begrippenlijst: weer en klimaat Flashcards

(41 cards)

1
Q

absolute luchtvochtigheid

A

de totale hoeveelheid waterdamp in gram per m³ lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cirrus

A

veegwolk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Alto

A

voorvoegsel voor hoge wolken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Anticycloon

A

hogedrukgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

convectieregens

A

door een sterke opwarming van het aardoppervlak ontstaat een sterke, verticale luchtbeweging. de lucht stijgt en koelt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cumulus

A

stapelwolk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

exosfeer

A

laatste laag in de atmosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dauwpunt

A

wanneer de relatieve vochtigheid 100% bereikt, dan is de lucht verzadigd. dat wil zeggen dat er geen waterdamp meer kan worden opgenomen. bij afkoeling van die lucht treddt er condensatie op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dynamische drukgebieden

A

drukgebieden die ontstaan door bewegende luchtlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

equatoriaal minimum

A

aan de evenaar heerst er een hogere temperatuur gedurende het hele jaar. daardoor ontstaat er een lagedrukgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

front

A

waar 2 luchtsoorten aan elkaar grenzen, veranderen de eigenschappen van de lucht zoals temperatuur en vochtigheid. de overgangszone tussen 2 verschillende luchtsoorten is smal, meestal slechts enkele tientallen kilometers breed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

frontale regens

A

in het subpolair minimum botsen de vochtige zuidwestenwinden tegen de koude noordenwinden. de zuidwestenwinden koelen af, de meegevoerde waterdamp condenseert en valt neer in de vorm van neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

golfstroom

A

een vb van een warme zeestroom die verantwoordelijk is voor de zachtere wintertemperaturen in de kustgebieden van west-europa en bijgevolg ook Belgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoge druk

A

bij een druk hoger dan 1013 hPa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

isobaren

A

isobaren zijn lijnen die plaatsen met dezelfde luchtdruk met elkaar verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

koudefront

A

als de warme lucht wordt verdrongen door koude lucht, dan duwt de koude lucht zich onder de warme lucht. de warme lucht wordt weer gedwongen om tegen de koude lucht op te stijgen, maar nu tegen de bewegingsrichting in. deze frontale zone is het koufront

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lage druk

A

bij een druk lager dan 1013 hPa

16
Q

luchtdruk

A

luchtdruk is eigenlijk de druk die ontstaat door het gewicht van de atmosfeer op de aarde

17
Q

maximale luchtvochtigheid of grenswaarde

A

bij elke temperatuur is er een maximale hoeveelheid waterdamp die kan worden opgenomen

18
Q

mesosfeer

A

derde laag in de atmosfeer, i ndeze laag verbranden per dag miljoenen meterorieten

19
Q

moesson

A

de moesson is een relatief korte periode waarin er zeer veel regen valt. moesson komt het vaakst voor in Zuid- en Zuidoost-Azie

20
Q

occlusie

A

een combinatie van het koufront en het warmtefront

20
Q

nimbus

20
Q

natuurlijk broeikaseffect

A

er wordt door de zon op aarde energie afgegeven in de vorm van kortgolvige lichtstralen, dat zijn zonnestralen die door de atmosfeer heen vallen zonder de atmosfeer te verwarmen, dat komt doordat ze een hele korte golflengte hebben. maar er wordt ook weer straling door de aarde uitgezonden, langgolvige warmtestralen, deze warmen de atmosfeer op. deze warmtewisselingen wordt het natuurlijke broeikaseffect genoemd

21
ozonlaag
ze beschermt de aarde tegen de ultraviolette straling van de zon
22
passaat
een windsysteem dat samenhangt met de algemene luchtcirculatie op de wereldbol. de passaat is een blijvende, matige tot krachtige wind die voornamelijk boven zee waait tussen de subtropische hogedrukgebieden en de equatoriale gordel.
23
polair maximum
aan de polen ontstaat er een hogedrukgebied door de lagere temperaturen
24
regenschaduweffect
aan de landzijde van het kustgebergte regent het bijgevolg bijna nooit en ontstaan er woestijnen
25
relatieve luchtvochtigheid
geeft de verhouding weer tussen de aanwezige waterdamp bij een bepaalde temperatuur en de maximale hoeveelheid waterdamp die bij dezelfde temperatuur aanwezig kan zijn
26
stijgingsregens
op bepaalde plaatsen op aarde botst covhtige zeelucht tegen een kustgebergte. de lucht wordt gedwingen te stijgen. per km dat de lucht stijgt, koelt hij 6,5°C af. wanneer het dauwpunt wordt bereikt, condenseert de waterdamp. aan de zeekant van het kustgebied kan het daardoor regenen
27
straalstroom
een sterke wind die op 9 tot 10 km hoogte waait. men spreekt van een straalstroom als de wind op die hoogte een snelheid heeft van meer dan 100km per uur
28
stratosfeer
tweede laag van de atmosfeer, in de stratosfeer bevindt zich onder andere de ozonlaag
29
subpolair minimum
koude lucht boven de polen en relatief warme lucht afkomstig van het gebied van de keerkringen botsen ter hoogte van 60° NB en 60° ZB. door de botsing warmt de koude lucht op en ontstaat er een lagedrukgebied
29
stratus
aaneengesloten wolken
30
thermische drukgebieden
thermische drukgebieden ontstaan door temperatuurverschillen. warme lucht heeft namelijk een kleinere massadichtheid dan koude waardoor warme lucht stijgt en koude lucht daalt
31
thermosfeer
vierde laag in de atmosfeer, de gassen aanwezig in de thermosfeer terug ultraviolette straling absorberen
32
tropisch maximum
op ong 30° NB en 30° ZB heeft de afgekoelde lucht weer een grote massadichtheid door het afkoelen van de lucht en daalt de lucht weer. de dalende luchtmassa veroorzaakt op beide halfronden een hogedrukgebied
33
troposfeer
eerste laag van de atmosfeer, het dagelijkse, veranderlijke weer wordt als het ware gevormd in deze troposfeer
34
verzadigde lucht
wanneer deze grenswaarde bereikt wordt
35
warmtefront
als koude lucht wordt verdrongen door warme lucht, dan glijdt de opdringende warme lucht tegen de koude lucht op. dat is in de richting waarin de luchtsoorten bewegen. het scheidingsvlak tussen de koude en de warme lucht is in dit geval een warmtefront
36
zenitale regens
de loodrechte zonnestand veroorzaakt grote verdamping van water. door de opwarming en door het frontaal botsen van de noordelijke en zuidelijke passaatwinden, stijgt de vochtige warme lucht snel. op grote hoogte condenseert de waterdamp door afkoeling en valt hij neer in de vorl van neerslag. in afrika noemt men dit zenitale regens