Meth, Thema 4 - Signaleren En Observeren

Question 1

Waarnemen

Answer 1

Het opnemen van prikkels die op je afkomen.

Question 2

Signaleren

Answer 2

Het opmerken van bijzonderheden in gedrag.

Question 3

Interpreteren

Answer 3

Aan verzamelde informatie een betekenis geven.

Question 4

Verschil waarnemen en observeren?

Answer 4

Waarnemen doe je altijd, observeren doe je in een bijzondere situatie.

Question 5

Intern observeren

Answer 5

(Participerend observeren) Je bent dan actief bezig in de groep, terwijl je ook meteen observeert.

Question 6

Extern observeren

Answer 6

(Niet-participerend observeren) Je bent wel aanwezig in de groep, maar je neemt niet deel aan de activiteiten. Je richt je volledig op de observatie.

Question 7

Vrije observatie

Answer 7

Doel = aanwezig
Observatievragen = nog niet concreet
Wordt gebruikt als vooronderzoek

Question 8

Gestructureerde observatie

Answer 8

Doel = exact
Observatievraag = duidelijk
Bijvoorbeeld om te observeren hoe vaak iets voorkomt.

Question 9

Intervalobservatie

Answer 9

Observeren op verschillende tijden (vooraf bepaald).

Doel en observatievragen zijn aanwezig.

Question 10

Contextuele observatie

Answer 10

Je legt hierbij vast wat de omgeving van het kind doet en eruit ziet.

Question 11

Protocollaire observatie

Answer 11

Er wordt gebruik gemaakt van een observatieprotocol en/ of een observatie schema. Er wordt op vooraf bepaalde momenten geobserveerd, zodat kinderen waarbij het lijkt alsof er niks aan de hand is, niet over het hoofd worden gezien.

Question 12

Halo-effect

Answer 12

Het positief waarderen van de ander op basis van één positieve eigenschap.

Question 13

Horn-effect

Answer 13

Het negatief waarderen van de ander op basis van één negatieve eigenschap.

Question 14

Selffulfilling prophecy

Answer 14

Je hebt een vooroordeel en omdat je daarin gelooft, komt het ook uit.