend en evaluatief luisteren

98
Q

redundantie bij luisteren

A

= vaker voorkomen van een bepaald woord, chunk of zin. Dit gebeurt het meest in spontaan gesproken teksten.

99
Q

nut luisteren + meelezen

A

leerlingen wennen aan uitspraak, intonatie, herkennen woord en structuren, verbinden klank- en schriftbeeld en breiden hun receptieve woordenschat uit.

100
Q

nadeel luisteren en meelezen

A

er wordt vaak niet specifiek geluisterd, meer gelezen. Specifiek luisteren is in een gesprek wel nodig.

101
Q

activiteiten docent voorafgaand aan luisteren (2)

A
  • soort tekst benoemen

* achtergrond informatie onderwerp geven

102
Q

activiteiten docent tijdens het luisteren (2)

A
  • stuurvragen stellen

* makkelijke vragen stellen => zelfvertrouwen lln

103
Q

activiteiten docent na het luisteren (2)

A
  • stilstaan bij taalgebruik (accent)

* opdrachten bespreken

104
Q

wat zijn stuurvragen

A

vragen die duidelijk maken waar een leerling tijdens het lezen/luisteren op moet letten.

105
Q

wat is een advance organizer

A

Een oefening om vooraf de voorkennis bij lln te activeren.

106
Q

Verschillen taalgebruik lezen/luisteren

A
Lezen	
* doordacht veel aandacht voor vorm	
* complexere zinsbouw
luiteren	
* spontaan, niet vlekkeloos	
* eenvoudigere zinsbouw
107
Q

verschillen structurerende elementen lezen/luisteren

A

lezen
* gesegmenteerd (in blokken) dmv lettertype, lettergrootte en layout
* visualisering (hoe ziet het er uit, welke uitstekende elementen)
* voorspellingen obv layout (tekstsoort)
luisteren
* klankenstroom dmv toonhoogte, volume, beklemtoning en intonatie (ondersteunt door mimiek + gebaren)
* Geluiden
* Voorspellingen obv stemmen, achtergrondgeluiden (welk land, welke plek)
*

108
Q

Verschillen lezen en luisteren qua proces

A
Lezen	
* lezer bepaalt tempo + ritme	
* gehele tekst kan geraadpleegd worden	
* intensief lezen van fragment mogelijk	
* snel doornemen (vooraf) om te orienteren
Luisteren	
* ritme + tempo liggen vast	
* info beperkt terug te roepen	
* lln gedwongen tekst te volgen	
* geen orientatie mogelijk op tekst
109
Q

Kerndoelen luistervaardigheid

A
  1. vertrouwd raken met klank van Engels
  2. strategieën gebruiken tbv uitbreiding woordenschat
  3. strategieën gebruiken tbv verwerven van informatie uit tekst
  4. lln leert standaardgesprekken te voeren
  5. lln leert informeel contact houden (chatten, skype e.d.)
110
Q

ERK luistervaardigheid A1

A

Ik kan vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen die mezelf, mijn familie en directe concrete omgeving betreffen, wanneer de mensen langzaam en duidelijk spreken
* taalgebruik zeer eenvoudig; zinnen gescheiden door pauzes
* spreker spreekt zorgvuldig, langzaam en duidelijk
* teksten zijn kort
Luisteren naar instructie over de deur dicht doen, niet roken, licht uit/aan, schoolregels (pet af, jas uit e.d.), welke blz oefening staat, routebeschrijving in een gebouw.Herkennen van eigen naam bij omgeroepen bericht, sportuitslagen van bekende clubs filteren.

111
Q

ERK luistervaardigheid A2

A

Ik kan zinnen en de meest frequente wooden begrijpen die betrekking hebben op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn. Ik kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen.
* taalgebruik is eenvoudig
* spreker spreekt rustig en duidelijk
* teksten zijn kort
Voorbeelden:gesprekken verstaan over weer, in een winkel, restaurant, over een uitstapje, wat er die dag gedaan moet worden (docent), uitwisseling buitenlandse school.Luisteren naar instructies over (huis)werk, ontmoetingen, wat je moet doen in je stagebedrijf, standaard bestellingen restaurant.Korte uitleg begrijpen over waar je een treinkaartje kan kopen, routebeschrijving, verkeerspolitie, inschrijven cursus, uitvoeren van een oefening (docent)

112
Q

ERK luistervaardigheid B1

A

Ik kan de hoofdpunten begrijpen wanneer in duidelijk uitgesproken standaarddialect wordt gesprokenover vertrouwde zaken die ik regelmatig tegenkom op mijn werk, school, vrije tijd enz. Ik kan de hoofdpunten van veel radio/tv programma’s over actuele zaken of persoonlijke onderwerpen begrijpen wanneer die betrekkelijk langzaam en duidelijk worden gesproken.
* taalgebruik is eenvoudig; binnen eigen vak of interessegebied wordt complexer taalgebruik begrepen
* spreektempo is normaal; standaard spreektaal
* teksten zijn niet al te lang
Kan de hoofdpunten volgen in een gesprek tussen leeftijdgenoten over interesses, transport of werkzaamheden.Kan discussies volgen op hoofdlijnen over vertrouwde thema’s.Kan beschrijvingen begrijpen in een live publiek van zaken die binnen interessegebied liggen.

113
Q

Wat zijn compenserende productiestrategieën bij spreekvaardigheid?

A

Dit zijn technieken die een lln gebruikt om iets duidelijk te maken waarvan de vocab ontbreekt.

114
Q

Voorbeeld compenserende productiestrategie

A
  • woord omschrijven (zon= gele bol in de lucht)- synoniem gebruiken (schoppen = trappen)- overkoepeld begrip gebruiken (appel = handfruit)- tegenovergesteld noemen (niet zwart maar wit)
115
Q

regulerende strategieën

A

Technieken die je inzet om in de doeltaal een gesprek te reguleren. Bijvoorbeeld door aan te geven dat je iets niet begrijpt of verstaat.

116
Q

taalhandelingen om een gesprek te reguleren (6)

A
  • gesprekken beginnen/eindigen
  • langzamer spreektempo vragen
  • herhaling of uitleg vragen
  • aangeven dat je iets niet begrijpt
  • gebaren maken + ondersteunende mimiek
  • herhalen, samenvatten, vulwoorden gebruiken om tijd te rekken
117
Q

Grammaticale correctheid

A

hoe goed een lln zijn grammatica gebruikt (= minder belangrijk volgens ERK)

118
Q

semantische correctheid

A

Het woordgebruik mag de communicatie niet verstoren. Bijv. The patient had an 8-hour operation.

119
Q

pragmatische correctheid

A

Het taalgebruik dat bij bepaalde situaties hoort. Bijv. kind regards ipv love

120
Q

Waarom is grammatica minder belangrijk?

A

De doelstelling is verstaanbaar communiceren. Zolang de boodschap maar overkomt mogen er best wat grammaticale fouten in zitten.

121
Q

transactionele dialoog

A

Gesprek gericht op informatie uitwisseling. Bijv. weg wijzen, uitleg geven.

122
Q

interactionele dialoog

A

Gesprek dat gericht is op het aanknopen en onderhouden van sociale contacten. Bijv. telefoongesprek, onderonsje.

123
Q

Voorbeeld van gespreksopdracht met informatiekloof.

A

Opdracht voor 2-tallen waarbij ze geen inzicht hebben in de instructies van elkaar. Bijv. allebei een plaatje van een woonkamer met verschillende atributen erop. Dan moeten ze gaan omschrijven hoe het eruit ziet.

124
Q

Redenen doeltaal = klassentaal (3)

A
  • ter voorbereiding op spreekoefeningen in de doeltaal
  • creert een voortdurende informatiekloof waardoor leerlingen incidenteel hun vocabulaire, zinsopbouw en grammaticauitbreiden
  • ivm de onderdompeling, alles in de doeltaal is meegenomen.
125
Q

Voorbeelden ‘klassentaal’ die vanaf de brugklas mogelijk is. (2)

A
  • Hulpvragen aan de docent in doeltaal (eventueel een overzicht in de klas ophangen)
  • instructies door de docent in doeltaal (eventueel overzicht in klas ophangen)
126
Q

Fouten gemaakt in gespreksopdrachten voor 2-tallen. Hoe reageert de docent hierop?

A

De docent loopt rond inventariseert de fouten en bespreekt de meest voorkomende (of allemaal afhankelijk van de tijd) klassikaal na de opdracht. Indien er om hulp gevraagd wordt door een leerling kan hij strategieën aandragen. Als laatste hulpmiddel het woord/zin voorzeggen.

127
Q

Voorbeelden reproductie gespreksoefening (2)

A
  • Voorbeeld zin moet met de persoonlijke info van de lln herhaald worden. (My emailadres is inge@briefinge.com)
  • vocabulary herhalen of oefenen met plaatjes
128
Q

Voorbeelden kleine variatie bekend materiaal oefening (B-fase Neuner) (2)

A
  • Voorbeeld zinnen moeten aangepast worden aan eigen gegevens. (I am Inge and I live in Veldhoven. I have a husband, 2 sons and a dog called Lotte => I am Lucas and I live in Eindhoven with my parents)
  • in 2-tallen leesopdrachten hardop voorlezen (om en om)
129
Q

Voorbeelden productieve gespreksoefening sterk gestuurd. (C-fase Neuner) (4)

A
  • Rollenspel met vocabulaire gegeven
  • Plattegrond van waaraf de routebeschrijving gegeven moet worden incl vocab
  • Dokters assistent die uitlegt hoe laat je waar verwacht wordt ahv vocab
  • Interview met een aantal gegeven zinnen die het gesprek een rode draad geven.
130
Q

Voorbeelden productievegespreksoefening met minder steun (D-fase Neuner) (5)

A
  • Mondeling over gelezen boeken, gespreksplaatjes
  • Presentatie met afsluitende vragen vanuit het publiek.
  • Interview door een medeleerling over het thema.
  • Gespreksoefening 2-tallen overhet thema van de unitof ander onderwerp.
  • Teken een familie lid en schrijf 2 zinnen over hem/haar/het. Lees deze voor.
131
Q

spreken=

A

monologen; hardop voorlezen, presentatie geven, instructies geven

132
Q

gesprekken voeren =

A

interactief spreken; luisteren naar gesprekspartner daarop aansluiten + gesprek reguleren

133
Q

kerndoelen spreken (2)

A
  1. standaardgesprekken kunnen voeren16. inlichtingen en hulp kunnen vragen
134
Q

Oefenen van speaking fluency

A
  • Oefeningen op niveau -1 geven.
  • gebruik maken van chunks
  • herhaling van schrijf/lees-oefeningen
135
Q

taalfunctie oefeningen

A

De functie van taal inzetten.- de weg vragen- vragen of iemand langzamer wil praten.

136
Q

actieve woordenschat

A

woorden die de lln ook kan produceren. (= productief)

137
Q

passieve woordenschat

A

woorden die de lln begrijpt, bijv. uit context,maar niet zelfstandig kan produceren. (= receptief)

138
Q

precommunicatie oefeningen

A
  • koorwerk = uitspraak oefenen klassikaal
  • vocabulaire oefeningen ahv plaatjes
  • grammaticale structuren oefenen (I am, You are, He… , we… )
139
Q

communicatie oefeningen (4)

A
  • information gap; niet alle info is bekend, hoe kom je eraan?
  • geleid rollenspel; met steekwoorden
  • klassengesprek ahv een thema, boek, film
  • interview; met open vragen
140
Q

communicatie strategieën (2)

A
  1. vermijdingsstrategie;
    * woord omzeilen
    * van onderwerp veranderen
    * grammaticale structuren vermijden
    * niets zeggen
  2. compensatiestrategieën:
    * gezichtsuitdrukkingen + gebaren
    * generaliseren = overkoepeld begrip
    * self-repair = even tijdrekken en dan jezelf verbeteren
    * om hulp vragen
    * woord omschrijven/beschrijven
141
Q

Hoe bouw je leesvaardigheid op? (6)

A
  • lln heeft al enige kennis op metacognitief niveau van het aanleren van een taal (ahv moedertaal ervaringen)
  • Let op: kan niet uitgaan van automatische transfer naar nieuwe vreemde taal.
  • Aanleren leesstrategieën = procesgerichte oefeningen
  • Oefenen met productgerichte taken = tekstbegrip = woordenschat uitbreiding
  • Niveau teksten steeds iets hoger
  • Leeskilometers maken!
142
Q

programma lees/luister/spreek/gespreks en schrijfvaardigheid onderbouw (3)

A
  • intensief (korte op informatie selectie gerichte oefeningen )
  • extensief lezen (lange op ‘kilometers’ gerichte oefeningen = boeken, films, kletspraat)
  • aanleren van (lees)strategieën
143
Q

Waarom is de rol van schrijfvaardigheid in de onderbouw tov de 4 anderen beperkt? (2)

A
  • Dit heeft met tijd te maken. Het controleren van echte schrijfopdrachten kost veel tijd.
  • Daarnaast is het belang van schriftelijke communicatie minder groot dan die van mondelinge.
144
Q

Schrijfvaardigheid en correctheid (3)

A
  • Focus MVT ligt op het overbrengen van de boodschap => correctheid is van minder belang.
  • Veel fouten worden door ‘Natives’ niet als storend ervaren (door docenten vaak wel)
  • lln heeft met schrijven meer tijd om over zijn ‘productie’ na te denken (tov spreken) => hogere mate van correctheid kan verwacht worden
145
Q

Tekstsoorten als schrijfopdracht voor onderbouw (2)

A
  • Informele (persoonlijke) teksten; ansichtkaarten, briefjes, emails (kerstgroeten, verjaardagsfelicitaties)
  • standaard (formele) briefjes; reservering tbv vakantie, bevestiging komst formele uitnodiging, klacht over accomodatie
146
Q

fout tolerantie bij formele schriftelijke productie (3)

A
  • lln bepaalde chunks aanleren
  • lln gebruik van woordenboek aanleren lln instructie geven over gebruik methode (Stepping Stones = yellow pages) als ondersteuning bij de productie tav:
  • tekst structuren
  • grammatica
  • tekst opbouw
147
Q

Voorbeeld gesloten schrijfopdracht (1)

A
  • Voorbeeld brief aanpassen aan eigen behoefte
148
Q

Voorbeeld open schrijfopdracht (3)

A
  • Email waarin je aangeeft dat je op bezoek wilt komen
  • RSVP op een uitnodiging
  • Vraag om hulp/informatie ivm activiteiten die je wilt doen in dekomende vakantie
149
Q

Stappenplan bij een realistische schrijfopdracht

A
  • Opdracht met instructies geven, inclusief alle strategieën of verwijzing ernaar + toetsmatrijs.
  • Leerling opzet laten maken
  • Leerling zelf laten nakijken + verbeteren
  • Productie door een andere lln laten checken ahv toetsmatrijs
  • Leerling verbetert ahv opmerkingen collega
  • Leerling stuurt opdracht in ter controle
  • Docent stuurt opdracht terug met verbeter opmerkingen
  • Leerling stuurt definitieve versie in
  • Docent kijkt na mbv toetsmatrijs
150
Q

Gebruik ICT bij schrijfvaardigheidsprogramma

A
  • schept een levensechte situatie (emailen met anderen)
  • Docent kan makkelijk opmerkingen toevoegen mbt tips en tops
  • Docent kan makkelijk bijhouden wie al heeft ingeleverd en wanneer.
151
Q

3 belangrijke vragen mbt vocabulaire

A
  • Wat; welke woorden moeten de leerlingen kennen
  • Wanneer; in welke volgorde moeten de woorden geïntroduceerd worden Hoe;
  • hoe leren de leerlingen de woorden(intentioneel / incidenteel)
  • hoe kan ik de woorden in de klas introduceren
152
Q

kerndoelen en vocabulaire

A

Er zijn geen specifieke kerndoelen rondom vocabulaire. Wel wordt in 12. aangegeven dat een lln strategieën moet leren mbt woordenschat.

153
Q

Basiskennis lln brugklas (2)

A
  • EIBO = 800 woorden

* incidenteel via media (tv, muziek, games)

154
Q

Wanneer vocabulaire aanleren? (def + 5)

A

Naar aanleiding van het thema van de methode. Op basis van de volgende groepen:

  • thema (=eten/drinken)
  • situatie (= in de winkel/restaurant)
  • onderwerpen (= ontbijt/high tea)
  • woordvelden (= fruit/groente/drankjes)
  • taalhandelingen (= iets bestellen/mening uiten)
155
Q

Hoe leer je vocabulaire aan?

A
  • Onderdompeling(doeltaal = voertaal)
  • Veel herhaling/cyclische herhaling van thema’s door de onderbouw heen
  • Handelend leren; taken (woordroos, spelletjes, memory bingo, dictee), plaatjes, woordslang Benoemen van compenserende productiestrategieën
  • overkoepelende woorden
  • omschrijvingen
  • fysieke eigenschappen
  • contrast paren/tegenstellingen
  • uitdrukkingen; you use it for, you can see it at the..
  • gebaren
156
Q

Strategieën om woorden te leren (8)

A
  • woorden in een context leren/woordvelden maken
  • taken; iets doen met de woorden
  • volgordesgebruiken; second, minute, hour
  • plaatjes; beeld - karakters
  • systeemkaarten; brainscape
  • afgeleiden gebruiken; import, export, transport
  • cognaten; voetbal, Fussball, football
  • ezelsbruggetjes
157
Q

Voorbeelden van oefeningen tbv aanleren vocabulaire

A
  • brainscape
  • hardop lezen/zingen
  • gatentekst
  • tekst/verhaal schrijven
  • rollenspel
  • memory; plaatje woord
  • elkaar overhoren
  • galgje
  • woordbingo
158
Q

Directe Methode (DM) (5)

A
  • aanleren vreemde taal = niet vertalen vanuit moedertaal
  • aandacht voor fonetische uitspraak taal
  • grammatica leren ahv vertalingen
  • lees- en spreekoefeningen nemen toe
  • basis grammatica uit je hoofd leren
159
Q

J. Gracé (methode) (6)

A
  • doeltaal = voertaal
  • samenhangende teksten ipv losse zinnen
  • fonetisch schrift
  • alledaagse onderwerpen
  • gebruik illustraties
  • grammatica alleen waar nodig