Hoorcollege 1: Ontwikkeling & adaptatie Flashcards

1
Q

Evolutie van beweging

A
  • lagere diersoorten, zoals krokodillen en slangen, maken undulerende bewegingen (S-vormig); poten dienen als ankerpunten.
  • beweging in sagittale vlak, met flexie/extensie van lendenwervels om achterhand ‘eronder’ te brengen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Paslengte wordt bepaald door:

A
  • lengte been

- mogelijkheid tot ‘verlenging’ via flexie-extensie wervelkolom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Draaiing extremiteiten

A

Verandering van de pootstand van reptielen (benen naast lichaam en poten naar buiten) naar zoogdieren (benen onder lichaam en poten naar voren)
Een vergelijkbare ontwikkeling wordt gezien bij pootknop van het zoog-dier embryo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Oorsprong bewegingsapparaat: cellen oorsprong

A

Chorda dorsalis wordt gevormd, waaruit somieten worden gevormd uit paraxiaal mesoderm.
Axiaal: somieten
Appendiculair: laterale plaat mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vorming somieten

A

Dit wordt gekenmerkt door segmentale bouw. De somieten gaan het dermatoom (huid), myotoom (spieren), wervels (bot) vormen.
De somieten worden dus bijv. sclerotoom, deze gaat splitsen in een craniaal en causaal deel. Het myotoom wat ernaast ligt, splitst niet. De ruimte die ontstaat tussen het sclerotoom krijg je een doorgang om de spinale zenuw te laten lopen die de spier gaat innerveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Resegmentation

A

Het splitsen van het sclerotoom in een craniaal en een wat groter caudaal deel, waarbij het caudale deel gaat fuseren met het opeenvolgende craniale deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Craniale deel sclerotoom

A

wordt wervellichaam (ventrale deel van wervel; de buik).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Caudale deel sclerotoom

A

wordt wervelboog (dorsaal van neurale buis/ruggenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontstaan wervels

A

Ontstaan uit somieten > vorming sclerotoom > resegmentation > verschillende ossificatie centra zorgen voor botvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vervolg ontwikkeling chorda

A

Chorda eerst nodig voor vorming neurale buis, daarna wordt het nucleus pulposus uit tussenwervelschijf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nucleus pulposa

A

is het binnenste deel van de tussenwervelschijf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Type spieren rondom wervelkolom

A
  • Epaxiale spieren = liggen boven op dwarsuitsteeksels > strekken de rug (hol); extensie.
  • Hypaxiale spieren = liggen onder de dwarsuitsteeksel > buigen de rug (bol); flexie. Deze spieren worden ondersteund door de buikspieren, m.n. als iemand op de rug van het paard gaat zitten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Axiaal deel bewegingsstelsel

A

wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Appendiculair deel bewegingsstelsel

A

Ledematen. De ledematen hebben allemaal een basisbouwplan: 1 schouderblad, 1 humerus, 1 radius & Ulna, 5 tenen.
Als deze basis niet voldoet zoals bij paarden, dan wordt de basis eerst wel aangelegd en daarna gereduceerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontwikkeling pootknop

A
  • Kern mesenchymcellen, bedekt met ectoderm; ontstaat o.i.v. FGF10 expressie door somieten en het ontbreken van Wnt ter plaatse.
  • Locaal gevormd:
    a. bloedvaten en bindweefsels (inclusief bot)
  • Uit somiet:
    a. musculatuur, dorsaal (strekkers) en ventraal (buigers) (>dit geldt alleen voor voorpoot)
  • Uit ruggenmerg (zie volgende vraag): innervatie poten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Innervatie uit ruggenmerg: poot(knop)

A
  • Voorpoot innervatie: plexus brachialis
    a. craniodorsaal: C5-C7
    b. caudoventraal: C9-T2
  • Achterpoot innervatie: plexus lumbosacralis
    a. cranial: L3-L6
    b. caudaal: L5-S3
17
Q

Lengtegroei pootknop

A
  • distaal van pootknop zit verdikking: AER = apicale ectodermale richel.
    AER induceert de proliferatie van het onderliggende mesenchym, langs de proximo-distale as (lengtegroei)
    AER blijft bestaan gedurende de uitgroei van de ledemaat, maar zolang AER er is ontstaat er geen differentiatie van de poot distaal. Proximaal dan wel al differentiatie tot definitieve vorm (FGF-gradiënt vanuit AER > deze delen zitten dan verder van AER af).
18
Q

As-bepaling pootknop

A
  • Proximo-distaal
    a. AER –> FGF
  • Cranio-caudaal
    a. ZPA (Zone of proliferating activity; caudaal) –> retinoid acid –> Shh expressie (gradiënt) > zorgt voor positie van de duim.
    b. Shh houdt ook AER in stand
  • Dorso-ventraal
    a. Wnt –> dorsaal en ventraal onderdrukking van En1.
19
Q

Hox-genen pootknop

A

Positionele identiteit > wel of niet aanzetten van bepaalde patronen. Expressie van Hox-genen proximaal anders dan distaal. Als er gedeelte van een ledemaat mist, dan heeft signalering van de Hox-genen niet helemaal gewerkt.