Anlage 2 Flashcards
(62 cards)
1
Q
zagen, mopperen
A
nörgeln, motzen
2
Q
sukkelen met de gezondheid
A
kränkeln
3
Q
de scriptie
A
die Abschlussarbeit
4
Q
sukkelen
A
herumquälen, herumschlagen
5
Q
vervelend
A
ärgerlich
6
Q
argwanend
A
argwöhnisch
7
Q
dreigend
A
bedrohlich
8
Q
bevreemdend
A
befremdlich
9
Q
bijbehorend
A
dazugehörig
10
Q
ontzettend
A
einsetzlich
11
Q
verheugend
A
erfreulich
12
Q
verbazingwekkend
A
erstaunlich
13
Q
gebiedend
A
gebieterisch
14
Q
geringschattend
A
geringschätzig
15
Q
hulpbehoevend
A
hilfsbedürftig
16
Q
een slechthorende
A
ein Hörbehinderter
ein Schwerhöriger
17
Q
de inzittende
A
der Insasse
18
Q
bijziend
A
kurzsichtig
19
Q
vervelend
A
langweilig
20
Q
argwanend
A
misstrauisch
21
Q
medelijdend
A
mitleidig
22
Q
moordend
A
mörderisch
23
Q
nadenkend
A
nachdenklich
24
Q
volgend
A
näschst
25
ordelievend
ordentlich
26
schertsend
scherzhaft
27
scheppend
schöpferisch
28
spottend
spöttisch
29
steekhoudend
stichhaltig
30
vermeend
vermeintlich
31
verkwistend
verschwenderisch
32
verzoenend
versöhnlich
33
verwijtend
vorwurfsvoll
34
besmettelijk
ansteckend
35
aanwezig
anwesend
36
verrukkelijk
entzückend
37
woest
reißend
38
aantrekkelijk, leuk, knap
reizend
39
voorzichtig
schonend
40
uiterst klein
verschwindend
41
teergevoelig
zartfühlend
42
juist, raak
zutreffend
43
uitgediende, versleten
ausgedient
44
uitgerust
ausgeruht
45
geliefd, populair
beliebt
46
bezorgd
besorgt
47
dronken
betrunken
48
beslist, vastberaden
entschieden
49
ervaren
erfahren
50
verkouden
erkältet
51
gepast
geeignet
52
de ondergetekende
der Unterzeichnete
53
verdwaald
verirrt
54
verliefd
verliebt
55
vertwijfeld
verzwiefelt
56
doornat
durchnässt
57
verwaand
eingebildet
58
overvol
überfüllt
59
verdienstelijk
verdienter
60
leugenachtig
verlogen
61
slaperig
verschlafen
62
discreet
verschwiegen
