AFP 3 Cellen, Tumoren, Weefsels Flashcards

(27 cards)

1
Q

Cel=

A

Kleinste levendige eenheid in een levend organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bouw cel bestaat uit:

A

-celmembraan
-cytoplasma
-nucleus met DNA
-mitochondrium
-ribosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Celmembraan functie:

A

Die schermt de intracellulaire ruimte af van het omringende milieu in de extracellulaire ruimte en zorgt ervoor dat er geen stoffen ‘zomaar’ uitlekken of ongewenste stoffen ‘ zomaar’ binnendringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Structuren in de celmembraan zijn:

A

-cholesterolmoleculen
-membraaneiwitten
-glycocalix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Transportprocessen door celmembraan:

A

-passief transsport:kost cel geen energie
-actief transport “ATP” kost wel energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Passief transport 2 soorten:

A

-diffusie; beweging van deeltjes van hoge naar lage concentratie bijv. Inkt, rook
-osmose; beweging van oplosmiddel, gaat van plek met veel oplosmiddel naar plek met weinig oplosmiddel
Bijv. Krant in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Actief transport 2 soorten:

A

-blaasjestransport
-enzymatische pomp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt eiwit gemaakt:

A

-cel krijgt signaal
-stukje DNA in nucleus met de code voor bepaald eiwit gaat open en wordt gekopieerd=mRNA
-mRNA verlaat de kern en gaat naar ribosoom
-op ribosoom worden aminozuren aan elkaar gekoppeld met vervolgens de code van de mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 fase bestaat levenscyclus van een cel:

A

-delingsfase
-groeifase
-functionele fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 hoofdgroepen weefsels:

A

-epitheel (dekweefsel)
-steunweefsel
-spierweefsel
-zenuwweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Functie/kenmerk dekweefsel/epitheelweefsel:

A

-cellen liggen tegen elkaar aan
-niet doorbloed
-epitheelcellen slijten af en worden continu nieuw gemaakt
-geen tussencelstof

-bescherming
-transport van stoffen
-secretie van stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Epitheel weefsel bestaat uit:

A

-eenlagig epitheel
-meerlagig epitheel
-klierepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eenlagig epitheel 4 typen:

A

-eenlagig plaveiselepitheel;longblaasjes
-kubisch epitheel;nieren
-cilindrisch epitheel;dunne darm
-trilhaarepitheel;neus/bovenste luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Meerlagig epitheel 3 typen:

A

-verhoornend plaveiselepitheel;dieper gelegen cellen
-niet-verhoornend plaveiselepitheel; slijmvlies onderste luchtwegen
-overgangsepitheel; urineblaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klierepitheel

A

Gespecialiseerd epitheel met alleen secretiefunctie; klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Steunweefsel 4 soorten:

A

-bindweefsel
-kraakbeenweefsel
-botweefsel
-vloeibaar steunweefsel

17
Q

Bindweefsel, geleiachtig 5 soorten:

A

-straf bindweefsel; pezen
-losmazig bindweefsel;oksel
-elastisch bindweefsel; slagader
-vetweefsel;billen, buik, benen
-reticulair bindweefsel, lymfeknopen

18
Q

Kraakbeenweefsel niet doorbloed, ondersteund, doorschijnend en vaster en veerkrachtige dan bindweefsel. 3 soorten:

A

-hyalien kraakbeen;borstkas
-elastisch kraakbeen;neus, oor
-vezelig kraakbeen; tussen werfels

19
Q

Botweefsel bestaat uit:

A

Kalkzouten en collagene vezels. Skelet is goed doorbloed, herstelt snel en licht buigzaam. Functie bescherming beweging

20
Q

Vloeibaar steunweefsel functie en kenmerk:

A

Bloed en lymfe, ze geven geen steun maar hebben een transportfunctie

21
Q

Spierweefsel kan samentrekken. Functie is lichaam of delen ervan te laten bewegen. Noem 3 typen:

A

-dwarsgestreept; willekeurige spier
-glad spierweefsel; onwillekeurige spier
-hartspierweefsel; combi van beide, reageren snel, contraheren, klein uithoudingsvermogen

22
Q

Kenmerk en functie zenuwweefsel. Heel prikkelbaar en stuurt signalen door naar andere delen lichaam. Functie vervoeren van impulsen. Waaruit bestaat zenuwweefsel:

A

-neuronen=zenuwcel
-neuroglia=steuncel

23
Q

Tumor 2 soorten:

A

-benige tumor= goedaardig
-maligne tumor=kwaadaardig

24
Q

3 soorten maligne tumoren:

A

-carcinoom:dekweefsel vb mamma,long
-sarcoom: spier of steunweefsel vb osteo, myo, lip
-blastoom: veel bij kinderen vb neuro, retino, nefro

25
Endogene factor tumor:
Overerving--> ouder op kind
26
Endogene
Overerving
27
Exogene factor tumor:
Infecties, fysische factoren zoals letsel ongeval, mishandeling, straling, tabak, medicijnen, alcohol, voeding