Begrippenlijst Tweede Toets Flashcards
(31 cards)
Mand
Een taaluiting die je doet om gedrag te sturen (vragen, bevelen, verzoeken)
Referentieel teken
Een taaluiting die je doet om informatie te geven
Communicatieve betekenis
Een aanvulling op de referentiële betekenis waarbij de betekenis zich in communicatie of context bevind.
Onder te verdelen in:
-contextuele betekenis
-pragmatische betekenis
Contextuele betekenis
Woorden en zinnen krijgen hun betekenis in de context waarin ze staan, wat kan verschillen is het imago
Imago
Woordbeeld
Pragmatische betekenis
De betekenis van woorden of zinnen ligt in het effect dat zij in de praktijk hebben
Extensie
Verwijzing naar een referent, een object in de werkelijkheid, met vier kenmerken
- Omvang
- Kwantitatief (meetbaar)
- Numeriek (telbaar)
- Objectief (feitelijk vast te stellen)
Extensionele zinnen
Feitelijke uitspraken in de vorm S is P, zinnen waarin iets (een eigenschap) wordt gezegd van iets (een ding. Extensie als zowel S,P als het koppelteken extensie hebben.
S
Subject (het ding)
is
Copula (koppelteken)
P
Predicaat (de eigenschap)
Intensie
Verwijzend naar bewustzijnsinhoud met vier kenmerken
- Inhoud (gedachte inhoud)
- Kwalitatief (hoedanigheid)
- Subjectief (associaties, gevoelens)
- Associaties
Intensionele zinnen
Een zin die een mening of gevoel uitdrukt met het subjectieve centraal
Mythe (7 kenmerken)
- Een uiting van religieuze gevoelens in de vorm van vertelling of virtueel drama
- Voert mensen terug naar de oertijd (illud tempus)
- Uitleg en inzicht in het bestaan van mens en natuur
- Eigen denktrant: beelden, ongebonden associaties, PC/PCO
- Eigen kijk op ruimte, tijd, causaliteit
- Vereist persoonlijke beleving en betrokkenheid
- Als onderdeel van VGO opbouwende en stabiliserende functie binnen de samenleving
Taalspel
(Wittgenstein 2) een taalsituatie waarin woorden verschillend worden gebruikt, woorden zijn gereedschappen, taal is een spel, met regels, dat je moet leren toepassen
Familiegelijkenissen
(Wittgenstein 2) woorden hebben geen vaste betekenis/geen referent. Woorden verwijzen naar elkaar in plaats van naar iets in de werkelijkheid. Het gaat om de familiegelijkenis tussen woorden ipv om de betekenis
VGO
Vaste groepsovertuiging opgebouwd uit wereldbeschaving en gedragscode
Religie
Het aanvaarden van een diepe samenhang in en achter dingen
Godsdienst
Religie met
- Één of meerdere goden
- Openbaring (bijv. Bijbel)
- Priesters/profeten
- Instituten ( kerk, etc)
Het kosmisch model
De mens staat in het middelpunt van je eigen beleving, toch ben je onderdeel van een groep -> diepere samenhang…
De ringen worden vanaf buiten gelezen, wat in de kosmos gebeurt heeft betrekking op alles en uit zich in (minimaal) een van de andere niveaus
Het heilige
Vaak; de macrokosmos als ultieme werkelijkheid.
Het heilige trekt aan en stoot af. Het verschijnt op profane plaatsen en oefent daar kracht uit
Het profane
Het alledaagse, staat tegenover het heilige
De wereld van je alledaagse ervaring
Mana
Het heilige dat in het profane wordt geuit bezit Mana, een soort kracht die we in de natuur tegenkomen
Taboe
Verboden, religieus/godsdienstig verboden, wordt niet over gepraat (seks)