Les 2 Sociale ongelijkheid Flashcards

1
Q

Vormen van sociale ongelijkheid

A
Man en vrouw
Jong en oud
Etnische groeperingen
Seksuele voorkeur
Sociaal economische ongelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschillende maatschappijen:

Standenmaatschappij (middeleeuwen)

A

Je afkomst bepaalde de stand waartoe je behoorde

Blijft meestal je hele leven in dezelfde stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verschillende maatschappijen:

Klassenmaatschappij (Marx)

A

Kapitalisten (die die productiemiddelen in handen hebben)

Proletariers (die bezitten alleen arbeiderskracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale klasse

A

Bepalend zijn: inkomen, opleiding, beroep, woonomgeving
Arm/rijk/middenklasse
-> ook wel kennismaatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociale mobiliteit

A

De mogelijkheid om je te verplaatsen van de ene sociale laag naar de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale ongelijkheid

1) liberale denkwijze

A

Individuele vrijheid, eigen verantwoordelijkheid, gelijk kansen.
Voor de één is dit beter dan voor de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sociale ongelijkheid

2) sociale denkwijze

A

Nadruk op gelijkheid, rechtvaardigheid en solidariteit

Nadruk ligt op eerlijke verdeling goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Inkomensarmoede

A

Minder dan 60% van het mediaan netto inkomen van de bevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ernstige materiële deprivatie

A

Wanneer iemand slecht scoort op minimaal 4 van de 9 indicatoren die betrekking hebben op achterstallige betalingen, de onmogelijkheid om duurzame consumptiegoederen en de eigen inschatting van de financiële gezinssituatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zeer lage werkintensiteit

A

Minder dan 20% van de tijd in het gezin gaat op aan werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociale ongelijkheid bestrijden - Marx

A

Particulier bezit werd afgeschaft en bureaucratie ingevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociale ongelijkheid bestrijden - Weber

A

Economische verschillen zouden kleiner worden maar de machtsongelijkheid zou vergroot worden.
-> hij vond dat er geen duidelijke grenzen meer waren tussen klassen en dat je niet alles kon terugvoeren op inkomen (positie zoals opleiding en baanniveau telt ook mee)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Overheid zorgt voor gelijke kansen door:

A

Studiebeurzen, verhoogd kindergeld, weduwen pensioen, steun aan gehandicapten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mattheus effect

A

Wie meer heeft zal nog meer krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly