A&I Flashcards

(49 cards)

1
Q

Correlaties

A

de samenhang tussen twee variabelen, verbanden, maar dat betekent niet dat er een oorzakelijk verband hoeft te zijn
- meer rekenkundig, statistische overeenkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schijnverband

A

voorbeeld: Oscarwinnaars leven langer dan Oscar-genomineerden -> je moet een Oscar winnen om langer te leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Causale relaties

A

oorzaak gevolg
- meer theoretisch, uitleg/toelichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Causaliteitsfouten

A
  • Het is toeval (het is vaak echt toeval), soms moet je accepteren dat toeval wel echt kan/bestaat
  • Er mist een factor (eten van ijsjes zorgt voor meer verdrinkingen -> wat er mist -> dat het zomer is) (mensen met grote voeten kunnen beter schrijven -> wat mist ->leeftijd)
  • Het is ook andersom (aan beide kanten is er een verklaring); Voorbeeld Micha durft niet naar buiten, want hij is ook bleek. -> dit kan ook andersom
  • Soms is twijfel al genoeg (lastig vraagstuk, commerciële invloeden die verwarring willen aanwakkeren); mensen die een aansteker in hun broekzak hebben, lopen een verhoogd risico op longkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Risicomanagement/het procesmodel van risicobesluitvorming

A
  • rekenfouten
  • schattingsfouten
  • beslissingsfouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

rekenfouten

A
  • voorwaardelijke kansen (dat een kans groter of kleiner wordt als een andere gebeurtenis wel of niet plaats heeft gevonden); HIV test
  • extreem kleine kansen (is ingewikkeld en moeilijk in te schatten); kernenergie en tsunami
  • kwantitatieve argumentatie (op basis van getallen is moeilijk); weerbericht
  • causaliteitsfout (wat is nou de oorzaak van wat -> oorzaak gevolg fout); grafiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

schattingsfouten

A
  • zelfoverschattingsfout (je denkt dat je beter bent dan je bent); hoog gebouw
  • bevestigingsfout type I (opzoek gaan naar datgene dat je kent); politie laat iemand doorrijden met wapens
  • beschikbaarheidsfout type I (professionals die alleen oog hebben voor wat er op dat moment gebeurd); man bij de deur
  • autoriteitsfout (omdat de docent zegt zal het zo zijn); dokter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beslissingsfouten

A
  • bevestigingsfout type II (eigen gelijk, hokjes denken); onschuldige worden vastgezet
  • beschikbaarheidsfout type II (kiezen wat bekend is en niet wat het beste is); wapenwinkel
  • achteraffout (achteraf had je het wel kunnen bedenken dat iets zou gebeuren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In de wetenschap wordt er uit gegaan van Nulhypothese H0 en Alternatieve hypothese Ha

A
  • moet toetsbaar zijn
  • moet meetbaar zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke variabelen zijn er

A
  • nominaal
  • ordinaal
  • interval
  • ratio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nominaal

A

betekent naam, verschil in naam en eigenschap van categorien, bijvoorbeeld verschillende automerken, kleur is niet numeriek, geen vaste rangorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ordinaal

A

rangorde, verschillende categorieën hebben een naam zoals baby, peuter, kleuter en die hebben bepaalde eigenschappen -> ander voorbeeld is, kleuterschool, basisschool, middelbareschool), kan niet mee gerekend worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

interval

A

gelijke, numerieke waarden, Temperatuur, thermometer, geen natuurlijk 0 punt, niet in vergelijke verhouding met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ratio

A

wel numeriek, leeftijd, natuurlijk 0 punt, van 0 tot 100 bijvoorbeeld, meetlat, twee keer zo oud, twintig en een half

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn conceptuele modellen

A

model; een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een foutenboom

A
  • wordt gebruikt bij risicoanalyse, de bedoeling is dat alle relevante feiten die een rol hebben gespeeld tijdens een ongeval op een logische wijze rangschikt, oorzaak en gevolg is erg belangrijk -> geeft inzicht in de oorzaken van een ongeval
  • linkerkant van een vlinderdasmodel
  • rekenen met kansen
  • EN/OF poort
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe werkt een foutenboom

A

Risicoanalyse
- linkerkant vlinderdas
- top gebeurtenis
- alle ongewenste gebeurtenissen die plaats kunnen vinden
- Basis oorzaak (langere tijd aanwezig) -> directe oorzaak (factoren die kort voor het ongeval aanwezig zijn, menselijke fouten of technisch) -> incident -> letsel (gevolg)
- En poort = er MOETEN twee gebeurtenissen plaatsvinden om een topgebeurtenis te hebben
- Of poort = niet alle gebeurtenissen hoeven plaats te vinden maar één van de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is een feitenboom

A
  • een ongeval heeft altijd meerdere oorzaken die samen
  • oorzaak en gevolg
  • feiten verzamelen en rangschikken over gebeurtenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

visgraatmodel

A

feitenboom = een ongeval heeft altijd meerdere oorzaken die samen
- Management
- Methoden
- Materiaal
- Mens
- Machine
- Milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is een gebeurtenissenboom

A
  • analyse van mogelijke gevolgen (risicoanalyse), de rechterkant van het vlinderdas model (beperken van de gevolgen, maatregelen), het gaat om alle mogelijke vervolggebeurtenissen nadat de top gebeurtenis heeft plaatsgevonden
  • rechterkant van een vlinderdasmodel
  • rekenen met kansen
21
Q

hoe werkt een gebeurtenissenboom

A
  • Definieer begingebeurtenis
  • Volggebeurtenissen alleen als voorliggende gebeurtenis heeft plaatsgevonden
  • Alleen ongewenste gebeurtenissen
  • Omschrijf de uiteindelijke gevolgen
  • Let op onafhankelijkheid/volgordelijkheid
  • Alleen ja/nee vertakkingen (falen/niet falen)
22
Q

TRIPOD

A

ongevallen (achteraf) analyseren
- verdieping van feitenboom
- je bent opzoek naar latente fouten (basis risico factoren, oorzaken die al langere tijd aanwezig zijn)
- directe failure
- context
- event

23
Q

11 basisfactoren TRIPOD

A
  • Organisatie (OR)
  • Communicatie (CO)
  • Training en opleiding (TR)
  • Strijdige doelstellingen (DO)
  • Procedures (PR)
  • Ontwerp (OW)
  • Onderhoud (OH)
  • Omgevingsfactoren (OM)
  • Orde en netheid (ON)
  • Beschermingsmiddelen en- methodes (BM)
  • Materiaal en middelen (MM)
24
Q

stappen in een TRIPOD

A

Stappen in een TRIPOD
Stap 1: Bepalen gevaar (Hazard), gebeurtenis (Event) en scenario doelwit (Target)

Stap 2: Benoem barrières -> controle (gericht op het voorkomen van de bedreiging, plaatsing: tussen Hazard en Event) en afweer (gericht op het voorkomen of het minimaliseren van het ongeval, plaatsing: tussen Target en Event)

Stap 3: Bepalen van directe oorzaken -> hoe heeft het kunnen falen, onveilige handelingen of technische, kort voor het incident

Stap 4: Bepalen van context -> afvragen wat de reden is dat iemand een fout maakt of een technisch mankement is geweest

Stap 5: Bepalen van latente oorzaken -> oorzaken die langere tijd in het bedrijf aanwezig waren, wordt normaal gevonden

Stap 6: Benoem Basisrisicofactoren -> meestal is deze gekoppeld aan de latente oorzaken

25
Nulhypothese (H0)
- het effect bestaat niet/geen relatie tussen x en y - het eten van appels verbetert de kwaliteit van de slaap niet
26
Alternatieve hypothese (Ha)
- het effect bestaat wel/wel een relatie tussen x en y - het eten van appels verbetert de kwaliteit van de slaap
27
wanneer is een hypothese wetenschappelijk bruikbaar?
- moet op een toetsbare manier en een falsificeerbare manier worden opgesteld slechte hypothese: sommige Nederlanders dragen soms oranje betere hypothese: alle Nederlanders dragen altijd oranje
28
Kwantitatieve gegevens
getallen, tabellen, grafieken en diagrammen
29
Rekenen in volgorde: Hoe Moeten Wij Van De Onvoldoendes Afkomen
1. Haakjes 2. Machtsverheffen en worteltrekken 3. Vermenigvuldigen en delen 4. Optellen en aftrekken
30
Hoofdbewerking
optellen, aftrekken, delen, vermenigvuldigen
31
Voorvoegsels
103 = kilo = k (duizend keer zo groot, 1x1000) 106 = mega = M 109 = giga = G 10-3 = milli = m (één duizendste keer zo groot, 1:1000 10-6 = micro = u 10-9 = nano = n
32
Grafieken
oplopende trend
33
Significantie
hoe (on)nauwkeurig je meetresultaat is, en hoeveel cijfers je dan weergeeft in je uitkomst, het aantal cijfers waarop je afrondt zegt iets over de nauwkeurigheid van je uitkomst
34
Bij optellen en aftrekken
Het eindantwoord bevat evenveel decimalen is het in de berekening gebruikte getal met de minste decimalen
35
Bij delen en vermenigvuldigen:
Het eindantwoord bevat evenveel significante cijfers als het in de berekening gebruikte getal met het minste aantal significante cijfers
36
Decimalen
- Cijfer 2,0 = 1 dec - Cijfer 2,00 = 2 dec - Cijfer 0,20 = 2 dec - Cijfer 0,002010 = 6 dec - Cijfer 2,00 x 102 = 2 dec - Cijfer 200 = 0 dec
37
Significante cijfers
- Cijfer 2,0 = 2 sc - Cijfer 2,00 = 3 sc - Cijfer 0,20 = 2 sc - Cijfer 0,002010 = 4 sc - Cijfer 2,00 x 102 = 3 sc - Cijfer 200 = 3 sc
38
Frequentieverdelingen
hoe vaak komt het voor
39
Procent
procenten zijn genoemde cijfers procent: nieuw – oud = … : oud x 100 =...
40
procentpunt
procenten zijn genoemde cijfers en het verschil hiertussen is een procentpunt procentpunt: nieuw – oud =…)
41
Kengetal
met een simpel cijfer de belangrijkste boodschap samenvatten
42
Centrummaten
- modus = het getal dat het vaakst voorkomt (kunnen ook twee zijn of meer) - mediaan = het middelste getal, eerst alle getallen op volgorde zetten/het gemiddelde van de middelste twee getallen - gemiddelde = optelsom totaal gedeeld door het totaal
43
spreidingsmaten
- liggen getallen dichtbij elkaar - de breedte waarover de waarnemingen zich uitstrekken
44
ODDS
verhouding (word gebruikt bij risico)
45
ODDS-RATIO
verhouding 1 ten opzichte van verhouding 2 Vrouw hoofdpijn 90 en geen hoofdpijn 10 -> 90:10 Man hoofdpijn 20 en geen hoofdpijn 80 -> 20:80
46
soorten grafieken
Grafieken: cirkeldiagram Grafieken: staafdiagram - Ver houding tussen categorieën - Laag meetniveau - Slechts enkele categorieën Grafieken: histogram - Hoger meetniveau - Vorm van verdeling - Continue verdeling Grafieken lijngrafiek - Trends - Continue variabele - Hoog meetniveau - Verloop van een verdeling - Alles kan, ook komma’s Grafieken spreidingsdiagram - Continu - Vanaf interval ratio meetniveau - Verdeling van scores ten opzichte van elkaar - Meestal met 2 variabelen
47
Relatief risico
verhouding tussen percentages 25% van de rokers krijgt longkanker 5% van de niet rokers krijgt longkanker Voorbeeld: 25%/5% = 25/5 = 5
48
Number needed to treat: ‘risicoverschil’
Risicoverschil = getallen min elkaar Number needed to treat = 1/risicoverschil
49
hoe werkt een gebeurtenissenboom
- Analyse van mogelijke gevolgen - Laat zien hoe door het optreden van volggebeurtenissen het uiteindelijk effect kan optreden - Startpunt: ongewenste gebeurtenis (LOC, incident) - Altijd ja, nee vertakkingen, het gebeurt wel of niet dus 1 - Alles vermenigvuldigen