Even Een Poging Flashcards

(169 cards)

1
Q

Wat is de bloeddruk bij het syndroom van Cushing?

A

Vaak verhoogd (hypertensie)

Hypertensie is een veelvoorkomend kenmerk van het syndroom van Cushing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het kaliumniveau bij primair hyperaldosteronisme?

A

Laag (hypokaliëmie)

Hypokaliëmie is vaak aanwezig door verhoogde kaliumuitscheiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het natriumniveau bij de ziekte van Addison?

A

Laag (hyponatriëmie)

Hyponatriëmie komt voor door verlies van natrium en vasthouden van kalium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de typische klachten van astma?

A

Droge hoest, piepende ademhaling, benauwdheid, vooral ’s nachts of bij inspanning

Astma wordt vaak gekenmerkt door deze symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de initiële behandeling voor COPD?

A

Roken stoppen, luchtwegverwijders, ICS, longrevalidatie, vaccinaties

Deze behandelingen zijn essentieel voor het beheer van COPD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de typische symptomen van een pneumothorax?

A

Pijn op de borst, dyspneu

Deze symptomen zijn kenmerkend voor pneumothorax.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de belangrijkste klacht bij longembolie?

A

Dyspneu, pijn op de borst, hemoptoë

Deze klachten zijn cruciaal voor de diagnose van longembolie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de risicofactoren voor decompensatio cordis?

A

Hypertensie, ischemie, kleplijden

Deze factoren verhogen het risico op hartfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het ECG-afwijking bij pericarditis?

A

ST-elevaties in meerdere afleidingen zonder Q-golven

Dit is een kenmerkende afwijking voor pericarditis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de typische symptomen van hyperglycemie?

A
  • Veel dorst (polydipsie)
  • Vaak plassen (polyurie)
  • Vermoeidheid / zwakte
  • Droge mond
  • Wazig zien (bij ernstiger gevallen)

Deze symptomen zijn indicatief voor hyperglycemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de behandeling voor claudicatio?

A

Looptraining, statine, vaatchirurg

Dit zijn de aanbevolen behandelingen voor claudicatio.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de symptomen van een acute coronair syndroom?

A

Drukkende pijn > 20 min, angst, zweten

Deze symptomen vereisen spoedbehandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de typische klacht bij reflux (GERD)?

A

Branderige pijn na eten/liggen

Dit is een veelvoorkomende klacht bij patiënten met GERD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de initiële behandeling voor een maagulcus?

A

PPI, stoppen NSAID/HP-eradicatie

Deze behandeling is cruciaal voor het beheer van maagulcus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het pijnkarakter bij pancreatitis?

A

Hevig, constant, uitstralend naar rug

Dit pijnkarakter is typisch voor pancreatitis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de complicaties van cholecystolithiasis?

A

Cholecystitis, choledocholithiasis

Dit zijn mogelijke ernstige complicaties van galstenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de typische leeftijdsgroep voor de ziekte van Crohn?

A

Jongvolwassen (15–35 jr), chronische klachten

De ziekte van Crohn komt vaak voor bij jongvolwassenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de belangrijkste klachten bij een feochromocytoom?

A

Vaak hoog bloeddruk, soms paroxismaal

Een feochromocytoom kan leiden tot fluctuaties in de bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de typische symptomen van hypoglycemie?

A
  • Trillen / beven
  • Zweten / klam aanvoelen
  • Hartkloppingen
  • Duizeligheid / hoofdpijn / verwardheid
  • Honger

Deze symptomen zijn kenmerkend voor hypoglycemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de behandeling voor DVT?

A

Antistolling (DOAC of LMWH)

Dit is de standaardbehandeling voor diepe veneuze trombose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de risicofactoren voor endocarditis?

A
  • Kunstkleppen
  • IV-drugs
  • Eerdere endocarditis

Deze factoren verhogen het risico op endocarditis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de definitie van hyperglycemie?

A

Te hoog bloedsuiker

Hyperglycemie wordt gedefinieerd als een verhoogde bloedsuikerspiegel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de aanbevolen dosis aspirine bij musculoskeletale pijn?

A

160 mg PO

Aspirine kan ook een rol spelen in de behandeling van andere aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat moet je doen bij een STEMI of instabiele patiënt?

A

Bel 112

Dit is een noodsituatie die onmiddellijke actie vereist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de rol van troponinebepaling?
Verwijs SEH voor troponinebepaling ## Footnote Dit helpt bij het diagnosticeren van hartproblemen.
26
Wat zijn de symptomen van pancreaskopcarcinoom?
Pijnloze icterus, jeuk, gewichtsverlies ## Footnote Dit zijn kenmerkende symptomen van deze aandoening.
27
Welke beeldvorming wordt gebruikt voor pancreaskopcarcinoom?
Echo + CT/MRCP ## Footnote Deze technieken helpen bij het visualiseren van de tumor.
28
Wat is de behandeling voor pancreaskopcarcinoom?
Chirurgie of palliatief ## Footnote Behandeling hangt af van de fase van de ziekte.
29
Wat zijn de symptomen van galsteen in de choledochus?
Koliekpijn + icterus ## Footnote Dit kan leiden tot ernstige complicaties.
30
Wat is de diagnostische aanpak bij galsteen in de choledochus?
Echo + MRCP/ERCP ## Footnote Deze onderzoeken zijn essentieel voor diagnose.
31
Wat is de behandeling voor galsteen in de choledochus?
ERCP, evt. cholecystectomie ## Footnote Dit is de gebruikelijke chirurgische aanpak.
32
Wat zijn de symptomen van hepatocellulair carcinoom?
Levermassa + leverschade ## Footnote Dit kan leiden tot ernstige leverproblemen.
33
Welke diagnostiek is nodig voor hepatocellulair carcinoom?
Echo → CT/MRI ## Footnote Deze beeldvorming is cruciaal voor diagnose.
34
Wat is de behandeling voor hepatocellulair carcinoom?
Resectie, TACE, palliatief ## Footnote Behandeling hangt af van de tumoromvang en leverfunctie.
35
Wat zijn symptomen van een hemolytische icterus?
Moe, bleek, indirecte bilirubine ↑ ## Footnote Dit kan wijzen op een ernstige aandoening.
36
Wat is de diagnostische aanpak bij hemolytische icterus?
Geen / echo milt ## Footnote Dit helpt bij het bepalen van de oorzaak.
37
Wat is de behandeling voor hemolytische icterus?
Afhankelijk oorzaak, evt. prednison ## Footnote Behandeling varieert op basis van de onderliggende oorzaak.
38
Wat zijn de symptomen van constipatie?
Moeilijke, harde ontlasting, buikpijn, wisselend ontlastingspatroon ## Footnote Dit kan leiden tot ongemak en andere complicaties.
39
Wat is de diagnostische aanpak bij constipatie?
Anamnese, buikonderzoek, evt. beeldvorming (zeldzaam) ## Footnote Dit helpt bij het vaststellen van de oorzaak.
40
Wat is de behandeling voor constipatie?
Voedingsadvies (vezels, vocht), laxantia (lactulose) ## Footnote Dit kan helpen bij het verlichten van symptomen.
41
Wat zijn symptomen van infectieuze diarree?
Plotselinge waterige diarree, koorts, braken ## Footnote Dit kan leiden tot uitdroging en andere complicaties.
42
Wat is de diagnostische aanpak bij infectieuze diarree?
Stoolkweek, PCR op pathogenen, evt. ontlastingstest ## Footnote Dit helpt bij het identificeren van de oorzaak.
43
Wat is de behandeling voor infectieuze diarree?
Rehydratie, evt. antibiotica bij bacteriële infectie ## Footnote Dit is cruciaal om uitdroging te voorkomen.
44
Wat zijn symptomen van voedselintolerantie/allergie?
Chronische diarree, soms bloed/slijm, gewichtsverlies ## Footnote Dit kan leiden tot ernstige gezondheidsproblemen.
45
Wat is de diagnostische aanpak bij voedselintolerantie/allergie?
Anamnese, eliminatiedieet, allergietesten ## Footnote Dit helpt bij het identificeren van triggers.
46
Wat is de behandeling voor voedselintolerantie/allergie?
Eliminatie van trigger, diëtist consult ## Footnote Dit kan helpen bij het beheersen van symptomen.
47
Wat zijn symptomen van coeliakie?
Chronische diarree, opgeblazen buik, vermagering ## Footnote Dit kan leiden tot ernstige voedingsproblemen.
48
Wat is de diagnostische aanpak bij coeliakie?
Serologie (tTG-antilichamen), biopsie dunne darm ## Footnote Dit is essentieel voor een definitieve diagnose.
49
Wat is de behandeling voor coeliakie?
Glutenvrij dieet ## Footnote Dit is de enige effectieve behandeling.
50
Wat zijn symptomen van functionele diarree?
Wisselende diarree zonder andere alarmsymptomen ## Footnote Dit kan moeilijk te diagnosticeren zijn.
51
Wat is de diagnostische aanpak bij functionele diarree?
Klinische diagnose, uitsluiten organische oorzaak ## Footnote Dit helpt bij het bevestigen van de aandoening.
52
Wat is de behandeling voor functionele diarree?
Educatie, geruststelling ## Footnote Dit kan helpen bij het verminderen van angst en symptomen.
53
Wat zijn symptomen van een parasitaire infectie?
Jeuk rond anus, wisselende diarree ## Footnote Dit kan leiden tot ongemak en andere complicaties.
54
Wat is de diagnostische aanpak bij parasitaire infectie?
Ontlastingonderzoek ## Footnote Dit helpt bij het identificeren van de parasiet.
55
Wat is de behandeling voor parasitaire infectie?
Antiparasitaire medicatie ## Footnote Dit is essentieel voor het elimineren van de infectie.
56
Wat zijn symptomen van inflammatoire darmziekte?
Bloed/slijm in ontlasting, buikpijn, groeiachterstand ## Footnote Dit komt zelden voor op jonge leeftijd.
57
Wat is de diagnostische aanpak bij inflammatoire darmziekte?
Bloedonderzoek, fecaal calprotectine, colonoscopie ## Footnote Dit helpt bij het bevestigen van de diagnose.
58
Wat is de behandeling voor inflammatoire darmziekte?
Verwijzing kinderarts, medicamenteuze behandeling ## Footnote Dit is essentieel voor het beheersen van symptomen.
59
Noem vier mogelijke oorzaken van verwardheid bij oudere patiënten met koorts.
* Delier door infectie (bv. urineweginfectie, pneumonie) * Elektrolytstoornissen (bv. hyponatriëmie) * Medicatiebijwerking of intoxicatie (polyfarmacie) * Cerebrale oorzaak (meningitis, CVA met infectie) ## Footnote Koorts kan leiden tot verwardheid door verschillende factoren.
60
Welke vijf belangrijke anamnesevragen zijn er?
* Zijn er recente urinewegklachten (pijn, branderigheid)? * Heeft u last van hoesten, benauwdheid of pijn op de borst? * Heeft u recent nieuwe medicatie gekregen? * Heeft u problemen met slikken of hoofdpijn? * Zijn er veranderingen in de urineproductie of ontlasting? ## Footnote Deze vragen helpen bij het identificeren van de oorzaak van symptomen.
61
Wat zijn belangrijke onderdelen van lichamelijk onderzoek?
* Algemene indruk en bewustzijnsniveau * Vitaalparameters (temperatuur, pols, bloeddruk, saturatie) * Neurologisch onderzoek * Auscultatie van longen en hart * Buikonderzoek * Huidinspectie ## Footnote Dit zijn essentiële stappen bij het lichamelijk onderzoek.
62
Wat is de aanpak in de eerste 45 minuten van een visitebezoek?
* Snelle beoordeling vitale functies en stabiliteit * Uitgebreide anamnese gericht op infectieuze en niet-infectieuze oorzaken * Volledig lichamelijk onderzoek inclusief neurologie en urineonderzoek * Afname bloed (CRP, bloedkweken, elektrolyten, nierfunctie) en urine voor diagnostiek * Overweeg spoedopname bij instabiliteit of dreigende achteruitgang * Start symptomatische behandeling (hydratie, koortsbestrijding) * Communiceer duidelijk met familie over ernst en vervolg ## Footnote Dit is cruciaal voor een effectieve eerste beoordeling.
63
Wat zijn de risico's van overscreening?
* Onnodige onderzoeken * Onnodige zorgen * Behandelingen met bijwerkingen ## Footnote Overscreening kan leiden tot meer schade dan goed.
64
Wat is het risico op overdiagnose?
Sommige afwijkingen leiden niet altijd tot ziekte ## Footnote Dit kan de patiënt onnodig belasten.
65
Wat zijn de kosten en belasting voor de gezondheidszorg door screening?
Screening bij iedereen kost veel tijd en geld ## Footnote Gericht screenen is effectiever.
66
Wat is een betere aanpak dan routinematige screening?
Gerichte preventie en risicostratificatie ## Footnote Dit houdt rekening met persoonlijke risicoprofielen.
67
Wat zijn de symptomen van hyperthyreoïdie?
Hartkloppingen, onbedoeld gewichtsverlies ## Footnote Dit komt vaak voor bij jongvolwassenen.
68
Wat is de diagnostische aanpak voor hyperthyreoïdie?
Bloedonderzoek: TSH (laag), vrij T4 en/of T3 (verhoogd) ## Footnote Dit is essentieel voor diagnose.
69
Wat is de initiële behandeling voor hyperthyreoïdie?
* Symptomcontrole: bètablokkers (bv. propranolol) * Antithyroidmedicatie (thiamazol) ## Footnote Dit helpt bij het normaliseren van de schildklierfunctie.
70
Wat is de follow-up voor hyperthyreoïdie?
Regelmatige controle van schildklierwaarden en bijwerkingen medicatie ## Footnote Dit is cruciaal voor een goede behandeling.
71
Wat zijn symptomen van decompensatio cordis?
* Kortademigheid * Orthopneu * Perifeer oedeem * Gewichtstoename * Vermoeidheid ## Footnote Dit zijn belangrijke symptomen van acuut hartfalen.
72
Welke diagnostiek is nodig bij decompensatio cordis?
* LO: crepitaties * ECG * X-thorax ## Footnote Deze onderzoeken helpen bij het bevestigen van de diagnose.
73
Wat is de behandeling voor decompensatio cordis?
Start furosemide (40 mg oraal) ## Footnote Dit helpt bij het verminderen van symptomen.
74
Wat zijn symptomen van nierfalen / nefrotisch syndroom?
* Oedeem * Algehele malaise * Soms schuimende urine ## Footnote Dit kan wijzen op ernstige nierproblemen.
75
Welke diagnostiek is nodig bij nierfalen?
* Urineonderzoek: eiwit, sediment * Creatinine, eGFR, elektrolyten ## Footnote Dit helpt bij het beoordelen van de nierfunctie.
76
Wat is de behandeling voor nierfalen?
Beperk zout en vocht ## Footnote Dit is cruciaal voor het beheren van symptomen.
77
Wat zijn symptomen van leverfalen / levercirrose?
* Ascites * Moeheid * Geelzucht * Hematomen ## Footnote Dit kan leiden tot ernstige complicaties.
78
Welke diagnostiek is nodig bij leverfalen?
* ALAT, ASAT, γGT, bilirubine * Albumine en INR ## Footnote Dit helpt bij het bevestigen van de diagnose.
79
Wat is de behandeling voor leverfalen?
Zout- en eiwitbeperking ## Footnote Dit is essentieel voor het beheren van symptomen.
80
Wat zijn symptomen van longembolie?
* Acute kortademigheid * Pijn bij ademhalen * Tachycardie * Malaise ## Footnote Dit kan levensbedreigend zijn.
81
Welke diagnostiek is nodig bij longembolie?
* Wells-score * D-dimeer * Saturatie ## Footnote Dit helpt bij het bevestigen van de diagnose.
82
Wat is de behandeling voor longembolie?
Spoedverwijzing SEH ## Footnote Dit is cruciaal voor een veilige behandeling.
83
Wat zijn symptomen van pneumonie / sepsis?
* Koorts * Hoest * Dyspneu * Malaise ## Footnote Dit kan leiden tot ernstige complicaties.
84
Welke diagnostiek is nodig bij pneumonie?
* LO: crepitaties * CRP, leukocyten * X-thorax bij twijfel ## Footnote Dit helpt bij het bevestigen van de diagnose.
85
Wat is de behandeling voor pneumonie?
Start antibiotica conform NHG (bijv. amoxicilline) ## Footnote Dit is cruciaal voor het behandelen van infecties.
86
Wat zijn symptomen van medicatiebijwerking?
* Enkeloedeem zonder andere duidelijke oorzaak * Soms dyspneu ## Footnote Dit kan wijzen op een ernstige bijwerking.
87
Welke diagnostiek is nodig bij medicatiebijwerking?
* Medicatie-analyse * Bloeddruk, gewicht, vochtbalans ## Footnote Dit helpt bij het identificeren van de oorzaak.
88
Wat is de behandeling voor medicatiebijwerking?
Sta medicatie af indien oorzaak ## Footnote Dit is essentieel voor het verbeteren van symptomen.
89
Noem de stappen in de behandeling van DM2.
* Leefstijlinterventie * Metformine * Toevoegen 2e middel bij onvoldoende effect * Insuline bij falen orale middelen ## Footnote Dit is een gestructureerde aanpak voor diabetesmanagement.
90
Wat zijn de drie meest voorkomende microvasculaire complicaties van DM2?
* Diabetische retinopathie * Diabetische nefropathie * Diabetische neuropathie ## Footnote Deze complicaties vereisen jaarlijkse screening.
91
Waarom is metformine de eerste keus bij de behandeling van DM2?
* Effectief in het verlagen van HbA1c * Geen gewichtstoename * Geen hypoglycemieën * Cardiovasculair beschermend effect * Weinig kost en goed verdraagbaar ## Footnote Dit maakt metformine de voorkeursbehandeling.
92
Wat is observationeel onderzoek?
Onderzoek waarbij geen interventie plaatsvindt; men observeert alleen.
93
Wat houdt interventieonderzoek in?
Onderzoek waarbij actief een behandeling of ingreep wordt toegepast.
94
Wat is een randomized controlled trial (RCT)?
Deelnemers worden willekeurig toegewezen aan interventie- of controlegroep.
95
Wat is een cross-over design?
Elke deelnemer krijgt zowel de interventie als de controle, in willekeurige volgorde.
96
Wat is een case-control study?
Onderzoek waarbij personen met een aandoening (cases) worden vergeleken met gezonde personen (controls).
97
Wat houdt een longitudinale studie in?
Onderzoek waarbij deelnemers over langere tijd worden gevolgd.
98
Wat is een cross-sectionele studie?
Onderzoek dat op één moment in de tijd gegevens verzamelt.
99
Wat is prospectief onderzoek?
Gegevens worden vanaf nu naar de toekomst verzameld.
100
Wat is retrospectief onderzoek?
Analyse van al bestaande gegevens uit het verleden.
101
Wat is een non-inferiority trial?
Onderzoekt of een nieuwe behandeling niet slechter is dan de standaard.
102
Wat is een pragmatische studie?
Onderzoek dat de effectiviteit van een interventie onder alledaagse omstandigheden meet.
103
Wat zijn continue variabelen?
Kunnen alle waarden binnen een interval aannemen (bijv. lengte).
104
Wat zijn categorische variabelen?
Bestaan uit aparte categorieën (bijv. geslacht).
105
Wat is de nulhypothese?
Veronderstelling dat er geen verschil of effect is.
106
Wat is de populatie in onderzoek?
De totale groep waaruit een steekproef wordt getrokken.
107
Wat is een normale verdeling?
Klokvormige verdeling van data rond het gemiddelde.
108
Wat is het verschil tussen gemiddelde en mediaan?
Gemiddelde = rekenkundig gemiddelde; mediaan = middelste waarde.
109
Wat is de standaarddeviatie (SD)?
Spreiding van waarden rondom het gemiddelde.
110
Wat is de standard error (SE)?
Spreiding van het gemiddelde over steekproeven.
111
Wat geeft de p-waarde aan?
Kans dat gevonden resultaat op toeval berust.
112
Wat is een betrouwbaarheidsinterval (BI)?
Interval waarbinnen het werkelijke effect waarschijnlijk ligt.
113
Wat zijn range, interquartile range en percentielen?
Maten die de spreiding van data meten.
114
Wat is steekproefgrootte?
Aantal deelnemers; beïnvloedt de kracht van de studie.
115
Wat betekent significantie in onderzoek?
Geeft aan of een effect statistisch betrouwbaar is.
116
Wat is een toevallige fout?
Variatie door toeval.
117
Wat is een systematische fout?
Bias die de uitkomst consistent vertekent.
118
Wat is correlatie?
Mate van samenhang tussen variabelen.
119
Wat is causaliteit?
Oorzakelijk verband.
120
Wat is regressieanalyse?
Statistische techniek om relaties tussen variabelen te onderzoeken.
121
Wat is een trend in onderzoek?
Ontwikkeling over tijd.
122
Wat is survivalanalyse?
Analyse van tijd tot een gebeurtenis (zoals overlijden).
123
Wat is de Bonferroni-correctie?
Correctie voor het doen van meerdere vergelijkingen.
124
Wat is voorafkans?
Kans op een aandoening vóór een test.
125
Wat is relatief risico (RR)?
Verhouding tussen risico in twee groepen.
126
Wat is odds ratio (OR)?
Verhouding van de odds op een gebeurtenis.
127
Wat is hazard ratio (HR)?
Verhouding tussen de kansen op een gebeurtenis over tijd.
128
Wat is all-cause mortality?
Overlijden door welke oorzaak dan ook.
129
Wat is cause-specific mortality?
Overlijden door een specifieke oorzaak.
130
Wat is likelihood ratio (LR)?
Hoeveel waarschijnlijker een testuitslag is bij zieke vs. niet-zieke.
131
Wat is risicoreductie?
Afname van risico door interventie, relatief of absoluut.
132
Wat is number needed to treat (NNT)?
Aantal patiënten dat behandeld moet worden om 1 te helpen.
133
Wat is number needed to harm (NNH)?
Aantal patiënten waarbij 1 schade optreedt.
134
Wat is sensitiviteit in testen?
Kans dat een test correct positief is bij ziekte.
135
Wat is specificiteit in testen?
Kans dat een test correct negatief is bij geen ziekte.
136
Wat is positief voorspellende waarde?
Kans op ziekte bij positieve test.
137
Wat is negatief voorspellende waarde?
Kans op geen ziekte bij negatieve test.
138
Wat is de impact factor?
Gemiddeld aantal citaties van artikelen uit een tijdschrift.
139
Wat is ClinicalTrials.gov?
Database voor het registreren van klinische studies.
140
Wat is de Helsinki-verklaring?
Ethische richtlijn voor medisch onderzoek met mensen.
141
Wat is interne validiteit?
Betrouwbaarheid van de studie binnen de onderzochte populatie.
142
Wat is de betekenis van steekproefgrootte in validiteit?
Grootte van de onderzoekspopulatie.
143
Wat zijn primaire/secondaire uitkomsten?
Hoofd- en neveneffecten die worden onderzocht.
144
Wat is subgroepanalyse?
Analyse van effecten binnen deelgroepen.
145
Wat betekent stratificeren?
Groeperen om verschillen te controleren.
146
Wat zijn referentietest/Index test/Gouden standaard?
Vergelijking tussen testmethoden.
147
Wat is selectiebias?
Vertekening door niet willekeurige selectie.
148
Wat is recall bias?
Fout door onbetrouwbare herinnering van informatie.
149
Wat is randomisatie?
Willekeurige toewijzing van interventies.
150
Wat is blindering?
Niet weten wie welke behandeling krijgt.
151
Wat is een placebo?
Nepbehandeling ter vergelijking.
152
Wat is double dummy?
Twee placebo’s om blinding te behouden.
153
Wat is open-label?
Iedereen weet welke behandeling wordt gegeven.
154
Wat is follow-up in onderzoek?
Volgen van deelnemers gedurende de studie.
155
Wat is intention-to-treat?
Analyse op basis van oorspronkelijke toewijzing.
156
Wat is per-protocol analyse?
Analyse van deelnemers die studie volledig volgden.
157
Wat zijn confounders?
Verstorende variabelen.
158
Wat is confounding by indication?
Verstoring door reden van behandeling.
159
Wat is interimanalyse?
Analyse voor voltooiing van de studie.
160
Wat is post-hoc analyse?
Analyse die niet vooraf was gepland.
161
Wat zijn missende gegevens?
Ontbrekende data en hoe hiermee wordt omgegaan.
162
Wat zijn gevonden effecten?
Grootte van effecten in absolute of relatieve termen.
163
Wat is kans op ziekte?
Kans op aandoening bij bepaalde bevindingen.
164
Wat is klinische relevantie?
Praktische betekenis van resultaten.
165
Wat is generaliseerbaarheid?
In hoeverre resultaten gelden voor andere populaties.
166
Wat is een kosten-baten analyse?
Afweging tussen effectiviteit en kosten.
167
Wat is een juiste conclusie in onderzoek?
Past de conclusie bij de opzet/resultaten?
168
Wat zijn beperkingen in onderzoek?
Zijn ze terecht of open deuren?
169
Wat zijn ontbrekende beperkingen?
Zijn relevante zwaktes benoemd?