Anlage 3.5 Flashcards

(337 cards)

1
Q

iets aan de grote klok hangen

A

etwas an die große Glocke hängen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iets aan de man brengen

A

etwas an den Mann bringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een verzoek hebben aan iemand

A

eine Bitte haben an jemanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarde hechten aan iets

A

Wert legen auf etwas (A)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

maling hebben aan iets

A

auf etwas (A) pfeifen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

van jongs af aan

A

von Jugend auf

von Kindesbeinen an

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aan lager wal raken

A

auf den Hund (A) kommen

herunterkommen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

iemand iets aan de neus hangen

A

jemandem etwas auf die Nase binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een verdachte aan de tand voelen

A

einem Verdächtigen auf den Zahn fühlen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(als jurist) geen voet aan de grond krijgen

A

(als Jurist) kein Bein auf die Erde bekommen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de was aan de lijn hangen

A

die Wäsche auf die Leine hängen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de was hangt aan de lijn

A

die Wäsche hängt auf der Leine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

veel tijd aan iets besteden

A

auf etwas (A) viel Zeit verwenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aan de drugs zijn

A

auf Drogen (D) sein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aan tafel zijn

A

bei Tische sein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aan de koffie zijn

A

beim Kaffee sein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

iemand aan het hof voorstellen

A

jemanden bei Hofe einführen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

iemand aan zijn ouders voorstellen

A

jemanden bei den Eltern einführen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

aan het hof van Keizer Karel

A

am Hofe Karls des Fünften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

iemand aan zijn woord houden

A

einen beim Wort nehmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het geld ging aan mijn neus voorbei

A

das Geld ging mir durch die Lappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het licht aandoen

A

das Licht einschalten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

het licht uitdoen

A

das Licht ausschalten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het bezoek aan Amerika

A

der Besuch in Amerika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
het bezoek aan de president
der Besuch beim Präsidenten
26
het bezoek aan het museum
der Besuch des Museums
27
aan de gang zijn
im Gange sein
28
de behoefte aan zuivere lucht
das Bedürfnis nach sauberer Luft
29
de behoefte aan tolken
der Bedarf an Dolmetschern
30
zich aan iemand ergeren
sich über einen ärgern
31
aan tafel gaan
sich zu Tisch setzen | zu Tisch gehen
32
aan het woord komen
zu Worte kommen
33
aan geld komen, rijk worden
zu Gold kommen
34
aan de rechter (linker) kant
zur Rechten (Linken)
35
achter, aan het stuur zitten
am Steuer sitzen
36
achter, voor, aan de computer sitzen
am Computer sitzen
37
een kijkje achter de schermen nemen
einen Blick hinter die Kulissen werfen
38
ergens een punt achter zetten
einen Schlusstrich unter etwas ziehen
39
het zal nog eens slecht met hem aflopen
er wird noch am Galgen enden | er wird noch an die Galgen kommen
40
iemand bij de neus nemen
einen an der Nase herumführen
41
bij gebrek aan iets
aus Mangel an etwas
42
bij vergissing
aus Versehen
43
iets bij toeval vernemen
etwas durch Zufall erfahren
44
bij voorbaat
im Voaus
45
bij, in de prijs inbegrepen zijn
im Preis (e)inbegriffen sein
46
bijwerkingen van een geneesmiddel
Nebenwirkungen eines Arzneimittels
47
bij de gratie Gods
von Gottes Gnaden
48
passen bij iets, iemand
passen zu etwas, jemandem
49
behoren bij
gehören zu +Dat.
50
bij honderden (duizenden) opdagen
zu Hunderten (Tausenden) kommen
51
soort bij soort
Sorte zu Sorte
52
't Een kwam bij 't ander
Eins kam zum anderen
53
bij, naar iemand komen
zu jemandem kommen
54
bij mijn weten
meines Wissens | soviel ich weiß
55
bij (wijze van) uitzondering
ausnahmsweise
56
een opdracht binnenhalen
einen Auftrag an Land ziehen
57
binnenkort
in kurzem | binnen kurzem
58
boven de stand leven
über die Verhältnisse leben
59
iemand boven het hoofd groeien
jemandem über den Kopf wachsen
60
iemand de hand boven het hoofd
die Hand über jemanden halten
61
iets wordt door het huis aangeboden
das geht aufs Haus
62
ik trakteer!
das geht auf mich!
63
door merg en been gaan
durch Mark und Bein gehen
64
een door en door goed mens
ein durch und urch guter Mensch
65
door de wol geverfd
in der Wolle gefärbt
66
door de week
unter der Woche
67
de winter (zomer) doorkomen
über den Winter (Sommer) kommen
68
in leven blijven
am Leben bleiben
69
in jouw plaats
an deiner Stelle
70
in de eerste plaats
an erster Stelle
71
vroeg in de morgen
früh am Morgen
72
in lle hoeken en gaten
an allen Ecken und Enden
73
geloven in iets
glauben an etwas
74
de adem inhouden
den Atem anhalten
75
in volle (open) zee
auf hoher (offener) See
76
in iets klimmen
auf etwas (A) klettern
77
in goede aarde vallen
auf guten (fruchtbaren) Boden fallen
78
iets in het Duits zeggen
etwas auf Deutsch (A) sagen
79
in een oogopslag
auf einen Blick
80
iets in petto hebben
etwas auf Lager haben
81
iemand in het garreel brengen
jemanden auf Vordermann bringen
82
in geen (elk) geval
auf keinen (jeden) Fall
83
iemand erin laten lopen
jemanden aufs Kreuz legen
84
in een goed humeur
bei guter Laune
85
een slag in de lucht
ein Schlag ins Wasser
86
tot in de eeuwen der eeuwen, eeuwig
bis in alle Ewigkeit (A)
87
in alle ernst, serieus
allen Ernstes | in allem Ernst
88
in de roos schieten
ins Schwarze treffen
89
in één klap
mit einem Schlag
90
twee vliegen in een klap slaan
zwei Fliegen mit einer Klappe schlagen
91
in koelen bloede
mit kaltem Blut
92
in één keer, plots
mit einem Mal
93
in iets handelen
mit etwas (D) handeln
94
in, naar Gent komen
nach Gent kommen
95
(geen) zin hebben in iets
zu etwas (D) (keine) Lust haben
96
iets in de vernieling rijden
etwas zu Bruch fahren
97
vertrouwen in jezelf hebben
Vertrauen zu sich selbst haben
98
in beroep gaan
Berufung einlegen
99
langs een touw naar beneden klimmen
an einem Seil hinunterklettern
100
langs de straat staan veel auto's
am Straßenrand stehen viele Autos
101
langs, via een omweg
auf einem Umweg
102
mag ik er even langs
darf ich mal durch?
103
hier, daar langs
hier, da entlang
104
langskomen
vorbeikommen | vorbeischauen
105
met een kruk gaan, lopen
an einer Krücke gehen
106
met de beste wil van de wereld
beim besten Willen
107
met open raam slapen
bei offenem Fenster schlagen
108
een telefoontje van iemand met iemand
ein Anruf von jemandem bei jemandem
109
met iemand ingenomen zijn
für jemanden eingenommen sein
110
dwepen met iemand
schwärmen für jemanden
111
iemand met rust laten
jemanden in Ruhe/Frieden lassen
112
met de beste bedoeling(en)
in guter Absicht
113
met vakantie gaan
in die Ferien gehen
114
iemand met gelijke munt betaald zetten
jemandem mit gleicher Münze heimzahlen
115
spijkers met koppen slaan
Nägel mit Köpfen machen
116
kwaad met kwaad vergelden, met gelijke munt
Gleiches met Gleichem vergelten
117
betalen, leer om leer
jemandem etwas mit gleicher Münze heimzahlen
118
met de feestdagen gesloten zijn
über die Festtage geschlossen sein
119
met iets, iemand spotten
über etwas, jemanden spotten
120
de prijs met een euro verlagen
den Preis um einen Euro herabsetzen
121
het contact met iemand
der Kontakt zu jemandem
122
een relatie met iets
eine Beziehung zu etwas
123
een relatie met iemand
eine Beziehung mit jemandem (Liebe) | eine Beziehung zu jemandem (professionell)
124
met Kerstmis, Pasen, Pinksteren
zu Weihnachten, Ostern, Pfingsten
125
iemand feliciteren met zijn/haar verjaardag
jemandem zum Geburtstag gratulieren
126
parallel met
parallel zu
127
in verglijking met
im Vergleich zu
128
met tientallen (duizenden)
zu Dutzenden (Tausenden)
129
met hoeveel zijn jullie
zu wievielt seid ihr?
130
met de hand sorteren, wassen
von Hand sortieren, waschen
131
met open ogen in de val lopen
offenen Auges in die Falle gehen
132
iets met een goed geweten doen
etwas guten Gewissens tun
133
met opgeheven hoofd
erhobenen Hauptes
134
dag na dag week na week jaar na jaar
Tag für Tag Woche für Woche Jahr für Jahr
135
naar het stand gaan
an den Strand gehen
136
de prijs gaat naar
der Preis geht an +Akk.
137
naar mijn raad luisteren
auf meinen Rat hören
138
naar iemand luisteren
auf jemanden hören
139
naar school gaan
in die / zur Schule gehen
140
solliciteren naar een baan
sich um eine Stelle bewerben
141
naar de maan lopen
zum Teufel gehen
142
het heeft niet veel om het lijf
es hat nicht viel auf sich
143
om welke reden
aus welchem Grunde
144
beroemd, bekend zijn om
für etwas berühmt, bekannt sein
145
niet veel om't lijf hebben
nicht weit her sein mit etwas
146
om de beurt
der Reihe nach
147
dat roept om wraak
das schreit nach Rache
148
iemand om de hals vallen
einem, jemandem um den Hals fallen
149
om iemand lachen
über einen lachen
150
onder het genot van een glas wijn
bei einem Glas Wein
151
het gevaar moedig onder ogen zien
der Gefahr mutig ins Auge sehen
152
onder verdenking staan
im Verdacht stehen
153
iemand onder narcose brengen
jemanden in Narkose versetzen
154
iemand onder zijn hoede nemen
jemanden in seine Hut nehmen
155
op die dag, op een woensdag
an dem Tag, an einem Mittwoch
156
laat op de avond
spät am Abend
157
op alles, iedereen iets aan te merken hebben
an allem, jedem etwas auszusetzen haben
158
op iemand, iets kritiek uitoefenen
an jemandem, etwas Kritik üben
159
zich wreken op iemand
sich an jemandem rächen
160
op zich
an sich | an und für sich
161
een moord op iemand begaan
einen Mord an jemandem verüben, begehen
162
iets op je vingers natellen
sich etwas an den Fingern abzählen
163
iemand vermoorden
jemanden ermorden
164
op z'n nagels bijten
an den Nägeln kauen
165
op het bord geschreven staan
an der Wandtafel geschrieben stehen
166
iets op het bord schrijven
etwas an die Tafel schreiben
167
dat staat op zijn voorhoofd geschreven
das kann man ihm an der Stirn ablesen
168
de juiste man op de juiste plaats
der rechte Mann am rechten Platz
169
op rolletjes lopen
wie am Schnürchen laufen
170
hogerop willen
hoch hinauf-/hinauswollen
171
brieven op de bus doen
Briefe auf die Post tragen
172
veel met iemand op hebben
große Stücke auf jemanden halten | viel von jemandem halten
173
iemand iets op de man af zeggen
einem, jemandem etwas auf den Kopf zusagen
174
het is een dubbeltje op z'n kant
es steht auf des Messers Schneide
175
iemand op de kast jagen
jemanden auf die Palme bringen
176
op goed geluk
aufs Geratewohl | auf gut Glück
177
een naam op de lijst zetten
einen Namen auf die Liste, der Liste eintragen
178
op de hoogte zijn, blijven
auf dem Laufenden sein, bleiben
179
iemand over iets op de hoogte houden
jemanden auf dem Laufenden halten über etwas
180
de nagel op de kop slaan
den Nagel auf den Kopf treffen
181
op eigen initiatief
aus eigener Initiative
182
op water en brood zitten
bei Wasser und Brot sitzen
183
op een uur afstand
in einer Entfernung von einer Stunde
184
op een diepte van 500m
in einer Tiefe von 500 Metern
185
op dit ogenblik
in diesem Augenblick
186
op het ogenblik, nu
im Moment
187
op leeftijd komen
in die Jahre kommen
188
op hoge leeftijd
in hohem Alter
189
op 80-jarige leeftijd
im Alter von 80 Jahren | mit 80 Jahren
190
op de klippen lopen
in die Brüche gehen | scheitern
191
verliefd zijn op
in jemanden verliebt sein
192
verliefd worden op
sich in jemanden verlieben
193
op de hoogte zijn
im Bilde sein
194
op de televisie
im Fernsehen sehen
195
van de hak op de tak springen
vom Hundersten ins Tausendste kommen
196
op de 4e verdieping wonen
im 4. Stock wohnen
197
etwas in Kauf nehmen
iets op de koop toe nemen, erbij nemen
198
op het punt staan te vertrekken
im Begriff sein abzureisen
199
op sterven liggen
im Sterben liegen
200
op gang komen
in Gang kommen
201
zichh op de voorgrond dringen
sich in den Vordergrund drängen
202
van de trein overstappen op de bus
vom Zug in den Bus umsteigen
203
op gas rijden
mit Gas fahren
204
op batterijen werken
``` mit Batterien arbeiten auf Batterien (D) spielgen ```
205
promoveren op een proefschrift over
mit einer Arbeit zu... promovieren
206
pochen op iets
prahlen, brüsten, angeben mit etwas
207
een kamer op het zuiden
ein Zimmer nach Süden
208
op een probleem broeden
über einem Problem brüten
209
op iemand afgeven
über einen herziehen
210
een overwinning op iemand behalen
einen Sieg über einen davontragen
211
op één voorwaarde
unter einer Bedingung
212
op een haartje na
um ein Haar
213
een uitzondering op de regel
eine Ausnahme von der Regel
214
iemand over iets op de hoogte brengen
jemanden von etwas benachrichtigen | jemanden über etwas verständigen, in Kenntnis setzen
215
iets op een ander voorhebben
etwas vor einem anderen voraushaben
216
een voorsprong op iemand hebben
einen Vorsprung vor einem haben
217
op krachten komen
zu Kräften kommen
218
op krachten zijn
bei Kräften sein
219
zich voor een examen opgeven
sich zu einer Prüfung melden
220
op de grond vallen
zu Boden fallen
221
iemand op de koffie vragen
einen zum Kaffee einladen
222
boos zijn op iemand
jemandem böse sein
223
geef op dat geld
geld her | her damit
224
op de lfes gaan, failliet gaan
pleite gehen | bankrott machen
225
niet over een nacht ijs gaan
auf Nummer Sicher gehen
226
vandaag over 10 dagen
heute in zehn Tagen
227
over het algemeen
im Allgemeinen
228
over de tong gaan
ins Gerede kommen
229
iets over de post sturen
etwas mit der Post senden
230
tevreden zijn over iets, iemand
mit etwas, jemandem zufrieden sein
231
met het geld over de brug komen
mit dem Geld herausrücken, blechen
232
over een woord vallen
sich über ein Wort ärgern
233
zich zorgen maken over iets, iemand
sich sorgen um etwas, jemanden
234
van de trein overstappen op de bus
vom Zug in den Bus umsteigen
235
over koetjes en kalfjes praten
von gleichgültigen Dingen reden | von diesem und jenem plaudern
236
iets over zijn kant laten gaan
fünf gerade sein lassen
237
per expresse
durch Eilboten
238
per post
mit der Post | durch die Post
239
per spoor
mit der Bahn
240
drie per dag
drei jeden Tag
241
drie per jaar
drei im Jahr
242
een keer per week
einmal die Woche
243
rond 500 euro kosten
um die 500 Euro kosten
244
rond het hele meer wandelen
um den ganzen See herum spazieren
245
tegen de muur leunen
sich an, gegen die Wand lehnen
246
tegen de muur staan
an der Wand stehen, lehnen
247
met de rug tegen de muur staan
mit dem Rücken an der Wand stehen
248
tegen eht plafond gaan
an die Decke gehen
249
tegen de duizend toeschouwers
an die tausend Zuschauer
250
iemand tegen het lijf lopen
jemandem in den Schuss kommen
251
streng zijn tegen de leerlingen
streng mit den Schülern sein
252
het tegen enkele concurrenten opnemen
es mit einigen Konkurrenten aufnehmen
253
een race tegen de klok
ein Wettrennen mit der Uhr | ein Wettrennen gegen die Uhr
254
tegen elkaar opbieden
einander überbieten
255
tegen deze achtergrond
vor diesem Hintergrund
256
tegen beter weten in
wieder besseres Wissen
257
tegen spotprijzen, hohe prijzen kopen
zu Spottpreisen, hohen Priesen kaufen
258
tegen de lamp lopen
erwischt, ertappt werden
259
ter gelegenheid van zijn verjaardag
bei Gelegenheit seines Geburtstags
260
ternauwernood
mit knapper Not
261
zich tot iemand wenden
sich an jemanden wenden
262
zich beperken tot het belangrijskte
sich auf das Wichtigste beschränken
263
de prijs verhogen tot 10 Euro
den Preis auf 10 Euro erhöhen
264
iets tot morgen uitstellen
etwas auf morgen verschieben
265
tot ziens
auf Wiedersehen
266
tot elke prijs
um jeden Preis
267
iemand tot voorzitter kiezen
einen zum Vorsitzenden wählen
268
iets tussen de regels door lezen
etwas zwischen den Zeilen lesen
269
tussen wal en schip raken
sich zwischen zei Stühle setzen
270
tussen was en schip zitten
zwischen zwei Stühlen sitzen
271
zijn straf uitzitten
seine Strafe absitzen
272
uit werken zijn
auf der Arbeit sein
273
iets uit zijn mond sparen
sich etwas vom Munde absparen
274
jong van jaren
jung an Jahren
275
afstand doen van iets
auf etwas verzichten
276
onder verdenking van iets
im Verdacht auf etwas
277
daar komt niets van in huis
daraus wird nichts
278
wat zal er van hem terechtkomen
was wird aus ihm werden
279
van streek raken, brengen
aus der Fassung geraten, bringen
280
van streek zijn
außer Fassung sein
281
helemaal van zijn stuk zijn
ganz aus dem Häuschen sein
282
van je fouten leren
aus seinen Fehlern lernen
283
van de nood een deugd maken
aus der Not eine Tugend machen
284
van een mug een olifant maken
aus einer Mücke einen Elefanten machen
285
van de regen in de drup raken
aus dem Regen in die Traufe kommen
286
een manusje-van-alles
ein Mädchen für alles | ein Faktotum
287
de reden van, voor haar vertrek
der Grund für ihre Abreise | der Grund ihrer Abreise
288
een goed voorbeeld van iets geven
ein gutes Beispiel für etwas geben
289
van iemand verliezen
gegen jemanden verlieren
290
lid van een vereninging zijn
Mitglied in, bei einem / eines Vereins sein
291
van kracht worden
in Kraft treten
292
van binnen, buiten schilderen
innen, außen anstreichen
293
voorzien van iets
versehen mit etwas
294
zonde van het geld
Schade um das Geld
295
de sleutel van het huis
der Schlüssel zur Wohnung
296
van goede wil zijn
guten Willens sein
297
vanaf 27 januari
ab dem 27. Januar | vom 27. Januar an
298
vanaf dit metrostation
ab diesem U-Bahnhof
299
vanaf afgelopen maandag
ab letzten/letztem Montag
300
vanaf woensdag 16 mei
ab Mittwoch, den/dem 16. Mai
301
vanaf zijn, haar vroegste jeugd
von frühester Jugend an
302
volgens paragraaf 10
laut Paragraf 10
303
volgens de wet
laut Gesetz
304
voglens de directeur
nach Meinung des Direktors
305
volgens mij is Karel gek
Ich glaube, Karl ist verrückt
306
Volgens jou is Karel dus gek?
du meinst also, Karl ist/sei verrückt?
307
interesse hebben voor iets
sich an etwas (D) interessieren | Interesse für etwas haben
308
voor een dag of drie overkomen
auf etwa drei Tage herüberkommen
309
voor een verloren zaak vechten
auf verlorenem Posten kämpfen
310
voor de hand liggen
auf der Hand liegen
311
voor een apar dagen op reis gaan
auf einige Tage verreisen
312
voor de vuist weg spreken
aus dem Stegreif sprechen
313
iemand bedanken voor iets
sich bei jemandem für etwas bedanken | jemandem danken für
314
voetje voor voetje, stap voor stap
Schritt für Schritt
315
voor een appel en een ei
für einen Apfel und ein Ei | für ein Butterbrot
316
ongevoelig voor kou, warmte
unempfindlich gegen Kälte, Wärme
317
iets voor geen geld ter wereld willen missen
etwas um keinen Preis entbehren wollen
318
voor z'n leven rennen, vrezen, vechten
um sein Leben rennen, bangen, kämpfen
319
iets lang van tevoren beramen
etwas von langer Hand vorbereiten
320
de handen voor de ogen houden
die Hände vor die Augen halten
321
parels voor de zwijnen gooien
Perlen vor die Säue werfen
322
iets neit voor zijn geweten kunnen verantwoorden
etwas nicht vor seinem Gewissen verantworten können
323
hoogmoed komt voor de val
Hochmut kommt vor dem Fall
324
voor dag en dauw opstaan
vor Tau und Tag aufstehen
325
voor het bankroet staan
kurz vor dem Konkurs, Bankrott stehen
326
voor de eerste, laatste keer
zum ersten Mal, zum letzten Mal | zum erstenmal
327
iets bijdragen voor een goed doel
etwas beitragen zu einem guten Zweck
328
iemand voor de gek houden
jemanden zum Besten haben jemanden veralbern jemanden auf den Arm nehmen
329
voor de grap
zum Spaß
330
voor de helft
zur Hälfte
331
voor het grootste deel
zum größen Teil
332
voor het ongeluk geboren zijn
zum Unglück geboren sein
333
uit liefde voor
aus Liebe zu +Dat
334
iemand iets voor zijn verjaardag schenken
jemandem etwas zum Geburtstag schenken
335
iets doen voor iemands bestwil
etwas zum Besten eines Menschen tun
336
voor uw bestwil
zu Ihrem Besten
337
(niet) voor rede vatbaar zijn
(kenine) Vernunft annehmen wollen