Basisprincipes van de farmacologie Flashcards

(33 cards)

1
Q

Bij controlled release: twee mogelijkheden:

A
  • uitgestelde afgifte

- vertraagde afgifte (sustained)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom uitgestelde afgifte?

A

beschermen gnm tegen maagmilieu
beschermen maag tegen etsende werking gnm
maximaliseren lokaal effect in GI-tractus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

enterische omhulling =

A

tablet intact in maag

desintegratie pas in darm (bij hogere ph)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarom vertraagde afgifte?

A

verlaging toedieningsfrequentie

afvlakken piek- en dalconcentraties in bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke systemen bij sustained release?

A

matrix-systemen

reservoir-systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gnm verlaat reservoir via

A

diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Matrix kan … of … gestuurd zijn

A

diffusie

erosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vloeibare vormen

A

oplossing (troebel)
suspensie (helder)
siroop
emulsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vloeibare dermale preparaten

A

lotion (obv alcohol)

oplossing (obv water)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Halfvaste vormen

A

gel: zwelbaar polymeer + water
zalf: vetfase -> plakt = langer werken
creme: waterfase + vetfase -> makkelijk weg te spoelen
pasta: vet/water, hoge concentratie vaste stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transdermale preparaten werken via

A

reservoir/ matrix systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

PMDI=

A

pressurised metered dose inhaler (=doseeraerosol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is cold freon effect? Vermijden?

A

pt stopt met AH of ademt door neus als koude nevel van aerosol keel bereikt.

Vermijden door spacer te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij poederinhalatoren creert … , terwijl bij doseeraerosol creert ….

A

poederinhalator: inhalatie van patiënt creert de aerosol
doseeraerosol: het drijfgas creert de aerosol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nebulisatie =

A

vernevelen van oplossing met externe krachtbron

= klassieke aerosol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

SKP=

A

samenvatting kenmerken/karakteristieken vh product

17
Q

Farmacodynamiek =

A

effect van gnm op het lichaam

18
Q

Farmacokinetiek=

A

effect van lichaam op gnm

19
Q

Welke types ongewenste effecten?

A
  • Type A (augmented): voorspelb. adhv farmacologisch profiel. DosisAFHANKELIJK
  • Type B (bizar): niet voorspelbaar. dosisONafhankelijk
  • Type C (chronic): OE’s na langdurig gebruik
  • Type D (delayed): carcinogeen/ teratogeen
  • Type E (end of use): withdrawel effect
  • Type F (failure): onverwacht niet aanslaan van behandeling (bv. door interactie: pil en sint-janskruid)
20
Q

Wat zijn predisponerende factoren voor OE?

A
  • geslacht
  • leeftijd
  • metaboliserende capaciteit (cyp-enzymes)
  • nierlijden
  • leverlijden
  • zwangerschap en lactatie
21
Q

Welke zijn belangrijke ongewenste effecten?

A
  • QT-verlenging (risico torsade de pointes)
  • Anti-cholinerge effecten
  • HyperK+
22
Q

Wat is geassoceerd met QT verlening?

A

Torsades de pointes = mogelijk fataal verlopende ventrikeltachycardieën

23
Q

Anticholinerge effecten?

A
  • Centrale: vooral duizeligheid, zelden
    cognitieve achteruitgang en delirium, met of zonder agitatie.
  • Perifere: vooral monddroogte, droge ogen, verminderde zweetsecretie, nausea en obstipatie, mydriase en accomodatiestoornissen, urineretentie;
    zelden tachycardie en ritmestoornissen
24
Q

Farmacokinetiek wordt gekenmerkt door …

25
Wat is belangrijk bij leverlijden mbt farmacokinetiek
- first pass effect: toxische dosis in bloed bij leverlijden | - pro-drug: wordt niet geactiveerd in leverlijden dus gnm werkt niet
26
Farmacodynamische interacties =
toediening meerdere gnm of gnm + voeding leidt tot verandering van het antwoord ZONDER verandering op de concentratie van het GNM
27
Farmacodynamische interacties kunnen
additief synergistisch antagonistisch zijn
28
Farmacokinetisch interactie
interactie waarbij concentratie van gnm wordt gewijzigd door ander geneesmiddel of voeding => verandering in concentratie leidt niet noodzakelijk tot een klinisch relevante verandering van het gnm antwoord
29
Veranderingen in de biologische beschikbaarheid is ene type van ... interactie
farmacokinetische
30
Farmacokinetische interacties kunnen op het niveau van
absorptie distributie metabolisatie eliminiatie/ excretie
31
Farmacokinetische interactie thv metabolisatie vnmlk:
cyp-enzymes | P-gp (p- glycoproteïnes)
32
Clarithromycine is een sterke inhibitor van
Cyp3A4
33
Substraat =
slachtoffergeneesmiddel!