Bedrijfseconomie: module 2: kwantitatieve vraaganalyse en consumentengedrag Flashcards

(18 cards)

1
Q

Elasticiteit (DEF)

A

een maat voor de gevoeligheid van een variabele voor veranderingen in een andere variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eigen prijselasticiteit van de vraag (DEF)

A

een maat voor de responsiviteit van de gevraagde hoeveelheid van een goed op een verandering in de prijs van dat goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke zin heeft een elastische vraag een direct link met de totale opbrengst (TR)?

A

Als de vraag elastisch is, zal een verhoging (verlaging) van de prijs leiden tot een daling (stijging) van de totale inkomsten
Intuitie: kleine stijging (daling) in prijs geeft grote daling (stijging) in q, dus TR = p.q zal dalen (stijgen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In welke zin heeft een inelastische vraag een direct link met de totale opbrengst (TR)?

A

Als de vraag inelastisch is, zal een verhoging (verlaging) van de prijs leiden tot een toename (afname) van de totale inkomsten
Intuitie: grote stijging (daling) in prijs geeft kleine daling (stijging) in q, dus TR zal stijgen (dalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe heeft een elastische vraag een directe link met de marginale opbrengst (MR)?

A

MR = P*(1-1/ε)
Als de vraag elastisch is, zal een verhoging (verlaging) van q leiden tot een stijging (daling) van de totale opbrengst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heeft een inelastische vraag een directe link met de marginale opbrengst (MR)?

A

MR = P*(1-1/ε)
Als de vraag inelastisch is, zal een verhoging (verlaging) van q leiden tot een afname (toename) van de totale opbrengst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de totale inkomstentest?

A

Deze relatie tussen verandering in prijzen, elasticiteiten, en totale opbrengst, wordt de totale inkomsten test genoemd en wordt vaak en over de hele wereld gebruikt om totale inkomsten en kasstromen te managen:
o Bij inelastische vraag wordt de prijs verhoogd (cfr. “Premium”), want minder dan evenredige daling in vraag
o Bij elastische vraag wordt prijs verlaagd, want meer dan evenredige toename in vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke factoren hebben een impact op de prijselasticiteit? (3 + uitleg)

A

1- Beschikbare alternatieven
* Hoe meer alternatieven er zijn, hoe elastischer de vraag want klanten kunnen snel overstappen
2- Tijd
* De vraag is inelastischer op korte termijn want er is tijd nodig voor een aanpassing aan de nieuwe situatie
3- Uitgavendeel
* Goederen die een relatief klein deel van het budget uitmaken (bv: ijsje) zijn minder elastisch. Als een ijsje duurder wordt ga je nog steeds een ijsje kopen, maar als een auto duurder wordt dan ga je de aankoop uitstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kruislingse prijselasticiteit (DEF)

A

een maat voor de responsiviteit van de vraag naar een goed op veranderingen in de prijs van een gerelateerd goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inkomenselasticiteit (DEF)

A

een maat voor de responsiviteit van de vraag naar een goed op veranderingen in het inkomen van consumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen consumentenmogleijkheden en consumentenvoorkeuren?

A

Consumentenmogelijkheden zijn de mogelijke goederen en diensten die consumenten zich kunnen veroorloven te consumeren
Consumentenvoorkeuren bepalen welke van deze goederen geconsumeerd zullen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt de wet van de dalende marginale substitutievoet in?

A

Hoe verder we gaan, hoe vlakker de helling wordt en de economische betekenis daarachter is dat hoe meer je al hebt van een bepaald goed x, hoe minder je bereid gaat zijn om iets van goed Y op te geven voor nog een extra goed x
“Afnemende MRS” houdt in dat je voor elke bijkomende X steeds minder van Y wil opgeven.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De budgetbeperking (DEF)

A

De budgetbeperking beperkt het consumentengedrag door de consument te dwingen een bundel van goederen te kiezen die betaalbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen de budgetset en de budgetlijn?

A

De budgetset - de bundels van goederen die een consument zich kan veroorloven - is gelijk aan: PxX + PyY < M
De budgetlijn - de bundels van goederen die het inkomen van een consument uitputten - is PxX + PyY = M

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de formule voor de budgetlijn?

A

M/Py - Px/Py*X
met M/Py = verticaal snijpunt
-Px/Py = hellingn de opportuniteitskost)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Marktsubstitutievoet (DEF)

A

de verhouding waarmee het ene goed kan worden geruild voor het andere op de markt

17
Q

Evenwichtsconsumptiebundel (DEF)

A

de betaalbare bundel die de grootste tevredenheid oplevert aan de consument

18
Q

De marktvraagcurve (DEF)

A

De marktvraagcurve geeft de totale hoeveelheid aan die alle consumenten in de markt zouden kopen bij elke mogelijke prijs en wordt bekomen door de horizontale som van individuele vraagcurves