6: dakopbouw Flashcards
1
Q
dakgebinte
A
- ondersteuning hellend dak
- kan in beton, hout of staal
- meestal vurenhout, Franse grenen of douglasspar
2
Q
eisen dakgebinte
A
- voldoende sterk en stabiel
- voldoende stijf (doorbuiging beperken, zowel tegen schade als esthetisch)
- duurzaam
- oefent geen zijdelingse druk uit op de zijmuren (spatkrachten), eventueel trekplaat of -balk
3
Q
spanten of gebinte
A
- driehoeken die om de 3 à 4 m de gordingen en nok ondersteunen
- onvervormbaar
- zijden niet te lang en stijve hoeken
4
Q
gordingen
A
- horizontale balken die op gebinten en metselwerk steunen
- dragen last kepers over om muren of spanten
- zwaarte afh. van: de vrijdragende lengte, het gewicht van de dakbedekking, de belasting van sneeuw- en winddruk, de dakhelling en de afstand tussen de gordingen
5
Q
kepers
A
- genageld van druiplijn naar nok, volgens grootste dakhelling
- rusten op nok en gordingen
- zwaarte bepaald door: afstand tussen gordingen, gewicht dakbedekking en de dakhelling
6
Q
onderdak - functies
A
- tijdelijke verzekering regendichtheid en waterafvoer (tijdens uitvoering, breken pannen, uitzonderlijk weer, poedersneeuw)
- verbetering regendichtheid bij lage dakhellingen
- verbetering stofdichtheid
- verzekering winddichtheid (helpt bij voorkomen thermische kortsluiting)
- beperken risico op afdruppelend condensatiewater door absorptie (voorkeur capillaire onderdaken)
- positieve invloed op stormvastheid
7
Q
onderdak - keuze materialen
A
Voorkeur capillaire en dampdoorlatende materialen: - beperken inwendig condensatie - bevorderen droging Stijve onderdakplaten: - vezelcementplaat (menuiserite) - houtvezelplaat (bv multiplex, spaanplaat) - kunststofisolatieplaat Soepele onderdakfolies: - gewapende bitumineuze folie - gewapende kunststoffolie
8
Q
onderdak - algemeen
A
- wordt op kepers geplaatst, voor de panlatten
- duurzaam
- vorstbestendig
- niet-ontvlambaar
- water- en stofdicht
- niet-dampdicht
- dampdoorlatendheid is sd-waarde of µd-waarde, hoe lager hoe doorlatender
9
Q
uitvoering onderdak
A
- materiaaltype
- plaatsing bovenop kepers of spanten
- van dakgoot tot daknok
- overlapping
- vermijden onderbrekingen
- bevestigen door vernageling tengellatten op elementen
- vaak met tand en groef
10
Q
tengellatten
A
- op onderdak
- op dezelfde plaats als kepers
- voor vasthechting onderdak
- creëren spouw voor waterafvoer
- verbeteren droging dakbedekking
11
Q
panlatten voor pannendaken
A
- dragen last bedekking over aan het gebinte
- met breedste kant op kepers
- grenenhout
- moeten goed recht zijn, gelijkmatige dikte
- sectie afh. van dakhelling en afstand tussen kepers
12
Q
dakbeschot
A
- bebording of schalieberd
- wanneer doorlopende ondersteuning noodzakelijk is
- bij natuurleien, roofing, zink
13
Q
gordingendak met kepers (keperdak)
A
- kepers liggen op gording
- kepers brengen daklast over naar gordingen
- gordingen rusten op muren of gebint/spant
14
Q
gordingendak
A
- daklast wordt rechtstreeks op gebint overgedragen
- geen kepers
- zelfdragende panelen
15
Q
spanten- of sporendak
A
- wanneer er geen dragende muren zijn waarop de gordingen kunnen rusten
- spanten op regelmatige afstand (30-60 cm)
- spanten brengen daklast over naar muren
- een ringbalk kan de spanten verbinden