Belangrijkste Examenvragen Flashcards
(29 cards)
Welke immunosuppressiva worden routinematig gebruikt na een niertransplantatie?A. CyclofosfamideB. CorticosteroïdenC. MethotrexaatD. Azathioprine
B
Wanneer start je bij chronische nierinsufficiëntie met dialysetherapie?A. Bij eGFR < 30 ongeacht klachtenB. Bij eGFR tussen 15–6 mét klachtenC. Alleen bij hypertensieD. Bij proteinurie > 300 mg/L
B
Wanneer stel je de diagnose van SIADH?A. Lage natrium in bloed, geconcentreerde urineB. Polyurie met lage urinedichtheidC. Hoog serumnatrium met hoge urine-osmolaliteitD. Laag serum natrium met verhoogde dorst
A
Wat past bij primaire polydipsie?A. Laag serumnatrium, verdunde urineB. Hoog natrium, geconcentreerde urineC. ADH-tekortD. Glucosurie
A
Wat is een typische oorzaak van osmotische diurese?A. WaterintoxicatieB. Diabetes mellitusC. SIADHD. Diabetes insipidus
B
Welke bevinding past het minst bij SIADH?A. Laag serum natriumB. Verhoogd urine natriumC. Verlaagd urinezuurD. Hoge serum osmolaliteit
D
Welke bevinding hoort niet bij CUKAT (chronisch gebruik kaliumbesparende diuretica)?A. Chronische hematurieB. Chronische interstitiële nefritisC. HyperkaliëmieD. Hemolyse
D
Wat is de dialysemethode van voorkeur bij hartfalen?A. HemodialyseB. Peritoneale dialyseC. GFR-bepalingD. ACE-remmer
B
Wat is een contra-indicatie voor peritoneale dialyse?A. HartfalenB. Eerdere abdominale chirurgieC. HypertensieD. Hyperfosfatemie
B
Wat geef je aan een patiënt met eindstadium nierfalen voor vochtmanagement?A. Alleen spironolactonB. Lisdiureticum + thiazideC. ACE-remmer + thiazideD. Calciumantagonist + spironolacton
B
Welke uitspraak over gadoliniumcontrast is correct?A. Even toxisch als jodiumcontrastB. Altijd spoelen ervoor en ernaC. Kan nefrogene systemische fibrose veroorzakenD. Altijd veilig bij GFR < 30
C
Wat is de meest voorkomende oorzaak van secundaire hypertensie?A. Conn syndroomB. NierarteriestenoseC. OSASD. Cushing
C
Wat is het effect van een hogere eGFR op cardiovasculaire morbiditeit?A. Hogere kansB. Lagere kansC. Geen effectD. Alleen bij vrouwen
B
Wat meet een dipstick voor proteïnurie primair?A. AlbumineB. Bèta2-microglobulineC. Lichte ketensD. IgA
A
Welke vorm van hematurie past het minst bij diabetische nefropathie?A. Isolerende hematurieB. Hematurie met cilindersC. Proteïnurie zonder hematurieD. Hematurie + RBC casts
A
Welke bloeddrukwaarde is de streefwaarde bij een patiënt van 68 jaar zonder comorbiditeiten?A. 150/90B. 130-139/80-89C. 110/60D. 140-149/90-99
B
Wat is het werkingsmechanisme van een SGLT2-inhibitor?A. VC afferente arteriole via tubuloglomerulaire feedbackB. VD efferente arterioleC. Verhoogde natriumresorptie in lis van HenleD. ADH-stimulatie
A
Hoe behandel je proteïnurie bij een patiënt met chronische nierziekte?A. Met eiwitrijk dieetB. Met RAAS-blokkersC. Met NSAIDsD. Met diuretica alleen
B
Wat is het fosfaturisch effect van PTH en actief vitamine D?A. Alleen PTHB. Alleen actief vitamine DC. BeideD. Geen van beide
C
Wat is de correcte manier om bloeddruk te meten?A. Tijdens een gesprekB. Enkel liggendC. Altijd met kleinste manchetD. In stilte, zittend, juiste manchetmaat
D
Hoe sluit je glomerulitis uit bij een patiënt met ANCA vasculitis met longproblemen? A. Nierbiopsie B. Alleen hematurie en proteïnurie meten C. MRA op granulomen D. CT-scan thorax
A
Wat zie je typisch op biopsie bij snel progressieve nierfunctiedaling? A. Kimmelstiel-Wilson letsels B. Crescents C. Tubulusatrofie D. Glomerulosclerose
B
Wat is de voorkeursbehandeling bij acute nierinsufficiëntie door prostaatobstructie? A. Alfa-blokker B. Bèta-blokker C. RAAS-remmer D. Calcium-antagonist
A
Mag een patiënt ouder dan 70 jaar nog in aanmerking komen voor niertransplantatie? A. Ja, mits goede conditie B. Nee, leeftijdsgrens is 70 C. Alleen als dialyse langer dan 5 jaar D. Alleen bij diabetes mellitus
A