Shuntdiagnostiek Flashcards

1
Q

wat is de functie van de accesflowmeter ?

A

Er kan gemeten worden hoeveel ml bloed per minuut door de shunt stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat voor informatie geeft de accesflowmeter ?

A

de directe informatie over het functioneren van de shunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Volgens welke 2 principes werkt de accesflowmeter ?

A

Ultrageluid en dilutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke volgende parameters zijn te meten, noem er 3.(door een sensor te plaatsen op zowel de arteriële als de veneuze bloedlijn en vervolgens 5 ml isotoon natriumchloride in de veneuze lijn te injecteren)

A
  1. Bloedflow in het extracorporele circuit
  2. Recirculatie
  3. Accesflow
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een lage accesflow bij een cimono- shunt en bij een kunstvat ?

A

Bij een shunt < 300 ml per minuut is laag

Bij een kunstvat < 600 ml per minuut is laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In welke gevallen is een meting geïndiceerd ?

Noem er 4

A
  1. Standaard 1 x per 2 maanden
  2. Als uitgangsmeting bij het starten van dialyse
  3. Als het vermoeden bestaat dat een shunt niet goed functioneert.
  4. Na elke interventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Naar aanleiding van welke punten kan er een vermoeden bestaan dat een shunt niet goed functioneert ? Noem max. 8 punten op.

A
  1. Een veranderde shuntgeluid
  2. Een drukverandering tijdens dialyse
  3. Voelbare veranderingen van de shunt
  4. Aanwijzingen van de patient
  5. 20% afname van de accesflow vergeleken met de laatste meting
  6. Minimale flow bij een shunt van < 400 ml / minuut
  7. Minimale flow bij een kunstvat van < 600 ml / minuut
    8 Bij een flow > 2500 ml / min
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke richtlijnen zijn opgesteld van het meten van de flow met een flowmeter ? Noem er 4

A
  1. Beide naalden moeten in de shunt gepuncteerd zijn, dus niet in een goed ontwikkeld zijvat.
  2. De ruimte tussen beide naalden moet minimaal 6 cm zijn
  3. De bloedpomp dient minimaal op 200 ml/min te staan
  4. Toevoegingen zoals HDF, dienen gestopt te worden tijdens de meting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houd een revisie van een shunt in?

A

een operatie van de shunt wanneer de de shunt plotseling niet meer functioneert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij welke gedeelte van de shunt treedt meestal een stenose ?

A

Op de plaats bij de anastomose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat gebeurt er bij de techniek dotteren / dilateren ?

A

Vernauwde bloedvaten worden dan opgerekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een stent

A

een stent is een buisje met van elastische materiaal, een metalen netje. Dit word sinds een aantal jaren gebruikt als aanvulling op de dotterdilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 7 complicaties wat er bij of na een shuntrivisie kan ontstaan ?

A
  1. Stenose: vernauwing van het shuntlumen, wordt vaak gezien bij anastomosen.
  2. Infecties: Kunnen zich voordoen na aanleg, maar ook op lange termijn.
  3. Stolling: dit kan meteen na shuntrivisie optreden, maar ook later en kunnen meerdere oorzaken hebben.
  4. Aneurysma: Het op bepaalde plaatsen uitrekken en dunner worden van de vaatwand, ontstaan: door slecht/kort afdrukken, genetische aanleg voor het lubberen van de vaten.
  5. Hematomen: als gevolg van shunt aanleg, door misprikken of door slecht afdrukken.
  6. Veneuze hypertensie: wanneer het veneuze stelsel het bloed niet kan wegpompen, de arm en hand voor dikker en pijnlijker. Dit kan komen door een eerder aanwezige cad. een stenose is gaan ontstaan.
  7. Nabloeden: door naadlekkage net na de shuntriviesie of dat eer een prikgaatje open springt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem nog eens 4 complicaties bij/na shutrevisie ?

A
  1. Steal - syndroom: als er te weinig bloed naar de hand kan stromen om deze goed van bloed te voorzien.
  2. Decompensatio cordis: als het hebben van een shunt een bezwaar is voor de cardiologische toestand van patiënt, dan kan dit ontstaan.
  3. Decubitus: onstaat als een shunt een drukplek veroorzaakt die leidt tot beschadiging van de huid.
  4. Meteen na shunt OK vooral bij stofshunt kan na verloop van OK een paar dagen flink oedeem ontstaan
    dit is een gevolg van de operatie procedure, waarbij de shunt in de arm getunneld moet worden. tot wel 6 weken verdwijnt de oedeem spontaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom moeten mensen met hoge flow > 1500ml/min 1 x per jaar voor echo?

A

Ivm vergrote kans op linker ventrikel hypertrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Benoem 7 bewakingsintrumenten voor de shunt

A
  1. Observatie: ogen, oren, voelen
  2. Shuntflow meting
  3. Schuifmaat
  4. VP0/MAP
  5. Dynamische en statische drukmeting
  6. Echo
  7. Recirculatie
17
Q

Noem 3 methodes voor een shuntflow meting.

A
  1. Dilutiemethode (vloeistof, verdunning van het moet)
  2. Koude of warmte bolus (a.d.h van temp dialysaat een bolus)
  3. Stroomsnelheid in combinatie met echoduplex
    (je meet 3 hartslagen)
18
Q

Benoem de principes van de dilutiemethode

Benoem de 4 stappen

A
  1. Plaats sensoren op beide lijnen
  2. de snelheid waarmee het bloed de lijnen passeert
  3. Verdunning van NaCl
  4. Computer berekende de snelheid
19
Q

Benoem de voorwaarden om flow te kunnen meten

A
  1. Altijd 2 naalden
  2. Naalden 5 cm of meer uit elkaar, het liefst meer ivm langere traject.
  3. In hetzelfde bloedvat
  4. Op dezelfde wijze arteriele naald of antegraad of retrograad, anders verschilt de uitslag
  5. Andere vloeistoffen stopzetten zoals HDF, VOEDING
20
Q

Wat zijn de stappen die je moet nemen als de shunftlowmeting 20% gedaald is dan de voorafgaande ?

A

Frequenter shunflowmeting doen of voor een PTA

21
Q

Wat zijn de verpleegkundige observaties voor verdenking stenose ?
Benoem er 5 als dat lukt

A
  1. Moeilijkheden bij het aanprikken
  2. Pijnlijke arm, oedeem
  3. Verlengde afdruktijd na het verwijderen van de naalden
  4. Elevatietest
  5. Stijging van de veneuze druk, meer dan 50 mmhhg kwik gedurende 3 dialyses is er ook een verdenking van stenose
22
Q

Wat is een dynamische drukmeting ?

dit is en hulpmiddel bij verdenking stenose

A

Drukmeten bij verschillende pompstanden

Wat is een normale druk bij 200,300,400,Bloedflow.

23
Q

Wat is de statische druk meting ?

dit is een hulpmiddel bij verdenking stenose

A

Dat is de VP0/MAP.
Dat is de Veneuze Pressure bij pompstand 0 : MAP
Het zegt iets over de druk boven de veneuze naald, kan beinvloed worden door de plaatsing van de veneuze naald.
- Je doet het alleen bij GRAFT omdat het een dezelfde diameter heeft
- De uitslag moet onder de 0,5 zijn, daarboven is er een aanwijzing voor stenose
- 1 x per week

24
Q

Welke andere hulpmiddelen zijn er bij verdenking stenose ? en hoe werken deze
Benoem er 3.

A
  1. Recirculatie: altijd 0%, is er wel circulatie dan is er wel wat aan de hand
  2. Schuifmaat: Om aneurysma’s aan de buitenkant te meten
  3. Echo: zichtbaar maken van problemen zoals:
    - Aneurysma binnenkant, stenose, hematoomvorming zien, hematoom lekkage, naaldcorrectie
25
Q

Wat zijn de nieuwe inzichten voor PTA?

en de Nadelen

A
  1. Sommige mensen zeggen pas een PTA bij klinische problemen
  2. Lumenreductie meer dan 50 %
    Nadeel: dat je soms reactief moet handelen, bij wachten klinische problemen
26
Q

Hoe onstaat stenose in 3 stappen?

A
  1. Intimahyperplasie: intima word door de flow weggeslagen door de enorme Jetstream
  2. Jetstream: onstaat door de arteriele gedeelte in de veneuze vaatwand, daar is de veneuze vaaatwand niet voor geschikt en ontstaat daar Shear stress
  3. Shear stress: duw en schuifkrachten die binnen in de shunt heersen.
    Daardoor onstaat een excessieve ingroei van fibrine, glucose en gladde spiercelweefsel bij de punctieplaatsen

zo ontstaat stenose

27
Q

Centraal veneus stenose

Waar zul je dit aan zien?

A
  1. Inspectie van bovenarm en schouders, daar zullen collatralen ontstaan
  2. Oedeem
  3. Kleur van de arm/hand, blauwachtige vingers
  • zeker als mensen in het verleden een centraal veneuze lijn hebben gehad
28
Q

PTA staat voor

Wat is de nazorg na PTA?

A

Percutane Transluminale Angiografie

  1. De ervaring van de patient navragen, of het bijv pijnlijk was?
  2. Inspectie: Palpatie en auscultatie
  3. Je let op de prikplaats of incisie
  4. Flowmeting t.o.v vorige flow. of er een stijging is
29
Q

Benoem de mogelijkheden voor een PTA

A

PTA:
met gewone ballonnen
met high pressure ballon tot 30
cutting ballo, dat is een scheermesje aan een ballon

30
Q

Wat voor ingreep doe je als een stenose snel weer terugkeerd?
en waar mag niet geplaatst worden?

A

Een stentplaatsing

Niet in het priktraject, moet vaak 6 cm van priktraject kwijt

31
Q

Welke Ingreep word er vaak gedaan bij een stenose bij de anastomose

A

Een revisie

32
Q

waar staat HAIDI voor ?

Welke stadia’s zijn er ?

A

Hemodialysis Acces Induced Distal Ischemie

Stadia 1: Geen symptomen, discrete tekenen ischemie vingers (bleke, koude , gevoelloze vingers)

Stadia 2: Symptomen tijdens dialyse / inspanning

Stadia 3: In rust pijn of verminderde motoriek. ‘snachts pijn.

Stadia 4: Gangreen shunt opheffen

33
Q

Wat zijn de verpleegkundige behandelingen bij HAID

A

Bij stadia 1 + 2A: Wartme , Fleecehandschoenen

Bij stadia 2B en verder: Diagnostiek doen, afbeelden arterieel aanvoer t/m de hand->Duplex, Angio, MRI

*eventueel kunnen de veneuze zijtakken worden geemboliseerd.

mocht de bovenstaande niet lukken, dan chirurgisch

34
Q

Wat te doen als er een infectie is op de shunt

Staffylokok Aurieus

A
  1. overleggen wel of niet aanprikken?
  2. Bij wel prikken, boven de aangedane plek
  3. Behandeling van AB en/of bactroban
35
Q

Hoe onstaat een fatale shuntbloeding

noem 3 factroren

A

Je verliest heel snel bloed 1,5 -2 L

Gezondheidstoestand van patient mbt ouderdom, comorbiditeit