Basic vocabulary Flashcards
(31 cards)
etwas finden (räumlich)
iets vinden, vond, gevonden
(einen Preis) bieten
bied, bood, geboden
(Auto) fahren
rijden, reed, gereden
Festbinden
vast binden, bond, gebonden
etwas im Stand halten, etwas versorgen
iets onderhouden, onderhield, onderhouden
raten
raden, ried, geraden
anmelden
aanmelden, meldde aan, aangemeld
bleiben
blijven, bleef, gebleven
senden
zenden, zond, gezonden
vermeiden
vermijden, vermeed, vermeden
ausgeben für
besteden aan, besteedde, besteed
sich durchschlagen, zurechtkommen
redden, redde, gered
interessieren
interresseren, interesseerde, geinterresseerd
vermuten
vermoeden, vermoedde, vermoed
begleiten
begeleiden, begeleidde, begeleid
jmdm. ähneln
iemand aarden, aardde, geaard
jemanden lieben
van iemand houden, hield, gehouden
leiten
leiden, leidde, geleid
beantworten
beantwoorden, beantwordde, beantwoord
haben
heb, had, gehad
vermeiden
vermijden, vermeed, vermeden
vermuten
vermoeden, vermoedde, vermoed
sich befinden
zich bevinden, bevond, bevonden
sich verbessern
zich verbeteren, verbeterde, verbeterd