beëindigen Flashcards
1
Q
een gesprek
A
afbreken
afronden
2
Q
een onderwerp
A
afhandelen
3
Q
een werkje
A
afmaken
4
Q
een tijdperk
A
afsluiten
5
Q
een tekst
A
afwerken
6
Q
een kwestie
A
afwikkelen
afhandelen
7
Q
vergunning
A
intrekken
8
Q
een opstand
A
onderdrukken
neerslaan (met geweld)
9
Q
een regime
A
omverwerpen
10
Q
een noodtoestand
A
opheffen
11
Q
een abonnement
A
opzeggen
12
Q
een vergadering
A
sluiten
13
Q
handelsbelemmeringen
A
wegwerken
14
Q
de opmars
A
stuiten
15
Q
een ziekte
A
uitroeien