doen stijgen Flashcards
1
Q
de handel
A
aanmoedigen
2
Q
gevoelens (ijver, verlangen, onrust)
A
aanwakkeren
3
Q
de economie
A
aanzwengelen
4
Q
de werkgelegenheid
A
bevorderen
5
Q
een gave
A
ontwikkelen
6
Q
de koopsom
A
opdrijven
7
Q
een (zijn/haar) imago
A
oppoetsen
8
Q
de loongrens
A
optrekken
9
Q
de productie
A
opvoeren
10
Q
(lage) cijfers
A
opkrikken
11
Q
de leverfunctie
A
stimuleren
12
Q
een stad
A
uitbouwen
13
Q
macht
A
uitbreiden
14
Q
de belasting
A
verhogen
15
Q
een geluid
A
versterken
16
Q
een effect
A
versterken
17
Q
een indruk
A
versterken