begrippen hoofdstuk twee Flashcards

(100 cards)

1
Q

superordinaat niveau

A

bijv zoogdier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

staafjes

A

minder goed in details maar werken beter bij minder licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

transactionalisme

A

beroep doen op je ervaring bij het oplossen van het probleem van onderdeterminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

veridicaliteit

A

zo waarheidsgetrouw mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

modale completie

A

het lijkt alsof een figuur daadwerkelijk randen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

inner psychophysics

A

de relatie tussen de intensiteit vd neurale prikkel/ hoeveelheid zenuwimpulsen en de intensiteit van de sensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

basisniveau

A

bijv hond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

atmosferisch perspectief

A

doordat de voorwerpen verder weg staan zit er meet lucht en stofdeeltjes tussen en wordt dit vager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stalingslicht

A

licht direct uit de bron, bevat enkel info daarover

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

optic array

A

het gehele patroon van licht dat invalt op het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

convergentie

A

het proces waarbij de ogen samen op een voorwerp gericht kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

top down

A

verwerking vertrekkend vanuit een verwachting wat er in het beeld zal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

outer psychophysics (fechner)

A

de relatie tussen de intensiteit van de stimulus en de intensiteit vd sensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ecologische optica

A

de studie van licht als bron van informatie over de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tokens

A

symbolen die de orientatie aan kunnen geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

laterale maskering

A

het detecteren van een gabor patch met een laag contrast wordt bemoeilijkt door buren op korte afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ambient licht

A

licht afkomstig uit de omgeving, kan ook info bevatten over voorwerpen uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

reverse hierachy theory

A

in de eerste fase wordt de infostroom heel snel doorgestuurd naar hoge gebieden, waarna dmv wisselwerking van hoge en lage gebieden de details worden ingevuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

cut edges

A

randen waarvan we duidelijk het oppervlak zien ophouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

geons

A

bouwstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

accommodatie

A

het proces waarbij de bolling van de lens wordt aangepast om zo een scherp beeld te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

BOWN

A

strijd om de rand door figuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

proximale stimuli

A

nabije prikkels die geregistreerd worden thv het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

onderdrempel

A

prikkels die niet bewust waargenomen worden maar wel invloed hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
matching
het matchen van een gegeven object voorstelling met een object uit je geheugen
26
neuronen
hersencellen
27
mid level
perceptuele groepering, fa, diepteperceptie en 2d,en 3d vorming
28
3d objectmodel
een globale weergave van spatiale relaties tussen belangrijke delen kan volstaan voor herkenning
29
ventrale stroom
de wat stroom loopt van de v1 naar anterieure gebieden
30
oculomotorische dieptecues
de spieren in de ogen die de lens bijstellen en zorgen dat beide ogen zich richten op een voorwerp
31
itp
zintuigen zijn passieve kanalen voor signaalverwerking en transmissie de info wordt geleidelijk verrijkt
32
distale prikkels
de externe oorzaken van deze prikkel
33
fixatie
wanneer het oog even stil staat
34
antwoordentendens
mate waarin een proefpersoon geneigd is een bepaald antwoord te geven
35
dtp
Gibson actieve perceptuele systemen het visueel systeem moet actief opzoek naar nieuwe informatie door zich voort te bewegen.
36
onderdeterminantie
twee voorwerpen met verschillende ware grootte kunnen toch even groot zijn in het nevliesbeeld
37
coarse to fine
eerst een lsf target+ hsf noise, dan een hsf target +lsf noise
38
complex cells
cellen die stabieler blijven reageren voor variaties in hun receptief veld
39
tuning
het reageren van hersencellen op bepaalde eigenschappen van een stimuli zoals; geluid, kleur of orientatie
40
extremal edges
randen waarvan de waarnemer ziet dat deze doorlopen maar uit het beeld verdwijnen door het gezichtsstandpunt
41
concaaf
hol
42
kegeltjes
goed in details
43
parietal lob
lob thv het kruin
44
high level
de interpretatie van de van de betekenis van wat er te zien is
45
2.5d schet
een 3d schets vanuit een oogpunt
46
textuursegegratie
het onderscheid maken tussen twee gebieden in een niet homogeen veld
47
dynamische dieptecues
het verschil van bewegende beelden in een oog
48
smearing
het uitvagen van het beeld tijdens een oogsprong
49
perceptuele organisatie
processen die instaan voor het organiseren van de fragmentarische input in grotere gehelen
50
extrinsieke eigenschappen
de eigenschappen van een lichtbron
51
pure distance law
de waarneming van een bepaalde orientatie neemt af met de lengteverschillen van twee lijnstukken
52
subordinaat niveau
bijv poedel
53
collineaire facilitatie
het versimpelen van het detecteren van aan gabor patch als de buren op lange afstand staan
54
NAPS
er vanuit gaande dat een vorm die wordt gezien niet afhankelijk is van je gezichtspunt
55
analyse door synthese
binnenkomende prikkels worden continu verwerkt in het licht van hypotheses die gemaakt worden door beschikbare bottom-up en top-down kennis
56
hypercomplex cells
cellen die enkel reageren als het lijnstuk overeenkomt met de grootte van hun receptief veld
57
saccadische suppressie
het onderdrukken van de smearing
58
retinale dispariteit
het verschil van twee netvliesbeelden
59
absolute drempel
drempel die verschil aanduidt tussen afwezigheid en aanwezigheid van sensatie
60
gewaarwording
prikkels zoals die geregistreerd worden door het zintuig
61
monoculaire dieptecues
dieptezicht vanuit een oog
62
occlusie
wanneer een beeld het andere overlapt is deze dichterbij
63
modules
gespecialiseerde eenheden in het brein
64
bovendrempel
grenswaarde waarboven een proefpersoon geen verschil kan waarnemen
65
configural superiority effect
het toevoegen van extra contex kan soms voordeel opleveren
66
stereovisie/stereopsis
dieptezicht vanuit twee ogen
67
temporal lobe
lob bij het oor
68
configural inferiority
het toevoegen van extra context kan soms nadeel opleveren
69
corticale hierarchie
de receptieve velden worden steeds groter naarmate je hogerop komt
70
low level
de stimulatie van de receptoren in het netvlies en de decodering van de eerste responsen
71
optical looming
het sneller groot worden van een object dat naderd
72
subjectieve contouren
de waarneming van randen waar geen fysisch helderheidsverschil is
73
hysterese
het omslagpunt van de ene interpretatie naar de andere wordt vertraagd door de sequentie
74
differentiele drempel
kleinste toegevoegde waarde die waarneming van verschil toestaat de helft van het onzekerheidsinterval
75
affordances
wat je met een voorwerp kan doen
76
ctp
david marr informatie moet verwerkt worden door kennisgebasseerde tussenprocessen. kennis wordt enkel gebruikt om info stap voor stap te verwerken
77
pragnanz
de perceptuele organisatie zal steeds zo goed of zo simpel mogelijk zijn
78
amodale completie
wanneer een figuur wel wordt geinterpreteerd als volledig maar niet gezien wordt
79
full primal sketch
de raw primal sketch omgezet in symbolen
80
retinotopie
het coderen van een prikkel in het brein waar deze ook in het visueel veld zich bevindt
81
optic flow
de stroom die ontstaat als een persoon zich voortbeweegt
82
saccades
kleine oogsprongen, ongeveer 2 a 4 per seconde
83
hoge orde variabelen
verhoudingen en patronen
84
segmentatie
het loskoppelen van twee vormen als hier sterke kromming is
85
waarneming
verwerking en interpetatie
86
bottom up
verwerking van inputbeelden naar betekenisvolle interpretaties
87
simple cells
cellen die enkel reageren op een lijnstuk van een bepaalde dikte met een bepaalde orientatie
88
occipital lobe
lob in het achterhoofd
89
frontal lobe
lob in het voorhoofd
90
multistabiliteit
men kan twee verschillende vormen zien in een zelfde lijntekening
91
dorsale stroom
de waarstroom loopt van v1 naar de parietal lobe
92
raw primal sketch
het extraheren van een beeld met primitieve features zoals blobs edges en bars
93
d'
de gevoeligheid
94
gevoeligheid
mate waarin een proefpersoon onderscheid kan maken tussen gissings en signaalbeurten
95
invarianten
factoren die gelijk blijven ondeks veranderingen
96
grootteconstantie
hoe kan men zien dat iets verschillende grootte heeft ondanks zelfde grootte in het netvlies
97
probleem van vormconstantie
hoe kan een vorm hetzelfde gezien worden ondanks veranderende vorm in het netvliesbeeld?
98
configurationele eigenschap
tot welke regio een stukje van de rand behoord hangt af van het geheel
99
convex
bol
100
intrisieke eigenschappen
reflectantie, pigmentstructuur