AV - oefenvragen Flashcards

(19 cards)

1
Q

Welke van de volgende studieopzetten is het meest geschikt om een zeldzame bijwerking van een nieuw geneesmiddel te onderzoeken?

A. Randomized controlled trial
B. Cross-sectionele studie
C. Case-control studie
D. Longitudinale cohortstudie

A

Antwoord: C. Case-control studie
Toelichting: Zeldzame uitkomsten zijn efficiënt te onderzoeken via case-control omdat je begint met gevallen en zoekt naar blootstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een onderzoek naar een nieuwe behandeling toont een hazard ratio van 0,75 (95% BI: 0,60–0,95). Wat betekent dit?

A. De behandeling vermindert het risico met 25%, en dit is statistisch significant.
B. De behandeling is slechter dan de controle.
C. Er is geen statistisch significant verschil.
D. De standaardfout is te groot om conclusies te trekken.

A

Antwoord: A.
Toelichting: HR < 1 betekent risicoreductie. Het 95% BI ligt volledig onder 1 → statistisch significant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Juist of onjuist:

“Blindering is alleen nodig bij observationeel onderzoek om meetbias te voorkomen.”

A

Antwoord: Onjuist
Toelichting: Blindering is vooral belangrijk in interventieonderzoek (bijv. RCT’s) om bias van zowel deelnemers als onderzoekers te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een huisarts wil de voorspellende waarde van een test beoordelen. De test heeft een sensitiviteit van 90% en een specificiteit van 85%. De voorafkans op de aandoening in de populatie is 10%.

Wat is de grootste beperkende factor bij het interpreteren van een positieve testuitslag in dit scenario?

A. Lage sensitiviteit
B. Lage voorafkans
C. Hoge standaardfout
D. Grote spreiding

A

Antwoord: B. Lage voorafkans
Toelichting: Bij lage prevalentie is de positief voorspellende waarde vaak laag, ook bij goede sensitiviteit/specificiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn drie factoren die de generaliseerbaarheid van een RCT kunnen beperken, ondanks hoge interne validiteit?

A

Modelantwoord:

  1. Strenge in- en exclusiecriteria (bijv. alleen gezonde volwassenen).
  2. Kunstmatige setting (strikte protocolvoering).
  3. Selectieve uitval van deelnemers tijdens follow-up.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke uitspraak klopt over type I en type II fouten?

A. Type I fout is het ten onrechte aannemen dat er een effect is (valse positief).
B. Type II fout is het aannemen van een effect dat er daadwerkelijk is (ware positief).
C. Type I fout daalt bij kleinere steekproefgrootte.
D. Type II fout heeft niets met power te maken.

A

Antwoord: A.
Toelichting: Type I fout = α, valse positieven. Type II fout = β, valse negatieven. Power = 1 – β.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een case-control studie naar een nieuwe risicofactor voor longkanker laat een OR van 2,5 zien. Wat betekent dit?

A

Antwoord:
Personen met de risicofactor hebben 2,5 keer hogere odds op longkanker dan personen zonder de risicofactor.
Toelichting: In case-control studies gebruik je odds ratio’s omdat je geen incidentie kunt berekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In een onderzoek naar het effect van alcohol op geheugen, worden deelnemers gevraagd hoeveel ze dronken in hun jeugd. Wat is het risico?

A. Selectiebias
B. Confounding by indication
C. Recall bias
D. Information bias

A

Antwoord: C. Recall bias
Toelichting: Onnauwkeurige herinnering van eerdere blootstelling is klassieke recall bias.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom wordt een Bonferroni-correctie toegepast bij studies met veel statistische toetsen?

A

Omdat hoe meer vergelijkingen je doet, hoe groter de kans op een type I fout (vals positief). De Bonferroni-correctie verlaagt de drempel voor significantie (bijv. p = 0,05 / aantal toetsen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Juist of onjuist:
“Een statistisch significant verschil is altijd ook klinisch relevant.”

A

Antwoord: Onjuist
Toelichting: Bij grote steekproeven kunnen kleine, klinisch irrelevante verschillen significant worden. Klinische betekenis moet afzonderlijk beoordeeld worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit waarom een pragmatische trial vaak beter aansluit bij de klinische praktijk dan een traditionele RCT.

A

Een pragmatische trial test een interventie onder ‘real-life’ omstandigheden, met inclusie van diverse patiëntgroepen, minder strikte protocollen en gebruikelijke zorgcontext. Daardoor zijn de resultaten beter generaliseerbaar naar de dagelijkse praktijk dan die van een traditionele RCT, die sterk gecontroleerd is en vaak idealere condities kent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is confounding by indication, en hoe kun je dit voorkomen in een observationeel onderzoek?

A

Confounding by indication treedt op wanneer de reden voor behandeling (indicatie) samenhangt met de uitkomst. Patiënten met ernstiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem drie factoren die de interne validiteit van een studie kunnen aantasten, en leg uit waarom.

A

Modelantwoord:

  1. Selectiebias – niet-willekeurige toewijzing van deelnemers kan groepen systematisch laten verschillen.
  2. Ongeblindeerde metingen – leidt tot meetbias als onderzoekers weten welke behandeling is gegeven.
  3. Uitval (attrition bias) – verlies van deelnemers kan groepen ongelijk maken als uitval niet willekeurig is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een diagnostische test heeft een sensitiviteit van 95% en een specificiteit van 50%. Wat betekent dit in een populatie met een hoge voorafkans op ziekte?

A

Modelantwoord:
De hoge sensitiviteit betekent dat bijna alle zieke personen correct worden opgespoord. De lage specificiteit leidt echter tot veel foutpositieven. Bij een hoge voorafkans (prevalentie) zal de positief voorspellende waarde alsnog redelijk zijn, maar de lage specificiteit maakt de test minder geschikt als uitsluittest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom is het rapporteren van een betrouwbaarheidsinterval vaak informatiever dan alleen een p-waarde?

A

Een p-waarde geeft alleen aan of er een statistisch significant effect is (bijv. p < 0,05), maar niet hoe groot of precies dat effect is. Het betrouwbaarheidsinterval toont de spreiding en onzekerheid rond de schatting, en geeft daarmee een beter beeld van klinische relevantie en precisie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is lange follow-up belangrijk in een studie naar cardiovasculaire preventie?

A

Cardiovasculaire gebeurtenissen (zoals infarcten of sterfte) treden vaak pas na jaren op. Zonder lange follow-up worden mogelijk belangrijke langetermijneffecten gemist, wat leidt tot onderschatting van risico’s of baten. Ook is follow-up nodig om duurzaamheid van het effect te beoordelen.

17
Q

Wat is publicatiebias en hoe beïnvloedt het de medische literatuur?

A

Publicatiebias ontstaat doordat studies met positieve of significante uitkomsten vaker worden gepubliceerd dan negatieve of niet-significante studies. Hierdoor ontstaat een vertekend beeld in de literatuur, waarin de effectiviteit van behandelingen wordt overschat. Registratie van studies (bijv. via ClinicalTrials.gov) helpt dit te voorkomen.

18
Q

Een medicijn verlaagt het risico op een CVA van 4% naar 2% in 5 jaar. Bereken de NNT.

A

Absolute risicoreductie = 4% - 2% = 2% = 0,02
NNT = 1 / 0,02 = 50
→ Je moet 50 mensen 5 jaar behandelen om 1 CVA te voorkomen.

19
Q

Noem twee centrale principes uit de Verklaring van Helsinki voor medisch onderzoek bij mensen.

A

Modelantwoord:

  1. Informed consent – deelnemers moeten vrijwillig en goed geïnformeerd toestemming geven.
  2. Risico-batenanalyse – de verwachte baten moeten opwegen tegen de risico’s voor de proefpersonen.