au festival Flashcards
(45 cards)
1
Q
het onthaal
A
l’accueil
2
Q
de artiest, de kunstenaar
A
l’artiste
3
Q
de vrijwilliger, de vrijwilligster
A
le/la bénévole
4
Q
het geluk
A
le bonheur
5
Q
de oorstop (oordopje)
A
le bouchon auditif
6
Q
de armband
A
le bracelet
7
Q
het concert
A
le concert
8
Q
de (kampeer)plaats
A
l’emplacement
9
Q
de plaats, de plek
A
l’endroit
10
Q
de internetruimte
A
l’espace Internet
11
Q
het festival
A
le festival
12
Q
de festivalganger
A
le festivalier
13
Q
het aantal
A
le nombre de
14
Q
de organisator
A
l’organisateur
15
Q
het programma
A
le programme
16
Q
de toiletten
A
les sanitaires
17
Q
het geluid
A
le son
18
Q
de show
A
le spectacle
19
Q
de (info)stand
A
le stand (d’info)
20
Q
het ticket
A
le ticket
21
Q
de modder
A
la boue
22
Q
de pet
A
la casquette
23
Q
de bagagekluis
A
la consigne
24
Q
de coulissen (achter het doek)
A
les coulisses
25
de uitgave, de editie
l'édition
26
de pendelbus
la navette
27
de schaduw
l'ombre
28
de eetgelegenheid
la restauration
29
de podium
la scène
30
gratis
gratuit
31
beperkt
limité
32
verantwoordelijk
responsable
33
herbruikbaar
réutilisable
34
uitdelen
distributer
35
voorzien
prévoir
36
aanbevelen
recommander
37
plaatsvinden
avoir lieu
38
sinds
depuis
39
vooral
surtout
40
op het programma
au programme
41
in voorverkoop
en prévente
42
in open lucht
en plein air
43
op het podium staan
être sur scène
44
voor de fun
pour le fun
45
niets beters te doen
rien de tel que
