A&I Flashcards

(30 cards)

1
Q

Uit hoeveel onderdelen bestaat een redering altijd?

A

Minimaal twee onderdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Signaalwoorden voor een standpunt

A

dus, derhalve, daarom, daaruit volgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Signaalwoorden voor een argument

A

want, omdat, immers, aangezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke soort argumentaties zijn er

A
  • enkelvoudige argumentatie
  • meervoudige argumentatie
  • onderschikkende argumentatie
  • complexe argumentatie
  • contra-argumenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

als je iets zeker weet en een zin deugd is het

A

Deductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent het als iets niet deugd

A

Als iets feitelijk onjuist is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer is het een voldoende voorwaarden?

A

als A, dan B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer is het een noodzakelijke voorwaarden?

A

Als niet A, dan niet B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat betekent validiteit

A

geldigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is inductie

A
  • van specifiek naar algemeen
  • beperkt aantal gevallen
  • is niet 100% betrouwbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is deductie

A
  • van algemeen naar specifiek
  • als een zin helemaal deugd en je iets zeker weet
  • kan 100% betrouwbaar zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is interne validiteit

A
  • als je gemeten hebt wat je wou meten
  • kan ook laag intern valide zijn bij onbetrouwbare meting
  • metingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is externe validiteit

A
  • als het algemeen geldig is
  • als je een verkeerde populatie meet is het alleen intern valide
  • bij een steekproef die algemeen geldig is is het extern valide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verifiëren

A
  • als de voorspelling uit komt is de hypothese juist
  • in de wetenschap nooit 100% zeker verifieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Falsifiëren

A
  • als de voorspelling niet uitkomt is je hypothese niet juist
  • je kan hypotheses met 100% falsifieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is betrouwbaarheid

A
  • zoveel mogelijk uitgesloten van fouten
  • dat een ander ermee verder kan gaan
17
Q

waar begint de Y-as

A
  • begint op 0
  • Y-as is verticaal
  • X-as horizontaal
18
Q

leg in hokjes denken uit

A

de neiging om mensen of voorwerpen in te delen in bepaalde categorieën en eigenschappen toe te kennen aan alle leden van de categorie, bijvoorbeeld “mensen met een blauwe spijkerbroek zijn saai”
- discriminatie

19
Q

wat moet je niet doen bij het Scheermes van Ockham

A

niet zonder noodzaak uitbreiden

20
Q

wat is bounded rationality

A

bevestigingsfout type II; hokjes denken

21
Q

wat is zero risk bias

A

beschikbaarheidsfout; denkfout; geen risico’s nemen

22
Q

wat is conformation bias

A

bevestigingsfout type I; opzoek gaan naar datgene dat je kent

23
Q

wat is een uitschieter bij de boxplot

A

gemeten/genoteerde meetwaarde die zeer opmerkelijk afwijkt van de overige metingen en verdacht is (dit kan door een schrijffout of typfout door bijvoorbeeld de komma verkeerd te plaatsen)
- gooi deze nooit weg hiermee kan je nieuwe dingen ontdekken
- menselijke fout

24
Q

wat zijn denkfouten

A
  • schatting
  • risicobeslissing
25
wat word gezegd over bedriegelijke intuïtie van de mens
- als het om cijfers gaat - fouten van de mens
26
wat is het procesmodel
Risicomanagement/procesmodel van risicobesluitvorming - de afbeelding
27
welke delen heb je bij het procesmodel
- rekenfouten, denkfouten - berekening, schatting - risicoanalyse, risicobeslissing - risicointelligentie, risicovaardigheid
28
wat is een variabelen
een willekeurig element van een verzameling
29
belangenverstrengeling
ontstaat cijfermisbruik dus je moet goed kijken en jezelf afvragen “wie komt met deze cijfers en heeft diegene belang bij de uitkomst?” - hierbij is het belangrijk om je onderbuikgevoelens te begrijpen en denkfouten te snappen
30
interpreteren van informatie
het draait niet alleen om kennis maar ook om de psyche