begrippenlijst: fysische landschappen Flashcards

(122 cards)

1
Q

aardbeving

A

is een trilling of schokbeweging van de aardkorst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afschuiving

A

breuk die ontstaat wanneer delen van de aardkorst uit elkaar getrokken worden. tijdens de uitrekking breken de stukken los van elkaar. sommige stukken zakken dieper weg (schuiven weg) omdat er door de uitrekking ook ruimte ontstaat tussen de stukken. het breukvlak vormt dan een steile helling met een scherp afgelijnde rand in het landschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afzettingsgesteenten of sedimentaire gesteenten

A

ontstaan door sedimentatie of bezinking van minerale deeltjes uit water of uit de atmosfeer of chemische neergeslagen deeltjes uit een oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afzettingsgesteente

A

door herhaalde afzetting in hetzelfde gebied ontstaan er lagen. de druk op de onderste lagen neemt de hele tijd toe. elke nieuwe laag zorgt namelijk voor extra druk op de onderliggende lagen. hierdoor worden de losse korrels samengedrukt. er ontstaan harde en compacte brokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

alluviale vlakte

A

rivieren die door een vallei met een vlakke boden stromen, overstromen soms. op dat moment is er veel puin in de rivier. wanneer de rivier buiten haar oevers treedt, moet ze plots over een veel grotere breedte stromen en vertraagt ze. haar energie neemt af en er wordt veel puin afgezet. aan weerszijden van de oevers van de rivier ontstaat een zone waarin puin wordt afgezet bij overstromingen. deze zone is de alluviale vlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

alpiene orogenese

A

afrika botst tegen eurazie waardoor de alpen, pyreneeen en kaukasus ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

anticline

A

er wordt een stuk naar omhoog geduwd. er ontstaat een plooirug. oudere lagen liggen in het centrum van de rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

antropogene erosie en biogene erosie

A

men en dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

asthenosfeer

A

is het bovenste deel van de aardmantel, max 300km dik. deze is opgebouwd uit enigszins vervormbaar gesteente, vloeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

biogene of organogene sedimentaire gesteenten

A

ontstaan door de opeenhoping van organisch materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bodemhorizonten

A

dit zijn min of meer horizontale lagen, die verschillen van kleur, chemische samenstelling, gehalte organisch materiaal, structuur, ..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bodemprofiel

A

het geheel van deze bodemhorizonten noemt men het bodemprofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bodemtextuur

A

het materiaal waaruit de grond bestaat, wordt volgens de korrelgrootte in fracties ingedeeld: de onderlinge verhouding ervan wordt bodemtextuur genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

caledonische orogenese of gebergtevorming

A

ontstaan van hooglanden in scandinavie, massief van Brabant in Belgie, ..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cenozoicum

A

het tijdperk van het nieuwe leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

chemische sedimentaire gesteenten

A

ontstaan door het neerslaan van mineralen in water. er kan steenzout en kalksteen ontstaan. sedimentair gesteente is de enige soort gesteente waarin fossielen voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

chemische verwerving

A

kan leiden tot de afbraak van bep mineralen in het gesteente en het ontstaan van nieuwe mineralen. bij chemische verwerving verandert de samenstelling van het gesteente dus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

consolidatie

A

een proces waarbij sedimenten of bodems onder hun eigen druk inkrimpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

convectiestroming

A

door het verschil in warmte tussen de aardkern en de aardkorst, ontstaat er een warmte stroming vanuit de kern naar de korst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

convergerende platen

A

platen botsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de schaal van Richtir

A

wordt overal ter wereld gebruikt om aan te geven hoe groot en krachtig een aardbeving is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Delta

A

wanneer een rivier uitmondt in een zee met weinig getijdenwerking of in een meer ontstaat er aan de monding ook een plotse vertraging. daar wordt dan extra veel puin afgezet. de rivier wordt na een tijd gehinderd door de eigen afzettingen en vormt verschillende vertakkingen rond het puin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

deltakusten

A

rivieren monden uit in de zee en zetten daar puin af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

detritische gesteenten

A

door mechanische verwering komen materialen vrij. die worden daarna door wind of water getransporteerd. de deeltjes kunnen na transport chemisch bidnen. het resultaat is een sedimentair gesteente, samengesteld uit puin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
disconformiteit
het contact tussen jongere en oudere lagen wordt gevormd door erosievlakken. op het erosievlak kunnen soms sporen van vroegere bodemvorming herkend worden
23
discordantie
scheidingsvlak
24
divergerende platen
platen gaan uit elkaar
25
een breuk
is een discontinue zone in een gesteentelaag. ze ontstaat door vervorming. breuken komen vaak in groepen voor, die allemaal dezelfde orientatie hebben
26
een trog of een diepzeetrog
als de de zware oceanische plaat tegen de lichtere continentale plaat botst en daar bijgevolg onder duikt. de zone waar dit gebeurt noemt men ook de subductiezone. door deze duik verdiept de oceaan zich op deze plek en vormt een trog. in de diepe zee dus dit noemen we ook een diepzeetrog
27
endogene processen
processen die binnen in de aarde ontstaan. hierdoor ontstaan krachten binnen in de aarde. deze krachten veroorzaken onder andere bewegingen van de aardkorst
28
eolische afzettingen
afzettingen door de wind
29
eolische erosie of winderosie
lucht
30
eolische sedimenten
deze sedimenten zijn agezet nadat ze door wind zijn getransporteerd. vb van eolische sedimenten zijn dekzand voor duinen en leem
31
eonen
verzameling van era's
32
epicentrum
het punt op het aardoppervlak loodrecht boven het hypocentrum
33
era's
een ander woord voor hoofdtijdperk. dit is een tijdperk met een lengte tussen 600 en 66 miljoen jaar
34
erosie
is het opnemen en transporteren van materiaal
35
fjorden
oude gletsjerdalen
36
fjordenkust
dit type kust ontstaat waar gletsjers diepe dalen hebben uitgeschuurd. wanneer de zeespiegel stijgt, lopen de dalen vol. er ontstaan lange, diepe baaien met steile oevers
37
fluviatiele afzettingen
afzettingen door de rivieren, synoniem voor terrasafzettingen
38
fluviatiele erosie of watererosie
water van stromingen
39
fluviatiele sedimenten
deze sedimenten ontstaan bij transport van verweerde deeltjes diir een rivier. vb van een fluviatiel sediment is rivierklei
40
ganggesteenten
deze gesteenten ontstaan als er scheuren of gangen in de aardkorst gevormd worden. magma uit de lithosfeer wordt naar boven geduwd en in die scheuren of gangen geperst
41
geologische tijdschaal
is een indeling van de geschiedenis van de aarde in de geologische tijdperken
42
gesteente
is een vast materiaal dat bestaat uit een of meer mineralen
43
getijdenafzettingen
afzettingen onder directe invloed van de zee
44
glaciale erosie
ijs
45
glaciale sedimenten
deze sedimenten zijn afgezet nadat ze door landijs of een gletsjer zijn getransporteerd. vb van glaciale sedimenten zijn kleileem en morenen en zwerfkeien
46
glacialen
ijstijden
47
gravitationele erosie of zwaartekracht erosie
zwaartekracht
48
hellingsafzettingen
erosie en transport naar beken en rivieren toe
49
hercynische orogenese
ontstaan van Appalachen in amerika, oeral in Rusland en Ardennen in Belgie
50
hoefijzermeer
de bochten en de loop van de rivier zelf veranderen steeds meer van vorm bij een meander. uiteindelijk ontstaan er plaatsen waar de bochten dicht bij elkaar in de buurt komen te liggen. het stukje oever dat de 2 stukken bocht nog van elkaar scheidt, vormt op de duur een beperkte hindernis en het water breekt er gemakkelijk doorheen. de rivierbocht die afgesneden is, wordt een hoefijzermeer genoemd
51
hoekdiscordantie
diepere lagen liggen niet horizontaal, maar liggen schuin of zijn geplooid
52
holoceen
laatste tussenijstijd
53
hotspot
mantelpluim botst tegen de lithosfeer en wanneer de lithosfeer relatief dun is, breekt ze. de plaats waar dit gebeurt is de hotspot
54
hypocentrum
het punt waar de energie van een aardbeving vrijkomt
55
interglacialen
ijstijden werden onderbroken door periodes met een meer gematigd klimaat, de zogenaamde interglacialen
56
isostasie
drijft de lithosfeer dus op de vloeibare asthenosfeer
57
isostatisch evenwicht
drijvend evenwicht van de lithosfeer op de asthenosfeer
58
isostatisch evenwicht
drijvend evenwicht van de lithosfeer op de asthenosfeer
59
kanalenkust
ontstaat zoals een riakust, maar het heuvelgebied loopt evenwijdig met de zee. de resten van de heuveltoppen vormen eilandjes aan de kustlijn
60
klast
een brokstuk van een gesteente, dat deel is gaan uitmaken van een sediment of een ander gesteente
61
kwelders (marien erosie en sedimentatie)
begroeide stukken land die aan de landkant van schoolwallen of strandwallen zijn ontstaan. alleen bij heel hoog water komt het land nog overstroomd te staan
62
langune (marien erosie en sedimentatie)
een lagine is een soort meer dat door land wordt afgesloten door een schoorwal. de kustlagune is een deel van de zee dat geleidelijk wordt afgesloten door een zandbank, schoorwal of door waddeneilanden. wanneer het water tussen de schoorwal en de kust niet meer in verbinding staat met de open zee, spreken we van een lagune
63
L-golven
deze schokgolven zich slechts op de aardoppervlakte verplaatsen
64
lithosfeer
de aardkorst + de buitenste vaste zone van de buitenmantel
65
magnitude
dat wil zeggen de kracht in verhouding tot andere aardbevingen
66
mantelpuin
materiaal die diep in de binnenmantel verhit wordt door warmtestromen uit de kern
67
mariene erosie
water van zeeen en oceanen
68
mechanische verwering of fysische verwering
het proces waarbij gesteenten uiteenvallen tot gruis, zonder dat daarbij de chemische structuur verandert
68
marine sedimenten
deze sedimenten ontstaan wanneer verweerde deeltjes worden afgezet in zee. doordat de deeltjes die in zee afgezet worden vaak al een lange reis door rivieren achter de rug hebben, zijn deze deeltjes vaak erg fijn. vb van een marien sediment is zeeklei
69
meander
een meander is een bocht in een rivier. die bocht heeft gevolgen voor de afzetting en erosie
70
metamorf gesteente
gesteente dat ontstaat onder invloed van temp, druk of vloeistoffen
70
mesozoicum
het tijdperk van het midden-leven
71
mineralen
zijn vaste, kristalvormige stoffen die van nature voorkomen in de aardkorst
72
non-conformiteit
jonge sedimentlagen worden afgezet op veel oudere lagen stollingsgesteenten
73
opschuiving
breuk die ontstaat door samendrukken. 2 blokken gesteente worden bv tijdens gebergtevorming, tegen elkaar gedrukt en daarbij wordt een blok langs het breukvlak naar boven geduwd. het ene blok komt daardoor gedeeltelijk boven het andere te liggen
74
paleozoicum
het tijdperk van het oude leven
75
paraconformiteit
de lagen liggen schijnbaar continu, vrij horizontaal op elkaar, maar er is een hiaat dat niet door erosie is ontstaan
76
periodes
een onderverdeling van een era. deze wordt verder zelf onderverdeeld in kleinere subperiodes
77
P-golven/ compressie- of longitudinale golven
de schokgoven, die het eerst aankomen worden primaire golven of P-golven genoemd. primaire golven duwen het gesteente waar ze doorheen lopen in elkaar of rekken het uit. men noemt ze ook compressie- of longitudinale golven
77
pijnkegel
wanneer de waterloop in de vallei aankomt, vertraagt hij plots, waardoor het puin wordt afgezet. aan de voet van de helling ontstaat een plaats met opgehoopt puin, de puinkegel
78
platentektoniek
de theorie die de beweging van deze platen verklaart
79
pleistoceen
snelle afwisseling van ijstijden en tussenijstijdens met een groot effect op het Vlaamse landschap
80
porfier
kasseien
81
primaire kusten
zijn ontstaan door processen op het land of door een verandering in het zeeniveau
82
pyroklastische sedimenten
deze sedimenten ontstaan bij vulkaanuitbarstingen
83
regressie
verplaatsing van de kustlijn richting zee. een regressie kan het gevolg zijn van platentektoniek of van een daling van de zeespiegel bij bv de vorming van ijskappen tijdens glacialen
83
reliefinversie
een omkering van het relief
84
riakust
vlak aan de zee heb je een heuvelgebied dat doorsneden wordt door rivieren. de heuveldalen staan haaks op de zee. wanneer het zeewater stijgt, loopt het de rivierdalen in. de kusten hebben diepe baaien, afgewisseld met heuvelruggen met uitlopers in zee. voor de kust liggen vaak eilandjes
85
rift
een gebied in een continent waar uitbreiding van de aardkorst plaatsvindt, de plaatbeweging is er een divergentie. onder invloed van dit proces wordt een langgerekte depressie in het landschap gevormd, de rift
86
rug
bergachtige reliefvorm die ontstaat wanneer twee lithosfeerplaten uit elkaar schuiven langs constructieve plaatranden. ruggen worden gevormd wanneer er door die divergente platen slenken ontstaan. via deze slenken komt magma aan de oppervlakte, koelt die magma af, en vormt een nieuwe korst in de vorm van een rug
87
schildvulkaan
een lage berg met een bredere basis. de hellingen zijn hierbij redelijk zwak
88
schoorwal (marien erosie en sedimentatie)
een lang uitgerekt, zandig schiereiland. een schoorwal kan een baai volledig afsluiten. aan de landkant ontstaat dan een lagune
89
secundaire kusten
zijn het resultaat van erosie en sedimentatie. ze worden daarom ook wel 'erosie- en sedimentatiekusten' genoemd. erosiekusten ontstaan wanneer er meer materiaal wordt afgevoerd dan wordt aangevoerd.
90
seismische golf
op een bep moment komt energie vrij bij wrijving tussen aardplaten en gaat de aardkorst in de onmiddellijke omgeving trillen. die trilling veroorzaakt een golfbeweging dat we een seismische golf noemen.
90
sediment
het eindproduct van verwering en erosie is sediment. verweerd gesteente wordt door de werking van water, wind, ijs of massabeweging over het aardoppervlak verplaatst in een proces dat erosie wordt genoemd. als deze beweging vertraagt, bv wanneer een rivier in vlakker terrein aankomt, worden de met de stroming meegevoerde deeltjes afgezet, waarbij de zwaardere deeltjes het eerst bezinken. dit noemen we sedimentatie
91
seismograaf
seismische golven kunnen worden geregistreerd met een seismograaf (meetinstrument) en weergegeven in een seismogram
92
seismogram
seismische golven kunnen worden geregistreerd met een seismograaf en weergegeven in een seismogram (resultaat/grafiek van meting)
93
S-golven of secundaire golven/ schaar- of transversaalgolven
deze schokgolven lopen door het binnenste van de aarde met de halve snelheid. ze golven loodrecht op de richting waarin ze zich verplaatsen
94
silt
leem
95
slenk
het gezonken deel van de aardkorst tussen 2 verticale breukvlakken
96
stollings- of magmatische gesteenten
gesteenten die zijn ontstaan door stolling van lava aan het aardoppervlak of magma onder het aardoppervlak
96
strandwal (marien erosie en sedimentatie)
vele zandbanken voor de kust die permanent boven het wateroppervlak uitsteken. waddeneilanden zijn uitgegroeide strandwallen die evenwijdig aan de kust ontstaan
97
stratovulkaan
de meest herkenbare vulkaan. het zijn hoge bergen, kegelvormig en hebben steile hellingen, wat een groot verschil is met de schildvulkanen.
98
subductie
als de zware oceanische plaat tegen de lichtere continentale plaat botst en daar bijgevolg onder duikt. de zone waar dit gebeurt noemt men ook de subductiezone
99
superpositie
dit betekent dat in de loop van de tijd een gesteentelaag of sedimentlaag werd agezet, dat daar later een nieuwe laag op werd afgezet, ...
100
syncline
er wordt een stuk naar beneden geduwd. er ontstaat een plooidal.
101
tijdsvakken
een onderverdeling van een subperiode, meestal met een lengte van 20 duizend 13 miljoen jaar
101
tijdsnedes
een onderverdeling van een tijdsvak. dit is de kleinste onderverdeling van de tijdschaal
102
transforme platen
platen die langs elkaar schuiven
103
transgressie
verplaatsing van de kustlijn ladinwaarts. een transgressie kan het gevolg zijn van platentektoniek of van een stijging van de zeespiegel door bv het smelten van ijskappen tijdens interglacialen
104
uitvloeiingsgesteenten of vulkanische gesteenten
deze gesteenten ontstaan wanneer de lava door de aardkorst dringt en het aardoppervlak bereikt. de lava koelt af en stolt. uitvloeiingsgesteenten kunnen zowel onder als boven water ontstaan
104
trog
een smalle en erg diepe kloof in de zeebodem, die ontstaat bij destructieve plaatranden. hierbij duikt de ene tektonische plaat onder de andere
104
verdronken kusten
verdronken kusten ontstaan door een stijging van de zeespiegel
105
verwering
wanneer gesteente vrij aan het aardoppervlak komt te liggen, wordt het blootgesteld aan fysische, chemische en biologische processen die gezamenlijk 'verwering' worden genoemd. hierbij verkruimeld of verzwakt het gesteente als gevolg van verwering. bij verwering moet het gesteente niet verplaatst worden door bep krachten
106
vulkaan
een opening in de aardkorst waarlangs magma, het vloeibaar meteriaal uit de asthenosfeer, het aardoppervlak bereikt
107
vulkanische kusten
lava stroomt in de zee en stolt
108
vulkanische sedimenten
deze sedimenten zijn afgezet nadat ze door een vulkaanuitbarsting, en vervolgens de wind, zijn getransporteerd. vb van vulkanische sedimenten zijn asdeeltjes en druppeltjes zwavelzuur
109
vulkanisme
is de naam voor alle processen aan het aardoppervlak die het gevolg zijn van het omhoog komen van heet materiaal, zoals magma, uit het binnenste van de aarde
110
zijschuiving of horizontaalverschuiving
breuk waarbij twee stukken horizontaal bewegen tov elkaar. het breukvlak zelf is meestal verticaal. een breuk waarbij de 2 zijden alleen uit elkaar bewegen noemt men een diaklaas of joint