Hoorcollege 10: Farmacologische beïnvloeding aseptische arthritis Flashcards

1
Q

Doelgroep aseptische artritis

A

vaak oudere dieren –> daarom langdurige behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Artritis

A
degeneratieve van het gewrichtskraakbeen  (met benige afwijkingen). Veel ontsteking, veel afbraak, veel actieve enzymen. 
Wat zie je in het gewricht?
- gezwollen synovium
- verminderde viscositeit van synovia vloeistof
- kraakbeen kapot
- gescheurde of kapotte meniscus
- verdikt capsul
- benige uitgroeiingen = osteofyten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pathofysiologie ontstekingsreactie

A
  1. productie van cytokines (TNF-a, IL-1, IL-6)

2. inductie van specifieke enzymen: COX-2 iNOS, ROS e.a.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kenmerken ontsteking

A
  • dolor = pijn
  • calor = warmte
  • tumor = zwelling
  • rubor = rode kleur
  • functione laesa = verlies van functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ontstekingsreactie geeft:

A
  • pijnperceptie
  • vasodilatatie
  • permeabiliteit omhoog
  • infiltratie/proliferatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Anti-inflammatoir werkzame middelen: ontstekingsremmers

A
  1. Steroidal anti-inflammatory drug = (gluco)corticosteroids > remming van nucleaire transcriptieprocessen (en acuut - membraanstabilisatie)
  2. Non-steroidal anti-flammatory drug (NSAIDs) = enzymremmers (remmers van COX) EN remming van prostaglandine synthese
    NB: ten behoeve van analgesie wordt bij hevige pijn soms gebruikt van opioiden (sterke analgetica, nauwelijks anti-inflammatoir)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Archidonzuur-cascade

A

Membraanfosfolipiden zetten bij ontsteking door Fosfolipase A2 (PLA2) Archidonzuur vrij. 2 routes:

  1. Lipoxigenase (LOX) –> lipoxines & leukotriënen (o.a. LTB4, LTC4, LTD4, LTF4)
  2. Cyclooxigenase (COX) –> prostaglandinen (o.a. PGE2, PGF2a, PGI2, PGD2) + thromboxane A2.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontstekingsremmers op archidonzuur

A
  1. NSAIDs remt COX route.

2. Cortico’s remt PLA2 en activeert lipocortine die PLA2 remt (breder effect want zowel COX als LOX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

SAIDs - glucocorticosteroiden (“cortico’s”)

A
  • remming van nucleaire transcriptieprocessen
  • zeer brede ontstekingsremming
  • acuut > membraanstabilisatie (o.a. mestcellen)
  • immunomodulerend (–> remmend effect op lymfocyten populatie)
    NB: immunosuppressive kan gewenst of ongewenst zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Effecten cortico’s op enzymen

A
  • downreguleren van cytokines, inducible NOS, COX-2, endothelin-1 & PLA2
  • upreguleren van lipocortin-1, B2-adrenoreceptoren, ACE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Type cortico’s

A

Potentie van hoog naar laag:

  1. Hydrocortison: werkingsduur 8-12u.
  2. Prednisolon: werkingsduur 12-36u
  3. triamcinolone: werkingsduur 12-36u –> vanaf hier synthetische stoffen
  4. dexamethasone: werkingsduur 32-48u
  5. betamethason: werkingsduur 32-48u
  6. flumethason: werkingsduur > 48
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kinetiek cortico’s

A
  • toediening systemisch of lokaal (incl. intra-articulair; om systemische bijwerkingen te omzeilen)
  • lipofiel > hoog verdelingsvolume
  • omzetting vindt plaats in de lever (first-pass-effect)
  • uitscheiding van metabolieten via de nieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Indicaties cortico’s

A
  • controle van ontstekingsprocessen
  • controle allergische reacties (membraanstabilisatie)
  • autoimmuunziekten (RA)
  • shock
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bijwerkingen cortico’s

A

Ongewenste bijwerkingen m.n. bij herhaalde toedieningen o.a.:

  • remming van eiwitsynthese
  • vertraagde wondgenezing
  • immunosuppressive
  • diabetes (insuline resistentie)
  • septische maagdarm ulcera (vlg NSAID)
  • lipolysis
  • laminitis bij het paard
  • MORBUS CUSHING
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pro’s & con’s cortico’s bij artritis

A

PRO’S

  • meest potent anti-inflammatoire farmaca: klinisch succes!
  • reduceren van de hoeveelheid schadelijke enzymen in het gewricht (MMPs, oxidasen (ROS))
  • effectief bij immuungemedieerde aandoeningen (RA)

CON’S

  • veel ongewenste bijwerkingen . Bij langdurige therapie: iatrogene inductie ziekte van Cushing
  • Bij intra-articulaire toediening: mogelijke schadelijke effecten op chondrocyten en vermindering van de elasticiteit van het kraakbeen (cross-linking glycosaminoglycanen omlaag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eigenschappen NSAID’s

A

Zwakke analgetica, aspirine-achtige analgetica
Zwakke zuren met (COX-) enzymremmende werking
–> remming prostaglandine-synthese
–> remming van zwelling, roodheid, warmte & pijn

17
Q

Isoenzymen COX1 & COX2

A
  • COX-1: in alle weefsels > essentieel voor homeostase
  • COX-2: induceerbaar > verhoogde prostaglandine-synthese verantwoordelijk voor klinische symptomen bij ontsteking (roodheid, zwelling, oedeem, pijn - functieverlies)
  • -> Therapeutische doelstelling: remming van COX-2 en sparen van COX-1 > balans tussen hoofd- en bijwerkingen
18
Q

Classificatie van NSAIDS

A
  1. COX-1 remmers = aspirine (tegenwoordig m.n. gebruikt als bloedverdunner)
  2. niet selectieve COX-remmers = ketoprofen, ibuprofen, flunixine, phenylbutazon
  3. matig selectieve COX-2 remmers = carprofen, vedaprofen
  4. selectieve COX-2 remmers = meloxicam
  5. Super-selectieve COX-2 remmers = firocoxib, robenacoxib, mavacoxib.
    (6. COX-LOX-remmers = tepoxaline)
19
Q

Kinetiek NSAIDs

A

Klassieke NSAIDs zijn zwakke zuren (enkele -coxibs zijn zwakke basen)
- Goede orale biologische beschikbaarheid: >70%
- Plasma-eiwitbinding > 98% (acetylsalicylzuur: 54%)
- Verdelingsvolume variabel
- Eliminatie - renaal (fecaal)
- Halfwaardetijd en doseringsinterval –> wordt bepaald door pH urine (–> terugresorptie
NB voedingsafhankelijke eliminatiesnelheid (urine pH!) > verschillen tussen en binnen diersoorten!)

20
Q

Verdelingsvolume NSAID

A

NSAIDs zijn zwakke zuren, hierdoor is het verdelingsvolume van deze stoffen kleiner omdat ze in neutrale pH terechtkomen. Ze gaan hierbij H+ afstaan (AH + H+ H20) > evenwicht gaat naar links > zure stof in het bloed geïoniseerd (geladen) en gaat slecht over het membraan en blijft in het bloed. Verdelingsvolume is daarom klein. Enkele -coxib kunnen dit veel beter omdat deze veel lipofieler zijn in fysiologische pH als zwakke basen.
ionisatiegraad omhoog, logP omlaag.
P = octanol/water coefficient > lipofiel/hydrofiel

21
Q

Bijwerkingen NSAIDs

A
  1. Maag/darmulcera
    - braken
    - diarree
    - koliek
    - lethargie
    - anorexie
  2. verminderde stolling
    - m.n. aspirine: kan ook therapiedoelstelling zijn!
  3. Nierpapilnecrose
    bij:
    - hoge doseringen
    - slechts hydratie
    - onderliggend nierlijden
    –> doseringsregime controleren!
22
Q

Maagzuur(over)productie

A

COX-1 remt maagzuurproductie en zetten mucus productie aan. Maar als COX-1 zelf geremd wordt dan is er meer maagzuur productie en minder mucus.

23
Q

NSAIDs: risico-patiënten

A

✓ Maagulcera en gastro-intestinale aandoeningen
✓ Patiënten met nier-insufficiëntie en/of dehydratie
✓ Shock- of trauma patiënten
✓ Klinisch significante leveraandoeningen
✓ Gelijktijdig gebruik van andere NSAID’s of corticosteroïden

Betekenis o.a. maagzuursecretieremmers, PG-analogen (misoprostol), rehydratie, etc.

24
Q

NSAIDs & de kat

A

NSAIDs en paracetamol
- Paracetamol –> hoog toxisch bij herhaalde toediening (glucuronidering kat 10% van hond)
- Flunixine –> hoge toxiciteit! (risico darmperforatie)
- Carprofen, ketoprofen –> lange eliminatiehalfwaardetijd (urine pH)
Speciaal voor katten: meloxicam; Robenacoxib.

25
Q

Nieuwe ontwikkelingen: grapipant (Galliprant)

A

EP4-receptor antagonist. Valt onder NSAID.

Minimale toxiciteit, heel specifiek op een prostaglandine receptor (verantwoordelijk voor inflammatie).

26
Q

Samenvatting NSAID & cortico’s

A

NSAID’s zijn de belangrijkste middelen bij osteoartrose/osteoartitis Beoogd effect: ontstekingsremming en pijnverlichting

NSAID’s hebben een aantal ongewenste bijwerkingen:
• de dosis moet zorgvuldig gekozen worden
• bij langdurige therapie neemt het risico op bijwerkingen (m.n. maag) toe
• de therapie kan op elk moment onderbroken worden

Glucocorticosteroïden
➢ systemisch bij uitzondering geïndiceerd
➢ langdurige systemische toediening zo mogelijk vermijden
➢evt. intra-articulair

Andere pijnstillers (mn opioiden) worden voornamelijk peri-operatief toegediend en soms in de vorm van slow-release devices (ook bij patiënten met hevige pijn op stricte indicatie)

27
Q

Aanvullende maatregelingen: aseptische artritis

A
  1. DMOADs: disease modifying OA drugs.
    • Glycosaminoglycanen, oa hyaluronzuur, chondroitine sulfaat (p.o./parenteraal/intra-articulair)
    • Glucosamine (precursor voor GAG, p.o.)
  2. Hyaluronzuur
  3. PSGAG – polysulfated glucosaminoglycans
28
Q

Doelstellingen DMOADs

A

• Stimulatie van chondrocyten door matrix componenten, (collageen en glucosaminoglycanen)
want synthese ervan geremd door SAID’s / NSAID’s?
• Stimulatie van de synthese van hyaluronzuur door synoviocyten?
• Remming proteolytische (“afbrekende”) enzymen (metalloproteasen)?
• Lysis van thrombi, fibrinedepots en vet(zuur)ophopingen in de capillaire bloedvaten?
–> Evidence: werking omstreden

29
Q

Hyaluronzuur

A

Na I.A. injectie: Directe verbetering viscositeit

Maar snelle afbraak door ROS, NOS Ontstekingsremmend effect vs. beoogde werking?

30
Q

PSGAG – polysulfated glucosaminoglycans

A

Adequan® - bestaat heel veel.
Systemisch vs. IA
Evidence: werking omstreden