apprandere 2 nf Flashcards
(110 cards)
1
Q
la rue
A
de straat
2
Q
la place
A
het plein
3
Q
le pont
A
de brug
4
Q
la gare
A
het station
5
Q
la maison
A
het huis
6
Q
l’appartement (m)
A
het appartement, de flat
7
Q
l’immeuble (m)
A
flatgebouw
8
Q
le magasin
A
de winkel
9
Q
la pièce
A
de kamer, het vertrek
10
Q
la chambre
A
de (slaap) kamer
11
Q
la salle de séjour
A
de woonkamer
12
Q
la salle de bains
A
de badkamer
13
Q
la cuisine
A
de keuken
14
Q
l’escalier (m)
A
de trap
15
Q
l’ascenseur (m)
A
de lift
16
Q
le grenier
A
de zolder
17
Q
la cave
A
de kelder
18
Q
la porte
A
de deur
19
Q
la fenêtre
A
het raam
20
Q
la table
A
de tafel
21
Q
la chaise
A
de stoel
22
Q
seul
A
alleen
23
Q
la campagne
A
het platteland
24
Q
devant
A
voor
25
l'ordinateur (m)
de computer
26
avec
met
27
en ligne
online
28
il dit
hij zegt
29
elle dit
zij zegt
30
triste
verdrietig, triest
31
pourquoi
waarom
32
ici
hier
33
joli
leuk, mooi
34
calme
rustig
35
trop
te
36
ton village
jouw dorp
37
ta maison
hjouw huis
38
ton, ta
jouw
39
grand, grande
groot
40
très
erg, heel
41
Le jardin
de tuin
42
immense
enorm groot
43
combien
hoeveel
44
beaucoup
veel
45
content
tevreden
46
la fin
het eind
47
je viens
ik kom
48
bien sûr
natuurlijk
49
j'envoie
ik stuur
50
Qu'est-ce qu'il y a?
wat is er?
51
chez nous, c'est petit.
bij ons is het klein.
52
chez nous, c'est grand.
bij ons is het groot.
53
il y a trois pièces.
er zijn drie kamers.
54
on a un chambre pour nous deux.
wij hebben een kamer voor ons tweeën.
55
on a un appartement de six pièces.
wij hebben een flat met zes kamers.
56
j'ai ma propre chambre.
ik heb mijn eigen kamer.
57
ma chambre est grande.
mijn kamer is groot.
58
ma chambre est petite.
mijn kamer is klein
59
chez moi
bij mij thuis
60
tu plueres
jij huilt
61
qui
wie
62
ma soeur
mijn zus
63
toujours
altijd
64
la dispute
de ruzie
65
on a
wij hebben
66
les affaires (v)
de spullen
67
sur
op
68
mon père
mijn vader
69
chez nous
bij ons
70
propre
eigen
71
près de, près d'
dichtbij
72
ici
hier
73
tu vas
jij gaat
74
viens
kom
75
on regarde
wij kijken naar
76
on écoute
we luisteren naar
77
avec
met
78
sans
zonder
79
quel bazar!
wat een troep!
80
la maison
het huis
81
range
ruim op
82
tout de suite
dadelijk, meteen
83
après
na
84
le dîner
het avondeten
85
devant
voor
86
l'immeuble (m)
het gebouw
87
tous
alle
88
le poster
de poster
89
trop
te
90
le lit
het bed
91
très
erg, heel
92
content, contente
treveden
93
tout
alles
94
le bureau
het bureau
95
la vue
het uitzicht
96
tu veux
jij wilt
97
voir
zien
98
ma tante
mijn tante
99
la salle de bains
de badkamer
100
le jardin
de tuin
101
où
waar.
102
loin
ver
103
tout près
vlak bij
104
l'étage (m)
de verdieping
105
Tu habites où?
Waar woon jij?
106
Tu habites dans le quartier?
Woon je in de buurt?
107
J'habite rue de la Fontaine.
Ik woon in de rue de la Fontaine
108
C'est loin?
Is dat ver?
109
J'habite au numéro 10.
Ik woon op nummer 10.
110
Tu habites à quel étage?
Op welke verdieping woon je?
