88 Flashcards
(37 cards)
1
Q
De huwelijks verjaardag
A
L’anniversaire de mariage
2
Q
De fuif
A
La boum
La soirée
3
Q
De begrafenis
A
L’enterrement
4
Q
Moederdag
Vaderdag
A
La fête des Mères
La fête des Pères
5
Q
De kermis
A
La kermesse
6
Q
Het huwelijk/ trouwfeest
A
Le mariage
7
Q
De dood
A
La mort
8
Q
De geboorte
A
Le naissance
9
Q
Nieuwjaar
A
Le nouvel An
10
Q
De receptie
A
La réception
11
Q
Sinterklaas
A
La Saint-Nicolas
12
Q
Oudejaarsavond
A
La Saint-sylvestre
13
Q
Valentijnsdag
A
La Saint-Valentin
14
Q
De karaokeavond
A
La soirée karakoké
15
Q
Het uitje
A
La sortie
16
Q
Op uw gezondheid!
A
À votre santé!
17
Q
Welkom!
A
Bienvenue!
18
Q
Veel plezier!
A
Bon amusement!
19
Q
Gelukkig nieuwjaar
A
Bonne année!
20
Q
Succes!
A
Bonne chance!
21
Q
Uit eten gaan
A
Aller au restaurant
22
Q
18 jaar oud zihn
A
Avoir 18 ans
23
Q
Vieren
A
Céléber
24
Q
Dansen
A
Danser
25
met zen vieren zijn
être 4
26
Feesten
Faire la fête, s’amuser (follement)
27
Vieren
Fêter
28
Vieren uit de bol gaan
S’éclater
29
Zich (als fee) verleden
se déguiser (en fée)
30
Trouwen (met)
Se marier (avec)
31
Zich vervelen
S’ennuyer
32
Uitgaan (in een discoteek)
Sortir en boîte
33
Wensen
Souhaiter
34
Gelukkige feestdag!
Een leuk feest gewenst!
Bonne fête!
35
Gefeliciteerd
Proficiat
Félicitations
36
Gelukkige verjaardag
Heureux/ Joyeux anniversaire!
37
Beste wensen
Meilleurs vœux
