6.4 Kleding en accessoires Flashcards
(92 cards)
passen
anprobieren
U kunt de broek passen in het kleedhokje
Sie können die Hose anprobieren in der Kabine
aantrekken
anziehen, zog aan, hat angezogen
de mouw
der Ärmel, die Ärmel
uittrekken
ausziehen, zog aus, hat ausgezogen
Als ik thuiskom, trek ik altijd meteen mijn schoenen uit
Wenn ich nach Hause komme, ziehe ich immer gleich meine Schuhe aus
de katoen
die Baumwolle
Ik draag het liefst katoenen overhemden
Ich trage am liebsten Baumwollhemden
de (dames)bloes
die Bluse, die Blusen
echt
echt
Is deze ring van echt goud?
Ist dieser Ring aus echtem Gold?
fijn
fein
De jas is van een heel fijne wol
Der Mantel ist aus sehr feiner Wolle
goud
das Gold
De armband is van echt goud
Das Armband ist aus echtem Gold
de maat, de grootte
die Größe, die Größen
Hebt u deze broek één maat groter?
Haben Sie diese Hose eine Größe größer?
het overhemd
das Hemd, die Hemden
Ik heb geen schoon overhemd meer
Ich habe kein sauberes Hemd mehr
de broek
die Hose, die Hosen
de hoed
der Hut, die Hüte
het jack, het jasje, het vest
die Jacke, die Jacken
de spijkerbroek, de jeans
die Jeans
de jurk, de japon
das Kleid, die Kleider
