arresten 1/9 andersom Flashcards

(62 cards)

1
Q

Een overeenkomst, die onder invloed van geweld, dwaling of bedrog is tot stand gekomen, blijft van kracht totdat de rechter naar aanleiding van een door de belanghebbende partij gedaan beroep op het aan de overeenkomst klevende gebrek een beslissing heeft gegeven, die door de wet als ‘vernietiging’ of ‘nietigverklaring’ wordt aangeduid (art. 6:228(1)(a)). + week 2: een partij mag in de regel afgaan op hetgeen de wederpartij mededeelt (6:228(1)(a)).

A

Baris/Riezenkamp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verbintenissen kunnen alleen ontstaan als ze uit de wet voortvloeien

A

Quint/Te Poel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Naar aanleiding van dit arrest is in de literatuur de zogenaamde driefasenleer ontstaan, waarbij de rechtsgevolgen van het afbreken van de onderhandelingen worden onderdeeld in drie stadia: Fase 1 - Onderhandelingen afbreken mag ongestraft op grond van de contractsvrijheid, waardoor de partij die de onderhandelingen afbreekt geen schadevergoeding hoeft te betalen. Fase 2 - Onderhandelingen afbreken mag, mits vergoeding van het negatieve contractsbelang. Fase 3 - Onderhandelingen afbreken mag niet. In dat geval moet verder worden onderhandeld of het positieve contractsbelang moet worden vergoed.

A

Plas/Valburg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nuance op fase 3 Plas/Valburg. Ieder van de onderhandelde partijen is vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij de tegenpartij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de totstandkoming van het contract of wanneer het afbreken van het contract vanwege andere omstandigheden als onaanvaardbaar kan worden bestempeld.

A

CBB/JPO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In principe is het geregelde in art. 6:233 onder b jo. 6:234 lid 1 BW limitatief bedoeld. Hiervoor bestaan echter twee relativeringen. De wederpartij kan zich niet op de vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden beroepen wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was (bekendheidsformule) of geacht kon worde daarmee bekend te zijn (bijv. regelmatig gelijksoortige ovk sluiten). Ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op vernietigbaarheid naar maatstaven van r&b (6:248) onaanvaardbaar is.

A

Geurtzen/Kampstaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dat niet is voldaan aan de onderzoeksplicht van de ene partij betekent niet meteen dat de mededelingsplicht van de ander komt te vervallen (mededelingsplicht gaat boven de onderzoeksplicht) art. 6:228(1)(b).

A

Offringa/Vink

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Om te beoordelen of een wettelijke bepaling in strijd is met de openbare orde/goede zeden moet een extra toets worden doorlopen aan de hand van de volgende gezichtspunten:
- Welke belangen worden door de regel beschermd?
- Zijn door de inbreuk fundamentele beginselen geschonden?
- Waren partijen zich van de inbreuk bewust?
- Voorziet de regel in een sanctie? -> als er al een bestuursrechtelijke sactie is, hoef je geen extra privaatrechtelijke sanctie te plaatsen (art. 3:40)

A

Esmilo/Mediq

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Door vernietiging van dwaling kan geen schadevergoeding meer gevorderd worden. Daar is een specifieke rechtsgrond voor nodig (zoals OD).

A

Vano/Foreburghstaete

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De rechter is verplicht om ambtshalve te onderzoeken of de handelaar heeft voldaan aan de informatieplichten die hem zijn opgelegd, en indien niet, de toepasselijke sanctie toe te passen. Sanctie bij niet-naleving:Bij schending van essentiële informatieplichten kan de rechter de overeenkomst geheel of gedeeltelijk vernietigen (bijvoorbeeld door vermindering van de verplichtingen van de consument), mits de consument de gelegenheid heeft gehad zich hierover uit te spreken (hoor en wederhoor).

A

Arvato

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In geval van een overeenkomst tussen twee bedrijven die behoren tot bedrijfstakken die regelmatig met elkaar van doen hebben en waarin standaardisering van overeenkomsten door algemene voorwaarden met exoneraties een alledaags verschijnsel is, kan niet worden gezegd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om in de toepasselijke algemene voorwaarden de aansprakelijkheid ook voor ernstige fouten van te werk gestelde personen die niet tot de bedrijfsleiding behoren, geheel tot ten dele uit te sluiten en ingeval van schade op deze uitsluiting dan ook een beroep te doen.

A

Matatag/De Schelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tweesporenstelsel, beroep op onredelijke bezwarendheid van de algemene voorwaarden kan zowel via art. 6:233(a) of 6:248(2) BW.

A

Bramer/Hofman Beheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een specifieke bepaling gaat niet voor een algemene bepaling in de algemene voorwaarden, dit is enkel een gezichtspunt.

A

Vos/Heipro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er bestaat een vloeiende overgang tussen Haviltex en cao-normen.

A

DSM/Fox

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een verzekeringspolis kan dekkingsplicht hebben voor juridische claims, zoals een schadeclaim wegens libel, die als een “accident” wordt beschouwd.
De uitleg van een polis is niet strikt taalkundig, maar kan ook afhankelijk zijn van de gebruikelijke betekenis van termen binnen de verzekeringsbranche.
Het beroep op een vervalbeding kan onaanvaardbaar zijn op basis van de redelijkheid en billijkheid, vooral als de schade door de late melding minimaal is en gecompenseerd kan worden.
De rechter kan de schade inschatten wanneer deze niet precies kan worden vastgesteld.

A

Royal & Sun Alliance/Universal Pictures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij commerciële contracten (B2B) dient de ovk ook te worden uitgelegd adhv de Haviltex-norm.

A

Lundiform/Mexx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gelet op Europese rechtspraak is de nationale rechter gehouden ambtshalve na te gaan of een contractueel beding valt onder de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en, zo ja, te onderzoeken of dit oneerlijk is, indien hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt (art. 6:233).

A

Heesakkers/Voets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Art. 6:248 BW (Redelijkheid en billijkheid): Wanneer de wet of een overeenkomst voorziet in een opzegmogelijkheid, kan deze onder de omstandigheden van het geval, rekening houdend met redelijkheid en billijkheid, verder worden gereguleerd. Dit kan bijvoorbeeld eisen dat de opzegging alleen mag plaatsvinden om een zwaarwegende reden, dat er een opzegtermijn moet zijn of dat een schadevergoeding moet worden aangeboden.

A

Goglio/SMQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De Hoge Raad bevestigt dat reflexwerking van consumentenbeschermingsregels in zakelijke relaties mogelijk is, maar dit een casuïstische beoordeling vergt (6:235 jo. 6:233(a)).

A

Hibma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gevolgschade = schade die door juiste nakoming ook niet kunnen worden weggenomen -> dit zorgt voor een blijvende onmogelijkheid tot nakoming en verzuim is niet vereist
> Dus altijd noemen bij schade om te kwalificeren

Voor het toekennen van schadevergoeding is het van belang dat onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende schadeposten. De HR zegt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen twee situaties:
1. De prestatie is aanvankelijk ondeugdelijk, maar het gebrek is herstelbaar, waardoor eerst verzuim van de schuldenaar is vereist om schadevergoeding te kunnen vorderen.
2. De prestatie is ondeugdelijk en daardoor is schade ontstaan die niet door nadere prestatie wordt weggenomen, dan is sprake van blijvende onmogelijkheid, waardoor direct schadevergoeding kan worden gevorderd (6:82(2)).

A

Kinheim/Pelders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij de uitleg van de garantiebepalingen moet Haviltex-criterium worden toegepast.

A

Mol/Meijer Beheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bij de tekortkoming bestaande in de aflevering van een ondeugdelijke zaak, heeft de crediteur de keuze tussen nakoming, voorzover deze nog mogelijk is, en schadevergoeding in enigerlei vorm. De crediteur is niet geheel vrij in zijn keuze, maar gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid waarbij mede de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij een rol spelen.

A

Multi Vastgoed/Nethou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Indien een ontbindingsverklaring ongerechtvaardigd is, blijft de overeenkomst in stand en leidt de verklaring tot verzuim van de partij die deze heeft afgelegd.

A

G4/Hanzevast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De enkele omstandigheid dat het lang heeft geduurd voordat de cliënt heeft geklaagd, zonder dat daarbij de overige omstandigheden van het geval worden betrokken, zoals de aan- of afwezigheid van nadeel bij de verkoper door het tijdsverloop, is ontoereikend voor een succesvol beroep op art. 6:89 BW. Een beroep op de verzaking van de wettelijke klachtplicht wordt dus alleen gehonoreerd indien en voor zover de schuldenaar kan aantonen nadeel te hebben geleden door het lange wachten.

A

Van de Steeg/Rabobank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De HR geeft een nieuwe betekenis aan de invulling van de tenzij-bepaling van art. 6:265 BW: ontbinding is slechts mogelijk bij een tekortkoming van voldoende gewicht. Een beroep op de tenzij-bepaling wordt dus niet slechts in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd en een vorm van een gekwalificeerde tekortkoming is dus nodig, althans zodra de schuldeiser zich op de tenzij-bepaling beroept. De systematiek van het wetsartikel blijft immers hetzelfde.

A

Eigen Haard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
De HR heeft nu de betekenis van de redelijke termijn verruimd: niet alleen moet worden gekeken naar de termijn in de ingebrekestelling zelf, maar ook het ‘voortraject’ (de voorafgaand aan de ingebrekestelling gestelde termijnen en aanmaningen) moet erbij worden betrokken. Dit brengt met zich mee dat de in de ingebrekestelling gestelde termijn korter mag zijn wanneer de schuldenaar al eerder een termijn of aanmaning heeft gesteld. De ingebrekestelling staat immers niet op zichzelf, maar moet contextueel worden beschouwd.
Fraanje/Alukon
26
In beginsel eist de billijkheid (6:2) klaarblijkelijk dat de rechter van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maakt om te differentiëren naar gelang van de ernst van de tekortkoming en van de schade die daardoor is veroorzaakt (6:2 en 6:91).
Hauer/Monda II
27
Een beroep op een exoneratieclausule kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, vooral als de partij die zich erop beroept bewust roekeloos heeft gehandeld en redelijkerwijs eenvoudige maatregelen had kunnen treffen om schade te voorkomen.
Scaramea/Telfort
28
Standaardsoftware die voor een niet-tijdelijk gebruik wordt aangeschaft, valt onder het kooprecht van titel 7.1 BW, inclusief de verjaringsregeling van artikel 7:23 lid 2 BW. Daarnaast mag een partij bij een beroep op stuiting van verjaring nader bewijs aanvoeren en moet een rechter dit in beginsel toestaan.
De Beeldbrigade/Hulskamp
29
Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
Kribbenbijter
30
Een partij die een onroerend goed verkrijgt, is niet automatisch gebonden aan een beding uit een eerdere akte, tenzij er sprake is van een kettingbeding of een andere rechtstitel die een dergelijke verplichting oplegt. Het profiteren van de wanprestatie van een vorige eigenaar kan onrechtmatig zijn, maar dit hangt af van bijkomende omstandigheden zoals de bekendheid met het beding, de onderzoeksplicht en de ernst van het nadeel voor de oorspronkelijke rechthebbenden.
Curaçao/Boyé
31
Heb je een exoneratie tussen twee partijen en wil je die inroepen tegen een derde en dat kan als er vertrouwen is en dat gebruikelijk is in die branche
Citronas
32
De HR oordeelde: “Indien twee afzonderlijke overeenkomsten zozeer met elkaar verbonden zijn, dan kan de vernietiging of de ontbinding van de ene overeenkomst tot gevolg hebben dat de andere overeenkomst ook niet in stand kan blijven’”. Of sprake is van een dusdanige verbondenheid hangt af van de omstandigheden van het geval. In dit geval werd meegewogen: 1. Zijn de overeenkomsten nagenoeg gelijktijdig gesloten en met medewerking van alle partijen? 2. Bestaat een vaste betrekking tussen de partijen?
Jans/FCN
33
Een onderaannemer moet in het algemeen rekening houden met de belangen van de opdrachtgever, indien dit binnen bepaalde grenzen valt. Een contractant staat het immers niet volledig vrij om het belang van een derde te verwaarlozen.
Wierts/Visseren
34
6:61 (2) volmacht kan nog toedoen van achterman of risico (dus de volmachtgever kan nog verbonden zijn aan de ovk als zij niet heel duidelijk is tot waar de volmacht toe strekt) Een beroep op de redelijkheid en billijkheid van art. 6:248(2) valt te onderscheiden van het beroep op art. 3:61(2) schijn van volmachtverlening.
Fujitsu/Excel
35
De Hoge Raad bevestigt dat voor het bestaan van een duurovereenkomst geen expliciete aanbod en aanvaarding vereist zijn; een langdurige handelsrelatie kan voldoende zijn om een duurovereenkomst te vormen. Een raamovereenkomst kan als zodanig worden gekwalificeerd, zelfs als deze uit jaarlijkse afspraken bestaat.
Batavus/Vriend’s Tweewielercentrum
36
De feiten Een bedrijf, Vermeulen, is al gedurende lange tijd bezig om een plas met huisvuil te dempen. Voor deze acitviteit hebben zij een Hinderwetvergunning gekregen. Lekkerkerker is de eigenaar van een nabijgelegen boerderij en teelt op zijn akker appels, peren en kersen. Het dempen van de plas met huisvuil trekt veel volgens, waardoor het voor Lekkerkerker onmogelijk wordt om zijn akker nog te bebouwen. Lekkerkerker vordert derhalve een schadevergoeding van Vermeulen voor de geleden schade. Rechtsvraag Dient Vermeulen de schade van Lekkerkerker te vergoeden? Overweging De Hoge Raad overwoog dat een Hinderwetvergunning niet betekent dat eigenaren van naburige percelen hinder moeten dulden, die zij indien er geen vergunning was, niet zouden hoeven te dulden. Het hebben van een Hinderwetvergunning voor een bepaalde activiteit betekent derhalve niet dat iemand niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor een onrechtmatige daad die voortkomt uit deze activiteit. De vraag of er sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht moet worden beantwoord aan de hand van de ernst van de hinder en de omstandigheden waaronder deze hinder plaatsvindt. In casu maakte Vermeulen volgens de Hoge Raad een inbreuk op het eigendomsrecht van Lekkerkerker, derhalve dient Vermeulen de schade van Lekkerkerker te vergoeden. Rechtsregel Het hebben van een Hinderwetvergunning voor een bepaalde activiteit betekent niet dat men door deze vergunning niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor een onrechtmatige daad die voortkomt uit deze activiteit.
Vermeulen/Lekkerkerker
37
Feiten Deze zaak gaat over het al dan niet doorbreken van de causaliteit. I.c. was ambtenaar Van Ruijven betrokken geweest bij een verkeersongeval. Het ongeval was te wijten aan de schuld van Vermaat. Hierdoor raakte Van Ruijven volledig arbeidsongeschikt. De Staat hanteerde jegens Vermaat sinds 1985 een regresactie voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die vanaf 1979 aan Van Ruijven waren toegekend. Enkele jaren later kreeg Van Ruijven een hartinfarct maar er werd vastgesteld dat dit niet te maken had met het letsel dat hij had opgelopen tijdens het verkeersongeluk. Als hij het verkeersongeval niet zou hebben gehad, dan was hij als gevolg van dit infarct ook definitief arbeidsongeschikt geworden. Vermaat meende daarom vanaf 1983 niet langer tot vergoeding gehouden te zijn, nu Van Ruijven in dat jaar het hartinfarct had gekregen die hem vanaf dat moment ook arbeidsongeschikt zou hebben gemaakt. Sinds het hartinfarct werd de arbeidsvermogensschade gelijktijdig zowel door het ongeval als door het infarct veroorzaakt. Doorbreekt dit het causale verband? Hoge Raad De Hoge Raad stelt: (…) dat wanneer bij zulk een voortdurende inkomensschade blijkt dat de gelaedeerde, ook indien het ongeval niet had plaatsgevonden, op enigerlei tijdstip geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geworden ten gevolge van een omstandigheid die voor zijn risico komt — zoals het geval kan zijn bij een door de gelaedeerde opgelopen ziekte, wanneer die geen verband houdt met het door het ongeval veroorzaakte letsel — er geen reden is om de inkomensschade vanaf het tijdstip dat de voor eigen risico komende arbeidsongeschiktheid zou zijn ingetreden, nog toe te rekenen aan degeen die voor het ongeval aansprakelijk is. In geval van voor eigen risico komende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geldt hetzelfde voor het deel van de inkomensschade dat van die gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het gevolg zou zijn. (…) De verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade gaat niet zover dat degeen die voor die schade aansprakelijk is, de gelaedeerde ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor diens eigen risico zou komen. De Hoge Raad formuleert dus de regel dat de verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade niet zover gaat dat degene die voor de schade aansprakelijk is, de gelaedeerde ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor diens eigen risico zou komen. In een geval van gelijktijdig werkende oorzaken (ongeval en infarct), waarbij één van de oorzaken is gelegen in de risicosfeer van de benadeelde, zal de benadeelde zijn eigen schade moeten dragen. Vanaf het moment dat Van Ruijven ook zonder het ongeval arbeidsongeschikt zou zijn geworden vanwege zijn hartinfarct, is zijn feitelijke inkomenssituatie na het verkeersongeval gelijk aan de hypothetische inkomenssituatie zonder verkeersongeval. Dat wil zeggen dat hij vanaf dat moment geen schade meer lijdt door het verkeersongeval. Dit heeft dan invloed op de schadeberekening. Met andere woorden, de externe oorzaak (hartinfarct) doorbrak het causale verband. Kern Het beginsel is dat ieder zijn eigen schade draagt en iemand niet voor meer schade aansprakelijk kan worden gehouden dan hij heeft veroorzaakt. De HR stelt i.c. dat de verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade niet zover gaat dat de aansprakelijke de gelaedeerde ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor diens eigen risico zou komen. Bijvoorbeeld de schade als gevolg van een later opgelopen ziekte die niet in verband staat met het letsel dat door het ongeval is veroorzaakt.
Staat/Vermaat
38
Essentie In dit arrest staat art. 6:99 BW centraal. Dit artikel bepaalt wie er aansprakelijk zijn als er sprake is van meerdere gebeurtenissen waar voor elke gebeurtenis een andere persoon aansprakelijk is. Indien dit het geval is, is elke persoon die deze gebeurtenis ook heeft veroorzaakt aansprakelijk. Het eerdergenoemde artikel is bedoeld om te voorkomen dat de benadeelde zijn eigen schade moet dragen, omdat hij niet kan bewijzen wiens handeling zijn schade heeft veroorzaakt. Rechtsregel Indien er sprake is van meerdere gebeurtenissen, waarbij voor elke gebeurtenis een andere persoon aansprakelijk kan zijn, biedt art. 6:99 BW een uitkomst. Hierbij hoeft de benadeelde niet aan te tonen dat de Des-tabletten daadwerkelijk bij een van de Pharmaceutische Bedrijven zijn gekocht, maar voldoende is dat de tabletten van een van deze producenten afkomstig is. De producenten moeten onderling regelen voor welk deel zij aansprakelijk zijn. Inhoud arrest De moeders van de zogenoemde Des-dochters hebben in de periode van 1953 tot 1967 tijdens hun zwangerschap Des-tabletten gebruikt. Deze tabletten zijn door Pharmaceutische Bedrijven in het verkeer gebracht. De Des-dochters weten echter niet van wie de tabletten afkomstig zijn. Daarnaast kunnen zij ook niet bewijzen dat hun schade is teweeggebracht ‘vanuit een uitputtend aan te geven kring van personen die Des in het verkeer heeft gebracht’. De Des-dochters vorderen daarom dat iedereen van de Pharmaceutische Bedrijven wordt veroordeeld tot vergoeding van de gehele schade. De rechtbank wijst deze vordering af. Het Hof volgt hierin de rechtbank. Volgens het Hof zou er niet een voltooide onrechtmatige daad jegens een of meer van de Des-dochters zijn geweest. Er is namelijk geen concrete aanwijzing dat de moeders daadwerkelijk Des-tabletten bij een van de Pharmaceutische Bedrijven hebben gekocht. Art. 6:99 BW zou daarom niet van toepassing zijn. Tevens gaat een beroep op groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW) niet op, aangezien zij niet als groep zijn opgetreden. De Hoge Raad is het niet eens met het oordeel van het Hof. Er moet worden aangenomen dat de bedrijven die in genoemde periode Des in het verkeer hebben gebracht elk hiervoor wegens hun fout aansprakelijk zijn. Tevens kan de gehele schade van elke benadeelde door deze gebeurtenis, namelijk het in het verkeer brengen, zijn ontstaan. Art. 6:99 BW is bedoeld om ervoor te zorgen dat de benadeelde niet zelf de schade moet dragen, omdat hij niet kan bewijzen wiens handeling causaal voor zijn schade is geweest. ‘Zo een bewijsnood voor de benadeelden doet zich hier voor’. Tevens is van belang dat ervan uit mag worden gegaan dat de Pharmaceutische Bedrijven allemaal een fout hebben gemaakt door het in het verkeer brengen van Des en dat de Des-dochters hierdoor schade hebben opgelopen. Het enkel niet kunnen aangeven van wie deze Des-tabletten afkomstig waren, doet hier niet aan af. Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat het niet redelijk is om de benadeelden in een ongunstiger bewijspositie te plaatsen dan in art. 6:99 BW is voorzien, enkel omdat er vele benadeelden zijn. ‘Daar komt bij dat de producenten, die jegens de benadeelden aansprakelijk zijn voor het geheel, onderling verhaal hebben, zodat zij uiteindelijk in beginsel niet meer behoeven te dragen dan hun aandeel in de totale schade’. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst de zaak naar het Hof voor verdere behandeling en beslissing.
Des-dochters
39
Essentie Een latere gebeurtenis die dezelfde schade zou veroorzaken, doet geen afbreuk aan een gevestigde verplichting tot schadevergoeding. Rechtsregel In een geval waarin schadevergoeding verschuldigd is voor voortdurende schade, doet een latere gebeurtenis die dezelfde schade zou veroorzaken, geen afbreuk aan deze verplichting, tenzij de latere gebeurtenis voor risico van de benadeelde komt. Inhoud Los huurt sinds 1983 enkele horecaruimten van de gemeente Leeuwarden in de Frieslandhallen. De gemeente besluit in 1992 om deze ruimten zelf te willen exploiteren en beëindigt daarom de huurovereenkomst met Los. Los ontruimt in 1994 dan ook de ruimten, maar de gemeente gaat vervolgens niet over tot eigen gebruik van deze ruimten. Los vordert daarom in 1996 schadevergoeding voor zijn gederfde winst. De schadevergoeding die Los vordert, heeft betrekking op de periode 1994-2004. In 2004 zou Los namelijk 65 jaar worden, destijds de AOW-leeftijd. De rechter beperkt deze periode tot 1994-2000, omdat de gemeente aannemelijk heeft gemaakt dat het huurcontract voor die tijd zou worden beëindigd. De Frieslandhallen waren namelijk zeer verliesgevend en er waren plannen voor een grote wijziging. Bij de uitvoering van deze plannen zouden de horecaruimten drastisch veranderen, waardoor het dus waarschijnlijk is dat de huurovereenkomst niet tot 2004 stand zou hebben gehouden. In 1996, twee jaar na de opzegging van de huurovereenkomst, gingen de Frieslandhallen in vlammen op als gevolg van het niet geheel blussen van een klein brandje dat was gesticht door minderjarige kinderen. De gemeente stelt daarop dat als het huurcontract niet was beëindigd, de door Los gehuurde ruimte door de brand volledig teniet zou zijn gegaan, waardoor schadevergoeding voor de periode na de brand in 1996 niet kan worden toegerekend. De stelling van de gemeente kan niet worden gevolgd aangezien Los geen huurder meer was van de ruimte op het moment van de brand. Hierdoor bestaat er geen conditio sine qua non-verband tussen de brand en de schade die Los heeft geleden. De Hoge Raad oordeelt dus dat een latere gebeurtenis, die tot dezelfde schade zou leiden, enkel afbreuk doet aan een al bestaande verplichting tot schadevergoeding indien de latere gebeurtenis voor rekening van de benadeelde komt. Als dit niet het geval is, dan zal de bestaande verplichting tot schadevergoeding gewoon moeten worden voldaan. In dit arrest is de brand in de Frieslandhallen dus geen relevante gebeurtenis voor de schadevergoeding van de gemeente jegens Los voor de periode 1994-2000, omdat deze gebeurtenis niet voor rekening van Los kan worden geacht.
Leeuwarden/Los
40
Essentie van de inhoud: Een accountant (eiser) heeft in 1988 een beroepsfout gemaakt door zijn cliënt (verweerder) niet te wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van de zogenoemde ruilarresten bij de fiscale afwikkeling van diens uittreding uit een maatschap. Daardoor liep de cliënt een fiscale faciliteit mis, wat tot een hogere belastingaanslag leidde. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding af. Het hof wees de vordering alsnog toe, maar alleen voor 60% van de schade, omdat het slechts voor 60% waarschijnlijk achtte dat de cliënt succesvol van de ruilarresten gebruik had kunnen maken bij correct advies. De Hoge Raad bekrachtigt dat oordeel. Rechtsregel: De leer van kansschade (verlies van een kans) is van toepassing in gevallen waarin: * Er sprake is van een beroepsfout, * Daardoor een reële kans op een gunstiger uitkomst verloren is gegaan, * En die kans niet met zekerheid kan worden vastgesteld. De rechter mag dan de schadevergoeding toewijzen naar rato van de geschatte kans dat het betere scenario zich zonder de fout zou hebben verwezenlijkt. Belangrijk verschil met proportionele aansprakelijkheid: Bij kansschade is het causaal verband tussen de fout en het verlies van de kans vastgesteld; het gaat alleen nog om de waardering van de gemiste kans.
Deloitte/Hassink
41
Essentie van de zaak Een verzekeraar (Interpolis/Achmea) voerde een persoonlijk onderzoek uit wegens vermoeden van fraude door een arbeidsongeschikte verzekerde. Het onderzoek leidde tot beëindiging van de verzekering en een terugvordering van uitkeringen en kosten. De verzekerde stelde dat dit onderzoek onrechtmatig was. Uiteindelijk oordeelde de rechter dat Interpolis de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek had geschonden en geen recht had op ontbinding of terugbetaling. Inhoud van de zaak * Arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten in 2001 * Melding arbeidsongeschiktheid in 2003 * Persoonlijk onderzoek in 2006, gevolgd door beëindiging verzekering wegens vermeende fraude * Interpolis vorderde uitkeringsbedragen en onderzoekskosten terug * Rechtbank: gedeeltelijke toewijzing aan Interpolis * Hof: afwijzing alle vorderingen van Interpolis wegens onrechtmatig onderzoek * Hoge Raad: bevestiging oordeel hof Rechtsregel (juridische kern) Een verzekeraar mag alleen een persoonlijk onderzoek instellen bij een redelijk vermoeden van fraude, en het onderzoek moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals vastgelegd in de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Indien die beginselen worden geschonden: * Is het onderzoek onrechtmatig * Is sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer * Mag het verkregen bewijs worden uitgesloten * Kan de verzekering niet rechtsgeldig worden ontbonden, en * Is terugvordering van uitkeringen of kosten niet mogelijk Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en terughoudendheid bij het inzetten van ingrijpende onderzoeksmiddelen door verzekeraars.
Interpolis
42
Essentie van de zaak All Round verweet Simstars slaafse nabootsing van haar Mi Moneda-hanger door het op de markt brengen van vergelijkbare Nikki Lissoni-hangers. Ze vorderde een verbod, maar kreeg bij rechtbank en hof geen gelijk en stelde daarop cassatieberoep in. Inhoud van het geschil * Het hof oordeelde dat All Round niet had aangetoond dat haar product een eigen gezicht op de markt had ten tijde van de introductie van de Nikki Lissoni-hanger. * Ook had All Round zich onvoldoende ingespannen om tegen vermeende nabootsingen op te treden. * De Hoge Raad bevestigt dat het hof terecht alle omstandigheden meeweegt, waaronder de totaalindruk en het perspectief van de weinig oplettende consument. * Populariteit of merkbekendheid zijn niet doorslaggevend voor het uiterlijk onderscheidend vermogen. * Er is geen noodzaak tot onderscheid tussen directe en indirecte verwarring; beide vallen onder het verbod op oneerlijke mededinging (art. 10bis VvP en art. 2 TRIPs). Rechtsregel Een beroep op slaafse nabootsing slaagt alleen als: 1. Het product een eigen gezicht op de markt heeft (qua uiterlijk, niet enkel merk of bekendheid); 2. Er sprake is van nodeloze verwarring bij de consument, beoordeeld op basis van de totaalindruk; 3. De klagende partij zich actief heeft ingespannen om verwarring en verspreiding van nabootsingen te voorkomen.
All Round/Simstars
43
Essentie In deze zaak gaat het om de vraag of een makelaar aansprakelijk kan worden gesteld wanneer hij onjuiste informatie heeft verschaft en op welke manier de schade dient te worden begroot. In casu kan de makelaar aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 6:162 BW en dient de schade te worden begroot via art. 6:97 BW. Rechtsregel Een makelaar gedraagt zich onrechtmatig wanneer hij de NVM-meetinstructie niet volgt en kan dan aansprakelijk worden gesteld krachtens art. 6:162 BW. Als het gaat om de schadebegroting, dient de situatie waarin de gedupeerde zich bevindt te worden vergeleken met de hypothetische situatie waarin de dader zich niet onrechtmatig zou hebben gedragen. Als hieruit volgt dat de gedupeerde de overeenkomst niet zou zijn aangegaan indien de dader alle juiste informatie zou hebben verschaft, kan de dader aansprakelijk worden gesteld. In het geval van deze zaak dient de schade dan ook krachtens art. 6:97 BW te worden begroot, nu de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Inhoud arrest In casu heeft de makelaar van de verkoper onjuiste informatie verschaft aan de kopers van de woning. Hierbij ging het om de woonoppervlakte, deze bleek slechts 124 m² te zijn, terwijl in de verkoopinformatie stond dat deze 150 m² bedroeg. De onrechtmatige gedraging van de makelaar houdt dan ook in dat hij de NVM-meetinstructie, die voor hem als NVM-makelaar geldt, niet heeft nageleefd. Als gevolg hiervan vorderden de kopers schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW. Volgens de Hoge Raad moet bij het bepalen van de omvang van de schade worden gekeken naar de situatie waarin de kopers zich bevinden in vergelijking met de situatie waarin de kopers zich zouden bevinden indien de onrechtmatige daad van de makelaar zich niet zou hebben voorgedaan. Dit betekent dus dat moet worden gekeken naar de situatie waarin de makelaar de NVM-meetinstructie zou hebben gevolgd en in de verkoopinformatie had vermeld dat het ging om een woonoppervlakte van 124m². Verder is de Hoge Raad het eens met het hof over het feit dat de kopers de gesloten overeenkomst niet zouden zijn aangegaan als ze hadden geweten dat het ging om een woonoppervlakte van 124 m². Dit betekent dat de rechter de schade moet begroten door te kijken naar de hypothetische situatie waarin de kopers op de hoogte waren geweest van de ware grootte van de woning. Hierbij dient hij gebruik te maken van art. 6:97 BW. De omvang van de schade kan namelijk niet nauwkeurig worden vastgesteld.
NVM-meetinstructie
44
Feiten: Op 9 april 2011 schoot een man in winkelcentrum De Ridderhof (Alphen aan den Rijn) met vuurwapens op bezoekers. Daarbij vielen 6 doden en 16 gewonden. De man had verlof gekregen van de korpschef voor het bezit van vuurwapens, ondanks eerdere signalen van psychische problemen en incidenten. Slachtoffers en nabestaanden stelden de politie aansprakelijk wegens onrechtmatige verlofverlening. Procedure: Rechtbank: Vordering afgewezen. De wapenwetgeving strekt volgens de rechtbank niet tot bescherming van individuele vermogensbelangen. Hof: Vordering toegewezen. De wapenregels beschermen wel degelijk ook individuele burgers. Cassatie door de Staat/Politie: Stelt dat de wapenwet enkel het algemeen maatschappelijk belang dient, niet individuele bescherming. Oordeel Hoge Raad: De korpschef handelde onrechtmatig door verlof te verlenen ondanks duidelijke contra-indicaties (zoals Bopz-opname en eerdere incidenten). De geschonden norm in de Wet Wapens en Munitie (WWM) strekt wél tot bescherming van individuele burgers, en dus kan schadevergoeding volgen. De zaak voldoet aan het relativiteitsvereiste van art. 6:163 BW: het doel van de geschonden norm omvat ook bescherming tegen schade zoals geleden door deze slachtoffers. ⚖️ Rechtsregel (HR Alphen aan den Rijn 2019): De normen uit de Wet wapens en munitie strekken niet alleen tot bescherming van de veiligheid van de samenleving in algemene zin, maar ook tot bescherming van individuele burgers tegen schade als gevolg van onverantwoord vuurwapenbezit. Verlening van verlof in strijd met deze normen is onrechtmatig jegens slachtoffers van het daardoor mogelijk gemaak
schietincident Alphen aan den Rijn
45
Essentie van de zaak In deze zaak draait het om de vraag of een verkoper van een motorjacht (Lengers) aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door een brand, veroorzaakt door een gebrekkig onderdeel van dat jacht (het bedieningspaneel van de airco), terwijl de koper (via diens verzekeraar Mannheimer) deze schade wil verhalen. De centrale juridische kwestie is of de verkoper op grond van artikel 7:24 lid 2 BW wél of juist niet aansprakelijk is voor deze schade. Inhoud van het arrest * Lengers verkocht in 2012 een motorjacht aan een consument. De airco in het schip had een defect, wat leidde tot brand en schade. * De koper had een verzekering bij Mannheimer, die de schade vergoedde en vervolgens (gesubrogeerd) schadevergoeding vorderde van Lengers wegens wanprestatie. * Het hof oordeelde dat het schip niet de eigenschappen bezat die de koper mocht verwachten, dus sprake was van een tekortkoming. * Lengers stelde dat zij op grond van art. 7:24 lid 2 BW niet aansprakelijk is voor de schade, omdat het hier om productaansprakelijkheid zou gaan (die gekanaliseerd is naar de producent van het defecte onderdeel). Rechtsregel (uitspraak Hoge Raad) De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Lengers en stelt het volgende vast: * Art. 7:24 lid 2 BW beperkt de aansprakelijkheid van de verkoper alleen voor zgn. gevolgschade aan andere zaken of bij persoonsschade zoals bedoeld in art. 6:190 lid 1 BW. * Schade aan het verkochte product zelf (in dit geval: het schip) valt niet onder deze beperking. Dat is zogenaamde transactieschade, waarvoor de verkoper wél aansprakelijk blijft. * De verkoper kan zich dus niet beroepen op de aansprakelijkheidsbeperking van art. 7:24 lid 2 BW als het gaat om schade aan het verkochte goed zelf, ook al komt die schade door een gebrek in een onderdeel van het geleverde product. * Het gaat bij schade aan het schip niet om schade aan “een andere zaak” dan het gebrekkige onderdeel van de airco. Beide maken deel uit van één geleverd eindproduct. Kortom (rechtsregel): Een verkoper is op grond van art. 7:24 lid 1 BW aansprakelijk voor schade aan de verkochte zaak zelf (transactieschade), ook als die schade veroorzaakt is door een gebrekkig onderdeel dat onder productaansprakelijkheid zou vallen. Art. 7:24 lid 2 BW sluit deze aansprakelijkheid niet uit.
Lengers Yachts/Mannheimer
46
Feiten en Procesverloop De zaak betreft een conflict tussen [eiseressen], eigenaren van een pand, en Multi (een aannemer) en [verweerder 2], de eigenaar van een naburig perceel. De zaak draait om schade die door bouwwerkzaamheden veroorzaakt werd aan het pand van [eiseressen], die het gevolg waren van het afzinken van een kelder door Multi. De Hoge Raad verwijst naar eerdere rechterlijke uitspraken, waaronder die van de rechtbank en het gerechtshof, waarin [eiseressen] vorderden dat Multi en [verweerder 2] onrechtmatig hadden gehandeld door schade aan hun pand te veroorzaken. Oordeel Hof Het hof had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door Multi en [verweerder 2]. Het hof stelde dat, hoewel schade aan het pand van [eiseressen] was ontstaan, er geen sprake was van onzorgvuldig handelen door Multi. Het hof vond dat Multi voldoende voorzorgsmaatregelen had genomen en niet aansprakelijk was voor de schade. Verder vond het hof dat [verweerder 2] niet aansprakelijk was, aangezien hij geen onrechtmatig handelen had begaan. Beoordeling Hoge Raad De Hoge Raad beoordeelde het oordeel van het hof en kwam tot de volgende conclusies: ○ Het hof had correct geoordeeld dat schade aan eigendommen van derden, zoals in dit geval het pand van [eiseressen], niet automatisch onrechtmatig is, zelfs als het een voorzienbaar gevolg is van bouwwerkzaamheden. ○ De Hoge Raad oordeelde dat een zorgvuldigheidsnorm vereist is en dat deze niet altijd wordt geschonden door het veroorzaken van schade, zelfs niet als die schade voorzienbaar is. Er dient altijd te worden gekeken of de bouwer, in dit geval Multi, voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen en of de schade kan worden beschouwd als een “te dragen” schade. ○ Het hof had echter niet goed beoordeeld dat Multi, zelfs bij een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden, aansprakelijk kan zijn voor de schade die [eiseressen] hebben geleden. Dit betekent dat het hof het aansprakelijkheidscriterium niet volledig had toegepast. Conclusie van de Hoge Raad De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en oordeelde dat Multi mogelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade. De zaak werd doorverwezen naar een ander hof (het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) voor verdere behandeling en beslissing. Kosten Multi en [verweerder 2] werden veroordeeld om de kosten van het geding in cassatie te vergoeden aan [eiseressen]. Rechtsregel: Een bouwer kan aansprakelijk zijn voor schade aan het eigendom van derden, ook als er voorzorgsmaatregelen zijn genomen en de werkzaamheden zorgvuldig zijn uitgevoerd. Het is niet voldoende om alleen te stellen dat schade voorzienbaar was; er moet ook worden beoordeeld of de bouwer het risico van schade voldoende heeft gemitigeerd en of de schade als maatschappelijk te dragen wordt beschouwd.
Afzinkkelder
47
Essentie Indien een arts een medische fout maakt, die hem toe te rekenen valt, is hij aansprakelijk voor alle vermogensschade die in zodanig causaal verband staat met die fout. In dit arrest wordt omschreven wat er precies wordt verstaan onder het begrip vermogensschade. Rechtsregel De kosten voor verzorging en opvoeding van een kind kunnen aangemerkt worden als vermogensschade waarvoor een arts bij een medische fout aansprakelijk kan zijn. Indien de vrouw door de zwangerschap en de geboorte van het kind inkomsten mist, kan dit ook aangemerkt worden als vergoedbare schade. Inhoud arrest De vrouw (eiseres) is vanaf 1984 onder behandeling bij een gynaecoloog (verweerder) voor het plaatsen van een spiraaltje. Tijdens een operatie twee jaar later heeft de arts het spiraaltje verwijderd. De arts is hierbij echter vergeten om een nieuw spiraaltje te plaatsen. Hierdoor raakt de vrouw in 1986 zwanger. De arts erkent dat het niet opnieuw plaatsen van een nieuw spiraaltje aangemerkt kan worden als een medische fout. De vrouw en haar echtgenoot hadden om verschillende redenen ‘zeer uitdrukkelijk het besluit genomen niet meer kinderen te willen hebben’. Doordat de arts dit vergeten is, eist de vrouw onder andere ruim ƒ200.000,- loonderving ten gevolge van verminderd arbeidsvermogen en opvoedingskosten. Daarnaast eist zij nog een immateriële schadevergoeding van ƒ25.000,-. Het Hof oordeelt in incidenteel appel dat de kosten van verzorging en opvoeding slechts in bijzondere omstandigheden voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof verwijst de zaak naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen om zich hierover uit te laten. Het Hof oordeelt uiteindelijk dat de loonderving en immateriële schade niet voor toewijzing vatbaar zijn. ‘Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat de zwangerschap van de vrouw en de geboorte van het kind zijn veroorzaakt door tekortschieten van de arts in de nakoming van een op hem rustende verbintenis. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat niet van de vrouw kon worden gevergd dat zij ter voorkoming van de door haar gestelde schade gebruik zou maken van de mogelijk de door haar niet gewenste zwangerschap te doen afbreken of het kind na de geboorte aan een derde af te staan’. Het Hof stelt dat kosten voor verzorging en opvoeding niet zonder meer voor vergoeding in aanmerking komen middels het begrip vermogensrecht. Het Hof moet hier beoordelen of er voldoende grond bestaat om die kosten aan te merken als rechtens voor vergoeding in aanmerking komende schade. De Hoge Raad stelt dat, in verband met de artikelen 6:74, 6:96 en 6:98 BW, dit met zich mee brengt dat de arts aansprakelijk is voor alle vermogensschade die in zodanig causaal verband staat met die fout. ‘Voor een dergelijke toerekening is in beginsel voldoende dat door de desbetreffende fout een risico is geschapen, dat zich vervolgens heeft verwezenlijkt’. De schade waarvan vergoeding in aanmerking komt, bestaat uit kosten waarvan wegens hun omvang moet worden aangenomen dat zij gedurende de minderjarigheid van het kind de financiële positie van het gezin zullen bepalen. Met betrekking tot de materiële schade oordeelt de Hoge Raad dat er geen plaats is voor de opvatting dat het kind zelf als schade of schadefactor moet worden gezien. Het gaat uitsluitend om vergoeding voor de extra last die als gevolg van de fout ontstaat.
Wrongful birth
48
Feiten en achtergrond * In 1994 werd Kelly geboren met ernstige beperkingen door een erfelijke chromosomale afwijking. * Haar moeder vroeg tijdens de zwangerschap naar prenatale diagnostiek vanwege een erfelijke aandoening in de familie van haar man. * De verloskundige achtte dit niet nodig; later bleek dit een fout te zijn. * Andere familieleden bleken drager van dezelfde genetische afwijking; bij hen werd wél onderzoek gedaan. Vorderingen van ouders en Kelly * Materiële schade: opvoedings- en medische kosten Kelly, psychische zorg moeder, rechtsbijstand. * Immateriële schade: psychisch leed ouders, lijden van Kelly zelf. Uitspraak Hoge Raad (2005) Rechtsregel (kern): Een zorgverlener die nalaat noodzakelijke prenatale diagnostiek te verrichten, handelt onrechtmatig jegens zowel de ouders als het kind. Indien daardoor een geïnformeerde keuze over zwangerschapsafbreking onmogelijk was, bestaat recht op schadevergoeding voor materiële én immateriële schade. Kernpunten uit de uitspraak 1. Aansprakelijkheid jegens ouders * De verloskundige handelde in strijd met de professionele standaard van die tijd. * Zelfbeschikkingsrecht van de moeder werd geschonden: zij had kunnen kiezen voor abortus. * Schadevergoeding voor alle opvoedingskosten van Kelly (niet enkel de extra kosten vanwege haar beperkingen). * Vergelijkbaar met zaken waarin ouders schadevergoeding krijgen na falende sterilisatie. 2. Immateriële schadevergoeding * Moeder: ernstig geestelijk leed door inbreuk op haar zelfbeschikkingsrecht → toewijsbaar (art. 6:106 lid 1 sub b BW). * Vader: alsnog schadevergoeding toegekend in cassatie wegens verlies van gezamenlijke keuzevrijheid met moeder. * Voor ander psychisch leed (zoals gezinsontwrichting) geen vergoeding zonder aantoonbaar geestelijk letsel. 3. Aansprakelijkheid jegens Kelly * Kelly heeft zelfstandig recht op schadevergoeding, ondanks dat zij geen partij was bij de behandelovereenkomst. * De verloskundige had ook jegens haar een zorgplicht als ongeborene. * Niet haar bestaan op zich, maar het ontbreken van prenatale zorg is de fout. 4. Schadevergoeding aan Kelly - Zowel materiële (kosten verzorging/behandeling, ook na 21e jaar) als immateriële schadevergoeding. - Niet omdat haar leven als minderwaardig wordt gezien, maar om haar een menswaardig bestaan te kunnen bieden. Geen precedent voor kind tegen ouder; fout ligt bij zorgverlener.
Baby Kelly
49
Essentie Indien een werkgever niet alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen welke zijn vereist voor het werken met materiaal dat mogelijk asbest bevat, is hij hiervoor op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk. Dit geldt ook als de – nog onbekende – gevaren door de verrichte werkzaamheden aanzienlijk zijn verhoogd. Rechtsregel In het geval dat een werkgever jegens zijn werknemer toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn zorgplicht en het causaal verband tussen de normschending en de geleden schade (longkanker) niet vast komt te staan, is het logisch dat een rechter een deskundige benoemt om te onderzoeken hoe groot de kans is dat de schade is veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden door een toerekenbare tekortkoming van de werkgever. Hierbij moet de vergoedingsplicht van de werkgever verminderd worden met de mate waarin de werknemer zelf heeft bijgedragen aan zijn eigen schade. Inhoud arrest Karamus was van 1964 tot 1979 werkzaam als fabrieksarbeider bij Nefalit. In 1997 is bij Karamus longkanker vastgesteld en hij is hieraan op 11 januari 2000 overleden. In het geding hebben de erfgenamen van Karamus (hierna: eisers) Nefalit gedagvaard. Eisers stellen dat Karamus in de uitoefening van zijn werkzaamheden langdurig en intensief is blootgesteld aan asbeststof en dat hij hierdoor longkanker heeft opgelopen. Zij verwijten tevens dat Nefalit te weinig heeft gedaan om te voorkomen dat haar werknemers in aanraking zouden komen met asbeststof. Nefalit ontkent dat de longkanker is ontstaan door de blootstelling aan asbest, maar door het feit dat Karamus minstens 28 jaar heeft gerookt. Tevens stelt zij dat zij niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht. De kantonrechter oordeelt dat Nefalit verwijtbaar is tekortgeschoten en veroordeelt Nefalit tot vergoeding van 55% van de geleden immateriële en materiële schade. Nefalit stelt dat medisch niet kan worden vastgesteld of de longkanker is veroorzaakt door asbest. Het Hof stelt dat de asbestblootstelling substantieel risicoverhogend heeft gewerkt en daarom als oorzaak aangemerkt moet worden. Over de werking van art. 7:658 BW oordeelt het Hof het volgende: ‘Dat betekent dat, indien vaststaat dat Karamus in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, het op de weg van Nefalit ligt te stellen en bij betwisting te bewijzen dat zij de redelijkerwijs nodige veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Nu van dergelijke betwisting sprake is en Nefalit geen bewijs aanbiedt, kan deze grief geen effect sorteren’. De Hoge Raad stelt dat het Hof terecht heeft overwogen dat vaststaat dat Nefalit niet alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen welke vereist waren met het oog op de gevaren die kleven aan het werken met asbest. Nefalit stelt niet bekend te zijn met de gevaren, maar dit neemt niet weg dat Nefalit ook voor de onbekende gevolgen aansprakelijk is. ‘Aangezien Nefalit niet aan de stelplicht heeft voldaan, staat aansprakelijkheid vast voor de aan het werken met asbest verbonden gevaren die haar toentertijd bekend waren of behoorden te zijn’. Om te onderzoeken of de gegeven omstandigheden ervoor hebben gezorgd dat Karamus longkanker heeft opgelopen, zal er een deskundige ingeschakeld moeten worden. Het is echter op grond van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de mate van de tekortkoming van Nefalit in zijn geheel af te schuiven op Karamus. Doordat medisch gezien niet aangetoond kan worden in hoeverre de longkanker is veroorzaakt door het werken met asbest of door het roken, vermindert de Hoge Raad in het kader van art. 6:101 BW de vergoedingsplicht van Nefalit.
Nefalit/Karamus
50
Feiten en verloop van de procedure Partijen: Dexia (rechtsopvolger van Bank Labouchere/Legio-Lease) tegen [De T.] Overeenkomst: Op 5 april 2000 sloot [De T.] een effectenlease-overeenkomst (“KoersExtra”) met Dexia. De aankoopsom was € 2.127,62, met een rente van € 3.317,74, wat resulteerde in een totale leasebedrag van € 5.445,36 voor een looptijd van 240 maanden. Probleem: [De T.] stopte met betalen in november 2002. Dexia beëindigde de overeenkomst in oktober 2003 en vorderde het restbedrag van € 1.431,07. Procedures in de feitelijke instanties Eerste aanleg (rechtbank Lelystad): Dexia kreeg grotendeels gelijk, en [De T.] moest € 1.703,07 + rente betalen. De reconventie van [De T.] om de overeenkomst te vernietigen wegens dwaling werd afgewezen. Hoger beroep (Hof Arnhem): Het hof oordeelde in het tussenarrest van 1 april 2008 dat [De T.] tijdig afzag van deelname aan de WCAM-schikking. In het eindarrest van 15 juli 2008 werd het vonnis deels vernietigd en moest [De T.] slechts 20% van de restschuld betalen (€ 340,61 + rente). Cassatie bij de Hoge Raad Principaal beroep: [De T.] wilde volledig van zijn verplichtingen afkomen. Incidenteel beroep: Dexia wilde volledige betaling van de restschuld. Conclusie Procureur-Generaal: Vernietiging van het hofarrest in het principale beroep, verwerping van het incidentele beroep. Kernpunten van de zaak De Hoge Raad behandelde verschillende juridische thema’s: Kenmerken van het product: Het product was effectenlease met financiële risico’s voor de consument, vooral restschuld bij tussentijdse beëindiging. Dwaling: [De T.] stelde dat hij gedwaald had over de aard en risico’s van het product. Dit werd afgewezen omdat de verstrekte informatie voldoende was en [De T.] had moeten begrijpen dat hij een lening met risico’s aanging. Misleidende reclame: Er werd gesteld dat de brochure misleidend was, maar het hof vond deze niet misleidend volgens de wet. Misbruik van omstandigheden: Dit argument werd verworpen omdat Dexia niet misbruik had gemaakt van de zwakke positie van [De T.]. Wet op het consumentenkrediet (Wck): Het product viel niet onder de Wck, aangezien het geen geldkrediet betrof. Bijzondere zorgplicht van Dexia: De Hoge Raad benadrukte dat financiële instellingen een bijzondere zorgplicht hebben tegenover consumenten, die verder gaat dan algemene informatieplicht. Deze zorgplicht werd geschonden omdat Dexia niet voldoende waarschuwde voor de risico’s van de restschuld bij beëindiging van de overeenkomst. Standpunten van Dexia en oordeel van de Hoge Raad “Execution only” relatie: Dexia stelde dat de relatie een “execution only”-relatie was, zonder verplichting tot onderzoek of advies. Dit werd verworpen door de Hoge Raad, die oordeelde dat de zorgplicht van Dexia bestond, zelfs buiten een adviesrelatie. Geen zorgplicht bij lage maandlasten: Dexia stelde dat de lage maandlasten geen reden waren om waarschuwen voor restschuld. Dit werd eveneens verworpen, omdat de restschuld ook bij lage maandlasten kan ontstaan bij tussentijdse beëindiging. Coulancebeleid: Het beroep op het coulancebeleid van Dexia werd verworpen, omdat de precontractuele zorgplicht niet vervalt door later geboden compensatie. Conclusie van de Hoge Raad Zorgplicht: De Hoge Raad bevestigde dat Dexia haar bijzondere zorgplicht had geschonden door geen onderzoek te doen naar de financiële situatie van [De T.] en hem niet voldoende te waarschuwen voor de risico’s van restschuld. Schadevergoeding: De schade die [De T.] had geleden, waaronder de restschuld, rente en aflossingen, was het gevolg van de schending van de zorgplicht. De Hoge Raad oordeelde dat Dexia verantwoordelijk was voor de schadevergoeding. Rechtsregel Zorgplicht van financiële instellingen: Financiële instellingen hebben een bijzondere zorgplicht tegenover consumenten bij het aanbieden van complexe financiële producten zoals effectenlease. Deze zorgplicht houdt in dat zij moeten onderzoeken of de consument de risico’s van het product begrijpt en voldoende in staat is om aan de verplichtingen te voldoen, bijvoorbeeld door naar de financiële situatie van de consument te vragen. Schending van zorgplicht: Als de zorgplicht wordt geschonden, kan de consument aanspraak maken op schadevergoeding voor de daardoor veroorzaakte schade, waaronder rente, aflossingen en eventuele restschuld. Inhoud Het arrest legt de verantwoordelijkheid van aanbieders van effectenleaseproducten bij het beschermen van consumenten tegen onaanvaardbare financiële risico’s en benadrukt het belang van een zorgvuldige informatievoorziening en het actief waarschuwen voor risico’s, zoals restschuld bij tussentijdse beëindiging. Het hof en de Hoge Raad bevestigden dat Dexia onvoldoende zorg had gedragen voor de belangen van de consument.
De Treek/Dexia
51
Samenvatting in essentie: De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, waarin het hof een schadevergoeding heeft toegewezen aan [verweerder 1] wegens een beroepsfout van [eiser 1], een adviseur. Het geschil ontstond nadat [eiser 1] [verweerder 1] niet had geadviseerd over de fiscale mogelijkheid van ruilarresten bij zijn uittreden uit de maatschap. Dit leidde tot een hogere belastingaanslag dan mogelijk was geweest als [eiser 1] het juiste advies had gegeven. Het hof had het advies van [eiser 1] als onjuist beoordeeld en vastgesteld dat [verweerder 1] schade had geleden doordat hij niet was gewezen op de mogelijkheid van ruilarresten. De schade werd geschat op basis van de kans (60%) dat [verweerder 1] zich daadwerkelijk op deze fiscale faciliteit had kunnen beroepen als hij correct was geadviseerd. Rechtsregel: De Hoge Raad heeft bevestigd dat de rechter, wanneer er onzekerheid bestaat over het causaal verband tussen de fout en de schade, kan beslissen op basis van kansschade. Dit betekent dat de schade wordt vastgesteld door de kans te schatten die de benadeelde had gehad op succes in een hypothetische situatie. In dit geval werd vastgesteld dat [verweerder 1] een 60% kans had om gebruik te maken van de ruilarresten, indien [eiser 1] hem correct had geadviseerd. Inhoud: 1. Feiten: [Verweerder 1] trad uit bij de maatschap [A] en vroeg [eiser 1] om advies over de fiscale gevolgen van dit uittreden. [Eiser 1] adviseerde een geruisloze inbreng, wat echter niet mogelijk bleek. Hierdoor ontstond een hogere belastingaanslag voor [verweerder 1]. 2. Procedure: Het hof had de vordering van [verweerder 1] toegewezen op basis van de kansschade, waarbij de kans werd geschat op 60% dat [verweerder 1] de ruilarresten had kunnen toepassen als hij correct was geadviseerd. Cassatie: Het beroep in cassatie werd verworpen. De Hoge Raad bevestigde dat het hof terecht het leerstuk van kansschade had toegepast en de schade op basis van een kans van 60% had vastgesteld. Het beroep was ongegrond, en [eiser 1] werd veroordeeld tot de kosten van het geding in cassatie.
Deloitte/Hassink
52
Feiten in het arrest Overzee/Zoeterwoude Overzee wilde een herziening van het bestemmingsplan om van een voormalige dienstwoning een burgerwoning te maken. Om dat te realiseren, moest een perceel in het bestemmingsplan een woonbestemming krijgen. Tussen Overzee en de gemeente Zoeterwoude heeft het nodige contact plaatsgevonden om die bestemmingsherziening mogelijk te maken. De gemeente heeft in dat kader toegezegd zich in te spannen[1] om een woonbestemming in het bestemmingsplan te realiseren. Ook heeft het college van B&W van Zoeterwoude een brief aan Overzee geschreven met de volgende toezegging: “(…) De voormalige dienstwoning zullen wij met de bestemming “woondoeleinden” opnemen in het ontwerp-bestemmingsplan Landelijk Gebied (1989).” Het college liet vervolgens echter na de woonbestemming in dit aan de gemeenteraad voorgelegde ontwerpbestemmingsplan op te nemen. Uiteindelijk is een bestemmingsplan tot stand gekomen en in stand gebleven waarin de beoogde woonbestemming ontbreekt. Het bestemmingsplan is dus rechtmatig. Overzee stelt de gemeente Zoeterwoude aansprakelijk voor het ontnemen van de kans dat een voor hem gunstig bestemmingsplan zou worden vastgesteld: het college is zijn toezegging het ontwerpbestemmingsplan aan de gemeenteraad voor te leggen niet nagekomen, waardoor Overzee geen reële kans heeft gehad op een onherroepelijke woonbestemming. Bij de rechtbank en het hof krijgt Overzee geen gelijk. Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense concludeert tot verwerping van het cassatieberoep, omdat de toezegging van de gemeente op grond van het samenhangcriterium onder de formele rechtskracht van het bestemmingsplan zou vallen. De Hoge Raad denkt daar anders over. Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad overweegt dat de grondslag van de vordering van Overzee niet het uiteindelijk tot stand gekomen (rechtmatige) bestemmingsplan is, maar de toezegging van het college in de brief, welke niet-nakoming tot gevolg heeft gehad dat de kans werd weggenomen of verminderd dat de woning in het vast te stellen bestemmingsplan de bestemming ‘woondoeleinden’ zou krijgen. “De beoordeling van de vordering op deze grondslag vergt geen beslissing over de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. De op die grondslag berustende vordering tot vergoeding van de door deze kansontneming of -vermindering geleden schade stuit dan ook niet af op de formele rechtskracht van het bestemmingsplan.”[2] In het verwijzingsarrest van het Hof Amsterdam wordt over de niet-nakoming van een overheidstoezegging overwogen: “Het niet nakomen van de hiervoor bedoelde toezegging [het niet opnemen van de dienstwoning in het ontwerpbestemmingsplan] is immers als zodanig onrechtmatig jegens [appellant].”[3] In de schadestaatprocedure moest alsnog de schade worden vastgesteld als gevolg van de schending door de gemeente Zoeterwoude van haar toezegging dat zij de voormalige dienstwoning bij het gemaal met de bestemming ‘woondoeleinden’ zou opnemen in het ontwerpbestemmingsplan. De Hoge Raad overweegt dat de schade bestaat uit de waarde van een gemiste kans op verwezenlijking van de plannen van Overzee, waarbij het onzekere antwoord op de vraag of het bestemmingsplan destijds met inbegrip van de woonbestemming voor de dienstwoning tot stand zou zijn gekomen tot uitdrukking dient te komen in de bepaling van de grootte van die kans. In de schadestaatprocedure moet de gemiste kans in een percentage worden uitgedrukt, en moet vervolgens een vermogensvergelijking plaatsvinden waarin de feitelijke situatie van Overzee wordt vergeleken met de hypothetische situatie waarin hij zou hebben verkeerd als de toezegging zou zijn nagekomen.[4] Bijna zeven jaar na het arrest van de Hoge Raad, op 19 januari 2022, heeft de rechtbank in de schadestaatprocedure eindvonnis gewezen en de schadevergoeding voor Overzee vastgesteld op ruim EUR 250.000,-.[5] Conclusie Indien sprake is van een resultaatgerichte toezegging waarop gerechtvaardigd mag worden vertrouwd, is het niet honoreren daarvan als zodanig onrechtmatig en is het samenhangcriterium niet van toepassing. Dat op de toezegging een rechtmatig besluit volgt, staat niet aan het instellen van een civiele vordering in de weg.
Overzee/Zoeterwoude
53
TenneT c.s./ABB c.s.: Tennet had een schakelstation van ABB gekocht en later blijkt dat dat voor een veelte hoger prijs was en hij wilde schadevergoeding en ABB zegt dat jij dat te hoog betaalde bedrag hebt doorberekend aan je afnemers dus je hebt geen schade. Ø Kun je dat voordeel wegstrepen tegen dat nadeel en via welke route? - Meewegen bij schadebegrip (vergelijking hypothetische en werkelijke situatie) art. 6:95-97 - Meewegen in het kader van de voordeelstoerekening van 6:100 Geen van beide routes heeft de voorkeur van de HR, komt op hetzelfde meer In de zaak tussen TenneT c.s. en ABB c.s., gaat het om een rechtszaak over schadevergoeding voor de schade die TenneT c.s. zou hebben geleden door de onrechtmatige mededingingspraktijken van ABB c.s. De kern van de zaak draait om de vraag of TenneT c.s. schade heeft geleden en, zo ja, in welke mate ze die schade hebben doorberekend aan hun afnemers, wat het zogenaamde “doorberekeningsverweer” betreft. Rechtsregel en Grondslag: 1. Doorberekeningsverweer en Schadevergoeding: In deze zaak is het doorberekeningsverweer centraal. ABB c.s. voerde aan dat TenneT c.s. geen schade hadden geleden omdat ze de kosten van de GGS-installatie aan hun afnemers hadden doorberekend, waardoor de schade op hen werd verhaald. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit doorberekeningsverweer niet als een automatisch afdoende verweer kan worden gezien. Dit doorberekeningsverweer moet op een zorgvuldige manier worden afgewogen in de schadestaatprocedure, waarbij de rechter moet bepalen of en in welke mate TenneT c.s. daadwerkelijk schade hebben geleden na rekening te houden met de doorberekening van de kosten aan hun afnemers. 2. Voordeelstoerekening (art. 6:100 BW): Het Hof had zich moeten richten op de vraag of de voordelen die TenneT c.s. mogelijk hebben ontvangen door de doorberekening van de schade aan de afnemers, redelijkerwijs als voordeel moeten worden toegerekend bij de vaststelling van de schadevergoeding. Het oordeel van het Hof dat de zaak in de schadestaatprocedure verder beoordeeld zou moeten worden, was correct, maar de aanwijzing van een specifieke benadering voor het toepassen van voordeelstoerekening had niet bindend mogen zijn voor de rechter in de schadestaatprocedure. 3. Schadevergoeding en Unierecht: De Hoge Raad benadrukt dat in het kader van mededingingsrechtelijke inbreuken de schadevergoeding een volledige vergoeding moet zijn, wat betekent dat de benadeelde in de situatie wordt geplaatst zoals die zou zijn geweest zonder de mededingingsinbreuk. Het mag echter niet leiden tot overcompensatie, wat betekent dat een benadeelde geen onterecht voordeel mag verkrijgen door schadevergoeding. Dit principe komt overeen met de Richtlijn 2014/104/EU over schadevergoeding in mededingingszaken, hoewel deze niet retrospectief geldt voor het onderhavige geval. Conclusie: De Hoge Raad verwierp het principale cassatieberoep van TenneT c.s., maar compenseerde de proceskosten. De zaak wordt doorverwezen naar de schadestaatprocedure, waarbij de rechter in die procedure de omvang van de schadevergoeding moet vaststellen, rekening houdend met de doorberekening van de kosten aan de afnemers, maar zonder een bindende beslissing vooraf over de benadering die de rechter moet volgen. Het incidentele cassatieberoep van ABB c.s. werd eveneens verworpen.
TenneT c.s./ABB c.s.
54
6:105 BW: rechter kan beslissing afwachten want het is gelegen in de toekomst of een voorschot geven obv afweging goede en kwade kansen 2.11.2: Deze vraag heeft alleen betrekking op de schade die bestaat in waardevermindering van een woning (waaronder moet worden begrepen het uitblijven van een waardestijging) die het gevolg is van het risico van toekomstige bodembeweging boven het Groningenveld zoals potentiële kopers dat zien, zonder dat sprake is van daadwerkelijke verkoop of serieuze poging daartoe. Ø Puur de waardedaling 2.11.4: Voor het begroten van de hiervoor in 2.11.2 bedoelde schade is vereist dat sprake is van een – min of meer – stabiele situatie.28 Met betrekking tot de woningen die zich boven het Groningenveld bevinden, betekent dit dat een geofysisch voldoende stabiele toestand moet zijn bereikt. Alleen dan is immers voldoende zeker dat significante schommelingen in de waarde van de woning die samenhangen met het risico op bodembeweging, zullen uitblijven Ø Zolang het onduidelijk is hoeveel aardbevingen, als dit niet stabiel is, is dit moeilijk vast te leggen het is nu nog niet stabiel genoeg 2.11.7 antwoord HR: Prejudiciële vraag 7a wordt aldus beantwoord dat de omvang van de verplichting van de exploitant om de schade te vergoeden die bestaat in waardevermindering van een woning die het gevolg is van het risico van toekomstige bodembeweging boven het Groningenveld zoals potentiële kopers dat zien en die zich nog niet heeft gemanifesteerd bij (serieuze poging tot) verkoop van de woning, nog niet kan worden begroot. De omvang van de schade kan pas begroot worden op het moment dat sprake is van een geofysisch voldoende stabiele toestand. Dit laat onverlet dat de rechter de mogelijkheid heeft om in zaken als de onderhavige aan de benadeelde een voorschot toe te kennen, indien dit gelet op de omstandigheden van het geval in de rede ligt, waarvan sprake is als voldoende aannemelijk is dat door de benadeelde uiteindelijk schade zal worden geleden. Ø Waardedaling kan in beginsel niet worden begroot, omdat de omvang kan worden begroot als toestand stabiel genoeg is, rechter wel mogelijkheid voorschot toe te kennen in dien gelet omstandigheden van geval voldoende aannemelijk is dat schade zal worden geleden 2.10.6: Vooropgesteld wordt dat aan een zich thans boven het Groningenveld bevindende onroerende zaak in beginsel niet de eis kan worden gesteld dat zij zonder schade bodembeweging doorstaat. De enkele omstandigheid dat een onroerende zaak niet bestand is tegen bodembeweging maakt dus niet dat sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid van die zaak die tot een vermindering van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding kan leiden. Deze omstandigheid rechtvaardigt evenmin een vermindering van de schadevergoedingsverplichting van de exploitant op grond van art. 6:101 BW. 2.10.11: ii) Bijzondere kwetsbaarheid van een onroerende zaak Aan een onroerende zaak die zich boven het Groningenveld bevindt kan in beginsel niet de eis worden gesteld dat zij zonder schade bodembeweging doorstaat. De enkele omstandigheid dat een onroerende zaak niet bestand is tegen bodembeweging vormt dus geen bijzondere kwetsbaarheid van die zaak die tot een vermindering van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding kan leiden. Zij rechtvaardigt evenmin een vermindering van de schadevergoedingsverplichting van de exploitant op grond van art. 6:101 BW. Ontbreken condicio sine qua non-verband Echter, voor zover de schade bestaat in fysiek of geestelijk letsel van een benadeelde met een persoonlijke predispositie of in schade aan een onroerende zaak met een bijzondere kwetsbaarheid, en aannemelijk is dat deze schade ook zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, geldt dat deze schade niet in condicio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ø Schade aan onroerende zaak met bijzondere kwetsbaarheid en al vast staat dat schade sws zal optreden dan is er geen csqn, komt deze niet tot vergoeding in aanmerking Smartengeld = immateriële schade (synoniem) Ø Schade geleden buiten het vermogen, zoals pijn, ergernis, ontsiering, gederfde levensvreugde of verdriet Ø Art. 6:106 BW: moet onder één van deze categorieën vallen -> b) op andere wijze aangetast: mentaal letsel Ø Vergoeding van immateriële schade geleden door naasten van het slachtoffer (art. 6:107 lid 1 sub b BW en art. 6:108 lid 3 BW) -> affectieschade - 2.13.2: Als de schade die het gevolg is van een aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde ingevolge art. 6:106, aanhef en onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In algemene zin heeft de Hoge Raad hierover eerder als volgt beslist.30 Van de in art. 6:106, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ø Geestelijk letsel krijgt vergoeding maar wel voldoende, concreet aantonen (verklaring psycholoog, huisarts) - 2.13.7: Schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk kan bestaan in een andere aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, onder b, BW. Voor de toepassing van art. 6:106, aanhef en onder b, BW gelden de algemene door de Hoge Raad ontwikkelde, hiervoor in 2.13.2 vermelde maatstaven, met dien verstande dat als de vordering tot vergoeding van deze schade stoelt op art. 6:177 BW, het kunnen aannemen van een ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ wordt beoordeeld aan de hand van de aard en ernst van de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis en van de aard en ernst van de gevolgen van die gebeurtenis voor de benadeelde. Om te kunnen aannemen dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen dat op grond van art. 6:106, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking komt, of dat de benadeelde om een andere reden op de in art. 6:106, onder b, BW bedoelde andere wijze in zijn persoon is aangetast, volstaat niet de enkele vaststelling dat de benadeelde woont in het gebied waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, in combinatie met een persoonlijke verklaring van die benadeelde over zijn beleving van de invloed die de aardbevingen op hem hebben. Ø Echt officiële verklaring nodig - De omvang van een verplichting tot vergoeding van schade die bestaat in een aantasting in de persoon op andere wijze, laat zich niet ‘min of meer forfaitair’ vaststellen. Dat laat onverlet dat de rechter kan oordelen dat de aard en de ernst van de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor bewoners van een bepaald gebied boven het Groningenveld zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen en dat de rechter daarbij aannemelijk kan achten dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade voor deze bewoners ten minste een bepaald bedrag beloopt. Ø In sommige gevallen stel je een vast normbedrag vast, in elk x geval plakken we vergoeding y erop, HR vindt het niet goed passen maar wil de rechter wel iets van handvaten geven dus zegt dat rechter kan oordelen dat in een specifiek gebied/buurt iedereen precies dezelfde schade hebben mag je voor die mensen een vast bedrag stellen -> praktische oplossing Let op: 6:177 BW is een vorm van kwalitatieve aansprakelijkheid. Dus met andere woorden: maakt het voor de omvang van de aansprakelijkheid uit of je een schadevergoeding krijgt op basis van art. 6:162 BW of een kwalitatieve aansprakelijkheid (hier: art. 6:177)? Ø Keuze of je via 6:162 of 6:177 gaat -> in praktijk primaire en subsidiare vordering - 2.4.1 - 2.4.2: Art. 6:177 lid 1, aanhef en onder b, BW behelst een risicoaansprakelijkheid van de exploitant van een mijnbouwwerk. Anders dan het geval is bij de toepassing van art. 6:162 BW, doet voor het aannemen van die risicoaansprakelijkheid niet terzake of het ontstaan van de schade het gevolg is van een toerekenbare onrechtmatige daad van de exploitant. De aard van de aansprakelijkheid is een van de gezichtspunten die worden betrokken bij het bepalen van de omvang van een wettelijke schadevergoedingsverplichting. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de omvang van een verplichting tot vergoeding van schade die berust op een risicoaansprakelijkheid, in het algemeen kleiner of juist groter is dan die van een verplichting tot vergoeding van schade die berust op art. 6:162 BW. Welke gevolgen het heeft voor de omvang van de schadevergoedingsverplichting dat zij berust op een risicoaansprakelijkheid, hangt af van de aard en strekking van de desbetreffende risicoaansprakelijkheid. Ø Vereiste toerekenbaarheid 6:162 BW zit niet in 6:177, boeit dus niet of het je kan worden toegerekend, je bent automatisch aansprakelijk - 2.4.3: De risicoaansprakelijkheid van art. 6:177 lid 1, aanhef en onder b, BW van de exploitant van een mijnbouwwerk als bedoeld in art. 1 lid 1, onder n, Mbw heeft betrekking op schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Blijkens de parlementaire geschiedenis ligt aan deze aansprakelijkheid, evenals aan de aansprakelijkheden voor gebrekkige zaken (art. 6:173 BW), opstallen (art. 6:174 BW), gevaarlijke stoffen (art. 6:175 BW) en stortplaatsen (art. 6:176 BW), de gedachte ten grondslag dat het gaat om een bron van verhoogd gevaar en dat, indien dit gevaar zich verwezenlijkt, de slachtoffers hun bescherming dienen te vinden in aansprakelijkheid van degene die voor het uit deze bron voortvloeiende gevaar verantwoordelijk moet worden geacht. Als die aansprakelijkheid op een onderneming wordt gelegd, ligt daaraan tevens een andere gedachte ten grondslag. Deze gedachte komt erop neer dat het redelijk is om de schade die voor derden ontstaat door de verwezenlijking van risico's die met de aard van het uitgeoefende bedrijf samenhangen, ten laste van de onderneming te brengen. Wat betreft de aansprakelijkheden voor gevaarlijke stoffen en mijnbouwwerken komt daar nog bij dat het bij deze aansprakelijkheden gaat om gevaren die zich hierdoor kenmerken dat zij zich weliswaar zelden verwezenlijken, maar dat, indien dat gebeurt, de mogelijkheid bestaat van zeer omvangrijke schade. In dergelijke gevallen is het te meer onaanvaardbaar dat de gevolgen daarvan niet zouden behoeven te worden gedragen door de onderneming waarvan de activiteiten tot schade hebben geleid en die van deze activiteiten profijt heeft gehad. Ø Kans dat misgaat is niet super groot maar als het misgaat is er een groot probleem - 2.4.4.: De hiervoor in 2.4.3 vermelde aard en strekking van art. 6:177 BW brengen mee dat bij aansprakelijkheid op grond van die bepaling ruime toerekening van schade aan de hand van art. 6:98 BW plaatsvindt, ook als de aansprakelijkheid niet tevens kan worden gebaseerd op art. 6:162 BW. Niet uitgesloten is echter dat desondanks in een concreet geval ten aanzien van bepaalde schadelijke gevolgen moet worden geoordeeld dat zij niet op grond van art. 6:177 BW in verbinding met art. 6:98 BW als gevolg van bodembeweging aan de exploitant kunnen worden toegerekend. Indien de exploitant in een zodanig geval ook op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is, omdat hij een toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd, en die schadelijke gevolgen met die onrechtmatige daad in condicio sine qua non-verband staan, is niet uitgesloten dat die schadelijke gevolgen wel als gevolg van die onrechtmatige daad aan de exploitant kunnen worden toegerekend. Uit het voorgaande volgt dat zich gevallen kunnen voordoen waarin het voor de benadeelde tot een gunstiger resultaat leidt als zijn vordering niet (of niet alleen) op grond van art. 6:177 BW, maar (ook) op grond van art. 6:162 BW wordt beoordeeld. Voor de toepassing van art. 6:100 BW, art. 6:101 BW en art. 6:109 BW geldt dat per individueel geval moet worden beoordeeld of het onderscheid tussen aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW en aansprakelijkheid op grond van art. 6:177 lid 1, aanhef en onder b, BW daarvoor gevolgen heeft.
Aardbevingsschade
55
In essentie betreft de zaak Urgenda v. de Staat van Nederland de vraag of de Staat zijn zorgplicht jegens de burgers nakomt door onvoldoende maatregelen te nemen om de klimaatverandering tegen te gaan. Het draait om de verplichting van de Staat om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, conform de internationale klimaatafspraken en de bescherming van mensenrechten, zoals vastgelegd in de artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Feiten: * Klimaatverandering en gevaren: De opwarming van de aarde veroorzaakt door de uitstoot van CO₂ door de verbranding van fossiele brandstoffen vormt een ernstig gevaar, met gevolgen zoals overstromingen, extreme hitte, en verlies van biodiversiteit. De wereldwijde temperatuurstijging moet worden beperkt tot onder de 2ºC om gevaarlijke effecten te vermijden. * Emissiereductie: Nederland had een doelstelling om de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 25-40% te verminderen ten opzichte van 1990. Urgenda stelde dat de Staat onvoldoende maatregelen nam om deze doelstelling te behalen. Vordering Urgenda: Urgenda vorderde dat de Staat zijn zorgplicht zou nakomen door de CO₂-uitstoot met minstens 25% in 2020 te reduceren ten opzichte van 1990, ter bescherming van het recht op leven (artikel 2 EVRM) en het recht op privéleven (artikel 8 EVRM) van de burgers. Verweer van de Staat: De Staat betoogde dat er geen wettelijke verplichting bestond om de gevorderde reductie van de uitstoot te behalen en dat de 25%-doelstelling specifiek voor rijke landen in het algemeen geldt, niet voor Nederland in het bijzonder. Daarnaast werd betoogd dat klimaatbeleid een politieke afweging is die buiten de rechterlijke macht valt. Oordelen van de Rechtbank en het Hof: * Rechters oordelen dat de Staat een zorgplicht heeft die voortvloeit uit de bescherming van de mensenrechten van de burgers, ook in het geval van klimaatverandering. * De Staat moet maatregelen nemen om te voldoen aan de doelstelling van 25-40% reductie van broeikasgassen in 2020, omdat dit nodig is om de opwarming van de aarde te beperken tot onder de 2ºC. * Het hof concludeerde dat het verweer van de Staat, dat de maatregelen te ver gingen en een politieke taak zouden zijn, niet opging omdat het hier ging om een zorgplicht op basis van mensenrechten. Het hof verwierp de argumenten van de Staat en oordeelde dat de Staat zijn zorgplicht schond. Cassatie en beslissing van de Hoge Raad: De Staat ging in cassatie tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad bevestigde echter de uitspraak van het hof, waarbij werd besloten dat de Staat de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met minimaal 25% moest reduceren ten opzichte van 1990. De Hoge Raad oordeelde dat het bevel van de rechtbank niet neerkwam op wetgeving, maar dat de Staat wel degelijk verplicht was om maatregelen te treffen die de reductie van de uitstoot zouden realiseren. De rechter had de taak om te beoordelen of de Staat zijn verplichtingen onder het EVRM nakwam, en in dit geval was de Staat verplicht om te handelen om de rechten van de burgers te beschermen. Juridische Kern: * De Staat is op basis van de artikelen 2 en 8 EVRM verplicht om actie te ondernemen tegen de gevaren van klimaatverandering, aangezien de gevolgen hiervan direct de mensenrechten van de burgers kunnen schenden. * Klimaatverandering is niet slechts een mondiaal probleem, maar ook een nationaal probleem waarvoor de Staat verantwoordelijkheid draagt. * Het hof bevestigde dat de Staat zijn verplichtingen niet mag ontlopen door te wijzen op de beperkte impact van zijn eigen bijdrage of het feit dat andere landen ook niet voldoende bijdragen. * De rechter kan in dit geval een minimumdoel stellen voor reductie, ook al betreft dit een politieke kwestie, als het gaat om het naleven van mensenrechtenverplichtingen. Essentie: De Staat van Nederland is verplicht om klimaatverandering tegen te gaan door maatregelen te nemen die een substantiële reductie van de uitstoot van broeikasgassen realiseren, conform internationale afspraken en ter bescherming van de fundamentele mensenrechten van zijn burgers. De rechter kan daarin een minimumnorm stellen, zelfs als het politieke implicaties heeft, aangezien de rechten van de burgers in het geding zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een effectieve bescherming van de mensenrechten tegen de gevolgen van klimaatverandering.
Urgenda
56
Rechtsartikelen Ongerechtvaardigde verrijking (huidige 6:212) Rechtsvraag Is een vergoedingsplicht wegens ongerechtvaardigde verrijking mogelijk? (Ten tijde van dit arrest en het oude BW bestond dit nog niet.) Feiten Batelaan is apotheekhoudend huisarts. Adriani wil zich in die plaats vestigen als apotheker. Krachtens de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WG) wordt de vergunning van de huisarts dan ingetrokken. De WG rept niet over een vergoeding voor de huisarts, maar de beroepsorganisaties achten deze op zijn plaats en hebben enkele richtlijnen hierover uitgevaardigd. A. doet B. een aanbod van vergoeding, maar B. slaat dit af. Vervolgens wordt de vergunning van B. ingetrokken. Alsnog wil B. dan het aanbod van A. aanvaarden, maar deze stelt dat dit is komen te vervallen. Vervolgens stelt A. een actie uit ongerechtvaardigde verrijking in. Kern Past vordering B in het Nederlandse rechtsstelsel? Er bestaan publiekrechtelijke wetten (o.a. Wet Autovervoer Personen) die een vergoedingsplicht kennen voor schade die is ontstaan door wetten uitgevaardigd door de staat wegens het algemeen belang. Dus past vordering B. in het Nederlandse rechtsstelsel. Dat de WG zelf die mogelijkheid niet kent, doet hier niet aan af. Omdat er geen enkele reden is waarom A. de patiënten van B. kosteloos mocht overnemen, is een vergoedingsplicht op haar plaats. De voorzienbaarheid van het intrekken van de vergunning van B. betekent niet dat B. ook rekening diende te houden met het feit dat hij geen vergoeding zou krijgen.
Van der Tuuk Adriani/Batelaan
57
Essentie Er is geen sprake van bewuste roekeloosheid van de werknemer bij een arbeidsongeval indien hij zich niet bewust is van het roekeloos karakter van de betreffende gedraging. Rechtsregel Van bewust roekeloos handelen van de werknemer is pas sprake, indien deze zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is. In deze zaak was dat niet zo, ondanks de waarschuwingen van de werkgever. Hierbij is meegenomen dat als je langer hetzelfde werk verricht dit tot verminderde voorzichtigheid in het voorkomen van ongelukken kan leiden. Tevens moet er een causaal verband bestaan tussen het ongeval en het tekortschieten van de werkgever in het treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen, tenzij de werkgever aantoont dat de veiligheidsmaatregelen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, het ongeval niet zouden hebben voorkomen. De werknemer krijgt geen schadevergoeding als het ongeval voornamelijk aan zijn bewuste roekeloosheid is te wijten. Daarvan is alleen sprake als de gedragingen van de werknemer een zodanige opzet of bewuste roekeloosheid oplevert, dat het tekortschieten van de werkgever erbij in het niet valt. Inhoud arrest Pollemans is in 1980 in dienst gegaan bij Hoondert. In april 1991 is hij ingezet op de opdracht om een bedrijfshal op te bouwen in Middelburg. Tijdens die werkzaamheden is Pollemans op 16 april 1991 bij het leggen van golfplaten op het dak door een deel van het dak van grote hoogte naar beneden gevallen. Daarbij heeft hij ernstig letsel opgelopen, dat wellicht levenslange gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft. Pollemans heeft Hoondert gedagvaard en vergoeding van de door hem als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade gevorderd en daarnaast de betaling van een voorschot van 100.000 gulden. Daaraan heeft Pollemans ten grondslag gelegd dat Hoondert geen, dan wel onvoldoende veiligheidsvoorzieningen had getroffen, onvoldoende toezicht had gehouden en het personeel onvoldoende had geïnstrueerd. Hoondert heeft dit betwist en aangevoerd dat Pollemans in strijd met de instructies op een deel van het dak stond waar geen bescherming aanwezig was en waar hij ook niet hoefde te komen. De kantonrechter heeft geoordeeld, dat de beveiliging van het dak vrij primitief is geweest, maar dat geen oordeel gegeven hoefde te worden over de vraag of Hoondert voldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen nu uit getuigenverhoren is gebleken dat er geen causaal verband bestaat tussen de veiligheidsmaatregelen en het ongeval. Pollemans is door het dak gezakt op een plaats waar de dakplaten al waren gelegd en Pollemans voor zijn werk niet hoefde te zijn. Bovendien is voor de aanvang van de werkzaamheden en vrijwel daarna overleg geweest over de manier van werken en is hem door verschillende collega’s op het hart gedrukt om op de steigerdelen te blijven. Er zijn dan ook voldoende aanwijzingen gegeven, waardoor Hoondert geen verwijt treft. De gevolgtrekking ligt voor de hand dat Pollemans door het in de wind slaan van de instructies roekeloos heeft gehandeld en daardoor hem grove schuld kan worden verweten. De rechtbank is het eens met de kantonrechter en is van mening dat Pollemans bewuste roekeloosheid te verwijten is. Hierdoor kan hij niet met recht aanspraak maken op een vergoeding van zijn schade door Hoondert. Pollemans heeft cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, de zaak doorverwezen naar het Hof in Den Haag ter verdere behandeling en beslissing en Hoondert veroordeeld in de proceskosten.
Pollemans/Hoondert
58
Rechtsregel: Wanneer een koper schadevorderingen instelt die feitelijk zijn gebaseerd op het niet beantwoorden van de geleverde zaak aan de overeenkomst (non-conformiteit), geldt altijd de korte verjaringstermijn van artikel 7:23 lid 2 BW van twee jaar, ook als de koper de vordering (mede) als onrechtmatige daad kwalificeert. In een dergelijk geval kan de koper zich niet beroepen op de langere verjaringstermijn van artikel 3:310 BW (vijf jaar voor onrechtmatige daad). Essentie van de zaak: Inno (als rechtsopvolger van Village Scaldia) vorderde schadevergoeding wegens de levering van verontreinigde grond door de Gemeente. De vordering was volgens zowel de rechtbank, het hof als de Hoge Raad verjaard omdat de tweejarige verjaringstermijn van art. 7:23 BW was verstreken. Ook een beroep op onrechtmatige daad kon daar niets aan veranderen, omdat de feitelijke grondslag (levering van verontreinigde grond) bleef neerkomen op non-conformiteit.
Inno/Gemeente Sluis
59
Gezichtspuntweging Kelderluik: - De aard van de werkzaamheden: gevaarlijke activiteit - De kans dat zich een ongeval zal voordoen - De ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben - De mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen: Essentie: Een werknemer (eiser) raakte gewond tijdens het lossen van een vrachtwagen in Spanje, ondanks duidelijke instructies om dit niet zelf te doen. De vraag is of zijn opdrachtgevers ([verweerster 1] en BTS) aansprakelijk zijn voor zijn schade, ondanks die instructies, vooral omdat zij hem geen veiligheidsschoenen hadden verstrekt. Rechtsregel: De werkgever (en de inlener) heeft een vergaande zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW: niet alleen instructies geven, maar ook de juiste veiligheidsmaatregelen (zoals veiligheidsschoenen) treffen. Instructies alleen zijn dus niet genoeg. Ook bij mogelijk eigen schuld van de werknemer blijft de werkgever vaak aansprakelijk. De werkgever moet verder ook handelen conform cao-verplichtingen, zoals het afsluiten van een ongevallenverzekering (art. 7:611 BW en 6:74 BW). Inhoud: * [eiser] kreeg letsel bij het lossen ondanks het verbod daarop. * Hof vond dat goede instructies waren gegeven en wees aansprakelijkheid af. * De Hoge Raad oordeelt echter: ○ Alleen goede instructies geven is onvoldoende. ○ Er hadden veiligheidsschoenen verstrekt moeten worden. ○ Het hof heeft onvoldoende onderzocht of ook adequate begeleiding/instructies bij problemen waren gegeven. ○ Het hof heeft ten onrechte nagelaten te toetsen aan de cao-verplichting om een ongevallenverzekering af te sluiten. Conclusie: De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst de zaak voor verdere behandeling.
Pelowski/Vernooy Transport & BTS
60
Essentie van het arrest De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag, omdat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de verjaringstermijn voor de schadevordering van [eisers] was aangevangen op het moment dat de belastingaanslagen werden opgelegd. Het hof heeft onvoldoende gemotiveerd waarom kennis van de vennootschap automatisch aan [eiser 1] als aandeelhouder moest worden toegerekend, en onvoldoende onderzocht of [eisers] voldoende zekerheid hadden over de fout van [verweerster]. Rechtsregel * Voor de aanvang van de verjaringstermijn (art. 3:310 lid 1 BW) is vereist dat de benadeelde voldoende zekerheid heeft dat schade is veroorzaakt door foutief handelen van een derde. * Die zekerheid vereist méér dan een vermoeden; geruststellende mededelingen van de dienstverlener kunnen eraan bijdragen dat die zekerheid pas later ontstaat. * De kennis van een vennootschap wordt niet zonder meer aan de aandeelhouder toegerekend. * Onzekerheid over de juridische beoordeling (bijv. een belastingadvies) kan ertoe leiden dat de verjaring later begint te lopen. Inhoud van het geschil Ø [eiser 1] verkocht zijn onderneming en vroeg [verweerster] om fiscaal emigratieadvies. Ø [verweerster] adviseerde emigratie naar Zwitserland en verplaatsing van vennootschappen naar Malta om belasting te besparen. Ø De belastinginspecteur legde toch belastingaanslagen op, en na procedures werden deze definitief. Ø [eisers] stelden [verweerster] aansprakelijk voor foutief belastingadvies. Ø Zowel rechtbank als hof oordeelden dat de vordering verjaard was. De Hoge Raad vernietigt het arrest, omdat mogelijk pas na afloop van de belastingprocedures voldoende zekerheid over het falen van het advies bestond, mede door geruststellende communicatie van [verweerster].
Fiscaal adviseur; korte verjaringstermijn
61
Essentie De vrouw stelde de notaris aansprakelijk omdat hij in 1992 heeft verzuimd om de huwelijkse voorwaarden in te schrijven, wat haar later financieel heeft benadeeld. De rechtbank en het hof wezen haar vordering af omdat deze verjaard was. De Hoge Raad bevestigt deze uitspraken. Inhoud * In 1992 passeerde de notaris de huwelijkse voorwaarden maar de inschrijving in het huwelijksgoederenregister vond niet plaats. * De vrouw diende in 2014 een schadeclaim in tegen de notaris. * Volgens de rechtbank en het hof is de twintigjarige verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begonnen zes weken na het passeren van de akte (in 1992), omdat toen de notaris zijn inschrijf- en controleplicht had moeten nakomen. * De vrouw stelde dat de verjaring later moest beginnen, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof correct heeft bepaald dat de termijn begon bij het laatste moment waarop de notaris zijn verplichting had kunnen nakomen zonder tekort te schieten. * Ook faalden klachten over de rol van de kantoordirecteur: zijn handelingen konden niet gelden als erkenning van aansprakelijkheid. Rechtsregel De twintigjarige verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begint te lopen vanaf het objectieve moment waarop de schadeveroorzakende gebeurtenis (het nalaten van inschrijving en controle door de notaris) heeft plaatsgevonden, ook als herstel nadien nog mogelijk was. Persoonlijke omstandigheden van de benadeelde spelen daarbij geen rol.
Notaris; lange verjaringstermijn
62
Essentie AstraZeneca handelde niet onrechtmatig tegenover Menzis door zich in de periode tussen het einde van het ABC en de vernietiging van haar octrooi te blijven beroepen op dat octrooi. Inhoud * AstraZeneca mocht vertrouwen op het geldigheidsoordeel van de Nederlandse rechter, mede gezien buitenlandse uitspraken. * Geen sprake van verwijtbaarheid: AstraZeneca hoefde niet te beseffen dat haar octrooi waarschijnlijk zou worden vernietigd. * Geen ongerechtvaardigde verrijking: de vernietiging van het octrooi werkt niet terug op reeds uitgevoerde overeenkomsten. * Menzis kan geen aanspraak maken op schadevergoeding of terugbetaling. Rechtsregel Een octrooihouder die zich te goeder trouw op een later vernietigd octrooi beroept, handelt niet zonder meer onrechtmatig of ongerechtvaardigd verrijkend, indien hij mocht vertrouwen op eerdere rechterlijke oordelen over de geldigheid.
Menzis /Astrazeneca