Essentie Nier II Flashcards

(411 cards)

1
Q

Wat komt frequent voor bij screening van >100.000 personen?

A

Geïsoleerde hematurie of proteïnurie. Dit stijgt met de leeftijd en komt vaak voor zonder bijkomende klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent geïsoleerde proteïnurie meestal?

A

Altijd een nierprobleem, meestal glomerulair. Het wijst op een probleem ter hoogte van de glomerulaire filter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van geïsoleerde hematurie?

A

Urologisch, nefrologisch of gynaecologisch, bijvoorbeeld bij menstruatie. Daarom is het belangrijk om contaminatie uit te sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke twee vragen moet men zich altijd stellen in de nefrologie?

A
  1. Is de urine normaal (of is er een probleem met de nierfunctie)? 2. Is het probleem acuut of chronisch? Deze vragen sturen het verdere diagnostisch en therapeutisch proces.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het nut van het herkennen van klinische syndromen in de nefrologie?

A

Symptomen en verschijnselen leiden tot herkenning van syndromen, die helpen om de onderliggende oorzakelijke nierziekten te identificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vijf klinische renale syndromen worden onderscheiden?

A
  1. Nefritisch syndroom 2. Nefrotisch syndroom 3. Acute nierinsufficiëntie (AKI) 4. Snel progressieve glomerulonefritis (RPGN) 5. Chronische nierziekte (CKD).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de kernkenmerken van het nefritisch syndroom?

A

Hematurie, mogelijk met proteïnurie, hypertensie en verminderde GFR. Het wijst op glomerulaire ontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de kernkenmerken van het nefrotisch syndroom?

A

Proteïnurie ≥3 g/d, hypoalbuminemie, oedeem, hypercholesterolemie en inactief urinesediment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn typische oorzaken van acute nierinsufficiëntie (AKI)?

A

Niet-glomerulair: ischemie, pigmenten, sepsis. Glomerulair: acute post-streptokokken glomerulonefritis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is RPGN en wat zijn de klinische kenmerken?

A

Snel progressieve glomerulonefritis met nierfalen over weken-maanden, vaak veroorzaakt door systemische vasculitis of auto-immuunziekten (crescent GN). Kenmerken: nefritisch sediment, proteïnurie <3g/d, hypertensie en oedeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is chronische nierziekte (CKD) en hoe wordt het gestaged?

A

Chronisch verlies van nierfunctie over maanden tot jaren. Er zijn vijf stadia (I-V) afhankelijk van GFR. Eindstadium vereist niervervangende therapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functionele eenheid van de nier?

A

Het nefron, dat bestaat uit glomerulus en tubuli, met afferente en efferente arteriolen. Het is verantwoordelijk voor filtratie, reabsorptie en secretie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er als de glomerulaire filter lekt of ontstoken raakt?

A

Lekkage leidt tot proteïnurie; ontsteking leidt tot hematurie. Beide zijn belangrijke tekenen van glomerulaire schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de GFR en varieert die?

A

GFR (glomerulaire filtratiesnelheid) verschilt per individu, bijvoorbeeld tussen mannen en vrouwen. Het is een maat voor de nierfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel glomeruli heeft een nier gemiddeld?

A

Ongeveer 1 miljoen (10^6), hoewel dit individueel kan variëren. Elke glomerulus is een capillair netwerk voor filtratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke cellen zijn betrokken in de glomerulusstructuur?

A

Endotheelcellen, glomerulair basaal membraan (GBM), en podocyten. Podocyten zijn gespecialiseerde epitheelcellen die filtratie reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de ruimte van Bowman?

A

De ruimte waar voorurine wordt opgevangen na filtratie in de glomerulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een acanthocyt en wat betekent zijn aanwezigheid?

A

Een acanthocyt is een ‘mickey mouse’-vormige erytrocyt, typisch voor glomerulaire hematurie. Hij wijst op dysmorfe RBC’s afkomstig uit de nier en is pathognomonisch voor glomerulaire schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de drie belangrijkste oorzaken van persisterende geïsoleerde glomerulaire hematurie bij <50-jarigen?

A
  1. IgA-nefropathie, 2. Dun basaal membraanziekte (benigne), 3. Alport-syndroom (hereditaire nefritis).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de drie belangrijkste oorzaken van (glomerulaire) hematurie bij >50-jarigen?

A

IgA-nefropathie, Alport-syndroom en milde focale glomerulonefritis. Een nierbiopsie is zelden nodig bij negatieve familiale anamnese.

Niet-glomerulaire oorzaken: frequentie hangt af de leeftijd
Patiënten met macro- of microscopische hematurie ≥ 50j altijd urologische evaluatie (als 1ste stap) !!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer is geïsoleerde glomerulaire hematurie verdacht of gevaarlijk?

A

Wanneer het gepaard gaat met proteïnurie en/of hypertensie, of indien er familiale VG is (bv. Alport). Deze patiënten hebben hogere kans op nierfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de eerste stap bij macroscopische of microscopische hematurie bij patiënten >50 jaar?

A

Urologische evaluatie. Dit om ernstige urologische pathologie uit te sluiten zoals maligniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is IgA-nefropathie?

A

= Berger’s disease => Meest voorkomende primaire GN
IgA is trapped in het mesangium → diffuse proliferatie van de mesangiale cel en matrix expansie → complement → ontsteking → hematurie + beschadiging → soms eiwit lekkage ook nog

Meest voorkomende oorzaak van primaire GN in ontwikkelde landen, meest voorkomend bij Aziaten gevolgd door blanken, zeldzaam bij zwarten (waarschijnlijk door kleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de typische presentatie van IgA-nefropathie?

A

Recidiverende hematurie <3–5 dagen na een luchtweginfectie (synfaryngitische hematurie), of asymptomatische hematurie. Diagnose vereist nierbiopsie.

Presentatie
o 40-50% ‘gross’ hematurie, typisch <3-5d na een URTI = synfaryngitische hematurie (DD streptokokken 2w tussen)
o 30-40% asymptomatische hematurie

Definitieve diagnose via nierbiopsie met IF-kleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke aandoeningen gaan gepaard met glomerulaire IgA-depositie?
ZIEKTEN MET GLOMERULAIRE IGA-DEPOSITIE o Primair o IgA nephropathy o Systemische variant - vasculitis - Henoch Schonlein Purpura (afb) o Secundair o Lever cirrhose o Celiac disease o HIV infectie o Minder sterke associatie: dermatitis herpetiformis, Ankylosing spondylitis, Small cell carcinoma, Lymphoma, IBD
26
Wat zijn de drie grote oorzaken van hematurie na een luchtweginfectie (URTI)?
1. IgA-nefropathie, 2. Post-streptokokken GN, 3. Niet-specifieke mesangioproliferatieve GN. 1. IgA nefropathie o Meest voorkomende oorzaak van glomerulonefritis wereldwijd. o Terugkerende episodes van bruto hematurie, meestal 1 3 dagen na een infectie van de bovenste luchtwegen o De urine wordt binnen enkele dagen weer normaal, microscopische hematurie kan voor onbepaalde tijd aanhouden 2. Post-streptococcen glomerulonephritis o Met het huidige antibioticagebruik: alleen sporadische gevallen of tijdens een epidemie o Specifieke nefritogene stammen van ß hemolytische streptokokken groep A o Hoogste risico bij kinderen jonger dan 7 jaar o Tijdens een epidemie ongeveer 5 10% met faryngitis en 25% met huidinfecties 3. Niet-specifieke mesangioproliferatieve glomerulonephritis o Sommige patiënten met niet-streptokokken URI kunnen microscopische hematurie hebben, vaak met RBC casts -> afwijkingen blijven onopgemerkt, tenzij urineonderzoek uitgevoerd. o Gewoonlijk verdwijnen ze binnen 2 7 maanden. Sommige patiënten hebben echter aanhoudende microscopische hematurie en, bij nierbiopsie, een niet-specifieke mesangiale proliferatieve glomerulonefritis... o De prognose in deze setting is bijna altijd goedaardig
27
Wat is Alport-syndroom?
Erfelijke glomerulaire ziekte door mutaties in type IV collageen. Gaat gepaard met progressief nierfalen, gehoorverlies, oogafwijkingen. X-gebonden vorm meest voorkomend. Genetisch spectrum van heterogene ziekten - Mutaties in coderende genen voor α 3, α 4, α 5 ketens van type IV collageen o X linked 85 % o Autosomaal recessief 15 % o Autosomaal dominant 5 % - Klassiek Alport syndrome (X linked disease in males) o Glomerular disease that progresses to ESRD o Sensorineuraal gehoorverlies (79%) o oog: anterieur lenticonus (13%) o Dragers vaak milder presenteren: vaak asymptomatisch hematurie, kan later wel meer klachten geven - Klinische presentatie o Eerst asymptomatische microscopische hematurie o Later: hypertensie , proteinuria & nierfalen - Geen specifieke behandeling - Nier biopsie -> IF-kleuring o Antilichamen tegen specifieke ketens van type IV collageen o Verschillende vormen alfa 1-6 collageen => komt ook op andere plaatsen voor => voor alfa-5 huid kunnen gebruiken; maar bijna altijd nier nodig (alfa 3-5)
28
Wat is de presentatie van Alport-syndroom?
Begint met asymptomatische hematurie, gevolgd door proteïnurie, hypertensie en nierfalen. Diagnose via nierbiopsie en IF-kleuring op collageenketens.
29
Wat is thin basement membrane disease?
Benigne familiaal syndroom met dunne GBM. Komt vaak voor (5–9%) en vereist meestal geen behandeling. Kan verwarring geven met Alport-syndroom. - Komt veel voor o 5-9% in de algemene bevolking o Goede lange-termijn prognose o Geen specifieke behandeling nodig o Familiale anamnese voor hematurie (50%) - 40% van de pt hebben heterozygote mutaties op de COL4A3 en COL4A4 locus o Deze pt worden als drager voor autosomale recessieve Alport syndroom o => nog onderzoek nodig voor gevolgen
30
Wat is acute post-streptokokken glomerulonefritis (PSGN)?
Proliferatieve GN 2–3 weken na streptokokkeninfectie (keel of huid). Gaat gepaard met hematurie, proteïnurie, hypertensie. Goede prognose bij kinderen. - Nefritogene stammen van β hemolytische groep A streptokokken o Typisch: - 2 weken na infectie van de keelholte - 3 weken na infectie van de huid o Komt vaker voor bij kinderen, minder vaak in ontwikkelde landen - Klinische presentatie o Asymptomatische microscopische hematurie o Nefritisch syndroom: - Hematurie (microscopisch of macroscopisch); Proteïnurie/hypertensie/zelden nierfalen - Serologie: ASO, anti DNAse, complement - Geen biopsie nodig - Behandeling: ondersteunend, antibiotica in de vroege fase (soms korte termijn dialyse nodig) - Prognose: gunstig, vooral bij kinderen met spontaan herstel binnen enkele dagen
31
Wat zie je microscopisch bij PSGN?
Verhoogd aantal endotheel-, epitheel- en mesangiumcellen met neutrofielen rond capillairen. Immuuncomplexen (IgG, complement) zichtbaar op IF. Typisch pharyngitis 2w ervoor (beta-hemolytische streptokok groep A) - Proliferatieve GN (B) o Neutrofielen in en rond capillaire loops o Beetje dichtgedrukt -> minder perfusie -> minder klaring -> verlies van functie o Verhoogd aantal epitheel, endotheel en mesangium cellen - Op IF-kleuring (O) o Irregulair patroon van immune deposits (Ig en complement) in capillaire loops
32
Wat is de behandeling van acute post-streptokokken GN?
Ondersteunende therapie. Antibiotica in vroege fase, soms kortstondige dialyse. Prognose meestal gunstig, vooral bij kinderen.
33
Wat is de definitie van AKI (acute kidney injury)?
Snelle achteruitgang van de nierfunctie over uren tot weken. Gediagnosticeerd door stijging serum creatinine en/of daling van urineproductie. = geen ziekte, maar een klinisch syndroom
34
Wat zijn de KDIGO-criteria voor AKI?
1) Stijging serum creatinine >0,3 mg/dl binnen 48u, 2) >1,5x baseline creatinine, 3) Urineproductie <0,5 ml/kg/u gedurende >6 uur.
35
Wat zijn de drie grote oorzaken van AKI?
1. Prerenaal (verminderde perfusie), 2. Renaal (glomerulair, tubulair, vasculair, interstitieel), 3. Postrenaal (obstructie).
36
Wat is de meest voorkomende oorzaak van AKI in het ziekenhuis?
Acute tubulusnecrose (ATN), meestal secundair aan een prerenale oorzaak zoals hypotensie of sepsis.
37
Wat zijn typische oorzaken van prerenale AKI?
=> Gereduceerd systemisch of lokale renale bloedflow <-> AKI => Perfusie probleem INTRAVASCULAIR VOLUME DEPLETIE/HYPOTENSIE - GI verlies (braken of diarree ) - Acute bloeding - Weinig vocht inname MINDER PERFUSIEVOLUME NAAR DE NIEREN => Door afgenomen effectief circulerend volume - Hartfalen - Lever cirrhose/PTH (= portale hypertensie); (Hepatorenaal syndroom) - Nefrotisch syndroom - Peritonitis (Trekt vocht aan) MINDER RENALE BLOEDFLOW DOOR EXOGENE AGENTIA (MEDICATIE) - ACE-inhibitoren/ARB - NSAID - Jodiumhoudend contrast - Amfotericine - Calcineurine inhibitoren RENAAL VASCULAIR LIJDEN - Grote vaten o A. renalis trombose o A. renalis stenose - Kleine vaten => weinig zien o Vasculitis, athero-embolie, TTP/HUS, maligne hypertensie, sclerodermie, pre-eclampsie, sikkelcelanemie, transplant rejectie ANDERE - Hepatorenaal syndroom - Sepsis
38
Wat toont een FE-Na <1% aan bij AKI?
- FE-Na <1% (fractie Na excretie) suggestief voor prerenale AKI o => bekijken Na excretie o Adequate respons op minder renale perfusie o Want pt met actief RAAS systeem heeft sterke zout en water retentie => bloedvolume herstellen => in urine laag urine natrium => alles retineren
39
Wat is het mechanisme van ATN?
Ischemie of toxische schade → verlies tubulaire epitheelcellen → obstructie distaal, lekken van filtraat, verminderde reabsorptie. MECHANISME = Tubulaire schade: ischemie activeert verschillende metabole pathways  inflammatie en microvasculaire schade - Epitheelcellen komen los + denudatie basaalmembraan proximale tubulus o Filtraat lekt terug o Concentratieproblemen want geen goede NaCl en water retentie o => aantasting functie - Epitheelcellen obstrueren distale tubuli => nog meer schade o Korrelcilinders te zien o Prerenaal goed behandelen → deze setting voorkomen -> waarschijnlijk hier AKI 3 + dialyse nodig
40
Wat zie je in het urinesediment en biochemie bij ATN?
Korrelcilinders en FE-Na >2%, wat wijst op tubulaire dysfunctie. FE-Na > 2% toont een ATN aan => RAAS werkt niet meer => hoge fractionele Na excretie => Niet echt helpen in diagnose; maar als prerenaal stijgen => extra vocht kunnen toedienen om te proberen voorkomen => Korrelcilinisers kunnen zien in urine
41
Oorzaken ATN?
- Ischemie o Alle oorzaken ernstige prerenale AKI o Trombotische microangiopathie o Ischemie-perfusieschade na transplantatie - Nefrotoxines o Aminoglycosiden, vancomycine, cisplatinum, amfotericine B, foscarnet, tenofovir, contrastvloeistof o Calcineurine-inhibitoren, mannitol, intraveneus immunoglobuline o Zware metalen o Aristolochiazuur (chinese kruiden nefropathie) - Endogene nefrotowine/infratubulaire destructie - Sepsis
42
Wat is rhabdomyolyse en hoe leidt het tot AKI?
Spiercelverval → myoglobine komt vrij → neerslag in tubuli → obstructie en tubulaire schade. Risico op hyperkaliëmie en metabole acidose. = kapot gaan van myocyt (spiercel) =>CK, myoglobine komen vrij OORZAKEN - Traumatisch: vb crush syndroom - Training: “White collar rhabdomyolysis” - Niet-traumatisch GEVOLG => Cellulaire necrose Kalium (veel in cel normaal), fosfaat en lactaat komen uit de cel en gaan water en calcium aantrekken → hypovolemie + hypocalciëmie + groot risico op hyperkaliëmie, metabole acidose (door lactaat) Myoglobine gaat in de tubuli vastzitten => leidt tot AKI (→ kunnen meten in urine)
43
Wat is de typische presentatie van acute interstitiële nefritis (AIN)?
- AKI, niet-oliguur - Soms koorts, rash (AIN = allergische reactie in de nier) - Eosinofilie/eosinofilurie - Urinesediment: steriele pyurie, RBC, blanco (kan) - Tekenen van functionele schade o Fanconi syndroom o Renale tubulaire acidose - Geen of milde proteïnurie - Biopsie: vol met ontstekingscellen => kunnen tubulitis geven o 2-3w bezig: tubulaire atrofie + fibrose => niet-reversiebele - Behandeling: oorzakelijk medicament weghalen, vroeg stadium geprobeerd corticosteroïden (literatuur wisselend advies, als geven in vroege setting + heel snel geven)
44
Wat is de behandeling van AIN?
Oorzakelijke medicatie stoppen. Soms corticosteroïden als het vroeg ontdekt wordt. (literatuur wisselend advies, als geven in vroege setting + heel snel geven)
45
Wat zijn postrenale oorzaken van AKI?
Prostaatpathologie, tumoren, retroperitoneale fibrose. Diagnose via echografie; behandeling = obstructie verhelpen. Bv. benigne prostaat hypertrofie, porstaat kanker, cervicale kanker, retroperitoneale fibrose, … => Taak van de uroloog o Behandeling: Obstructie oplossen o Obstructie die al langer bestaat → tubulus functie kapot gemaakt, bij als obstructie oplossen komt er alleen water uit – nier kan niet meer concentreren → polyurie (6-8L plassen) => moeten kunnen compenseren, anders hypovolemie + goede opvolging nodig o Over het algemeen goede prognose – volledig herstel - Behalve als obstcutie 6m-1j duurt => chronische obstructie
46
Hospitalisatie bij AKI
- Altijd bij oligurie/anurie en hyperkaliëmie - Vaak in andere gevallen behalve bij voor de hand liggende en omkeerbare oorzaken - We krijgen enkel een momentopname  patiënten moeten opgevolgd worden
47
AKI - Klinische evaluatie
- Klinisch beeld met tempo/duur o Acuut: dagen/weken o Snel progressief: weken/maanden o Chronisch: ≥ 3m o => Anamnese! - Diagnostisch paradigma o Prerenaal: kliniek o Postrenaal: echografie o Renaal: urine onderzoek - Acute tubulus necrose - Interstitieel - Glomerulair - Vasculair - Extrarenale manifestaties o Classificatie systeemzieken: serologie Nierbiopsie? Ja als het resultaat therapeutische consequenties heeft Urine onderzoeken!
48
Belangrijk voorkomen van AKI
Voorkomen van hypovolemie, vermijden nefrotoxische medicatie, en opvolging van risicopatiënten voorkomt progressie naar CKD. BELANGRIJK VOORKOMEN VAN AKI – zorgen dat pre-renaal niet verder wordt => ATN vermijden Vocht verlies compenseren ook bij iemand met VG hartfalen
49
Wat is essentiële (primaire) hypertensie?
Hypertensie zonder duidelijke oorzaak (90–95% van de gevallen). Vaak familiale voorgeschiedenis. Prevalentie stijgt met leeftijd, reflecteert veroudering van bloedvaten => minder elastisch → worden stijf → minder makkelijke adaptaties => BP verhoogt + verhoogt blijft in rust Tegen 50-60j → ½ hoge bloeddruk - Prevalentie hypertensie naar eGFR o Minder nierfunctie → meer kans/eerder kans op hoge BP o Leeftijd van 60 jaar → BD en GFR lopen hand in hand (ene stijgt, andere volgt)
50
Wat zijn secundaire oorzaken van hypertensie?
O.a. renaal (arteria renalis stenose), endocrien (hyperaldosteronisme, feochromocytoom), slaapapneu, medicatie. Slechts 5–10% van de gevallen. Proteïnurie, hematurie, verminderde nierfunctie =>Nefropathie AHT bij jong volwassenen/tieners, resistente AHT, diffuse atherosclerose, asymmetrie niergrootte, OAP "flash”, acuut nierfalen onder ACE-remmer/ARB => Arteria renalis stenose (atheromateuze plaque of fibromusculair displacie (= genetische aandoening op jonge leeftijd)) Spontane of geïnduceerde hypokaliëmie (=> water + zout vasthouden => kalium verliezen — hormonaal), resistente AHT => Hyperaldosteronisme (morbus Conn) COPD, nachtelijke apnoe, nachtelijk stijging arteriële druk, hypersomnie overdag, hoofdpijn, overgewicht => Obstructief slaapapneu syndroom (OSAS)
51
Wat zijn alarmsignalen voor secundaire hypertensie?
Dikwijls “resistent” = longschade want oorzaak is anders Jonge leeftijd (<40j) Plots verergerende AHT bij ouderen nadat die jaren goed op behandeling reageerde => 2de factor die erbij komt
52
Arteria renalis stenose
→ Atheromateuze plaque - Vernauwing door een plaque => ischemie van de nier - Mate van vernauwing => bepaald ernst - flash-out oedeem => water + zout vasthouden - ACEi geven => reageren, maar perfusie nier komt in gedrang
53
Wat is fibromusculaire dysplasie?
→ Klassiek “kralensnoer” aspect - Aandoening van jonge vrouwen o Probleem eerder in de vertakkingen => hier is geen makkelijke oplossing voor - Screening potentiële nierdonoren: 3-6% - Klinische symptomen: <0,5%
54
Wat is witte-jashypertensie?
Verhoogde bloeddruk bij arts, maar normale metingen thuis of ambulant. Herkennen via 24u meting of thuismetingen.
55
Wat is hypertensieve eindorgaanschade?
Schade aan hersenen (CVA, dementie), ogen (retinopathie), hart (LVH, infarct), nieren (CKD). Meestal pas bij langdurige of ernstige hypertensie. => Acuut en chronische - Hersenen: CVA, infarct, ook bloeding, multi-infarct dementie - Ogen: hypertensieve retinopathie (cotton-wool exudaten), bloedingen, papiloedeem o Bloedingen in netvlies + exudaten (eiwitrijk vocht uit bloedvaten - Hart: diastolische dysfunctie, **linker ventrikel hypertrofie**, obstructieve cardiomyopathie, hartfalen, myocard infarct … o Linkerventrikel hypertrofie: V1-V6 => S-golf diep (S in V1 + R in V5 of V6 >35 mm), minder slagvolume, minder bloed-minuut volume - **Nieren: chronische nierziekte, albuminerie**, ↓ GRF, eindfase nierfalen o **=> ischemische hypernefropathie** - Vasculair: aorta aneurysma, atherosclerotische occlusie met ledematen of orgaanischemie,…
56
Hoe wordt bloeddruk correct gemeten?
Minstens 2 metingen op 2 gelegenheden, arm met hoogste waarde gebruiken, patiënt ontspannen, geen cafeïne, roken of inspanning vlak ervoor. - Patiënt voorbereiden o Patiënt moet ontspannen zijn o Patiënt moet cafeïne, trainen en roken vermijden 30min voor meting o Blaas moet leeg zijn o Niet praten tijdens het meten o Alle kleding verwijderen op de locatie van de cuff o Zittend of liggend nemen - Techniek o Patiënt zijn arm ondersteunen - Juiste metingen o Eerste bezoek: BD meten in beide armen o Arm met hoogste meting gebruiken o Verschillende metingen: 1-2 min. tussen laten => Gemiddelde van ≥2 metingen gebruiken op ≥2 gelegenheden voor het individuele BD vast te leggen
57
Wat zijn de streefwaarden voor bloeddruk?
Leeftijd 18–65j: <130/80 mmHg. Leeftijd >65j: <140/80 mmHg. Te lage BD vermijden (<120 mmHg kan klachten geven). CLASSIFICATIE HYPERTENSIE STADIA Evaluatie bloeddruk, cardiovasculaire risicofactoren/co-morbiditeit/orgaanschade => tabel => Hoe streng moeten zijn tegen pt aan de hand van risico Liefst zo laag mogelijk tot tolereren - zeker bij hoog risico
58
Wat is de eerste stap in behandeling van hypertensie?
Levensstijlinterventies: gewichtsverlies, zoutbeperking, DASH-dieet, beweging, alcoholbeperking. Interventie Gewichtsvermindering => Ideale BMI: 20-25 kg/m² => 5-10 mmHg per 10kg gewichtsverlies DASH eetplan (dietary actions to stop HTA) => Consumeer een dieet dat rijk is aan fruit, groenten, magere zuivelproducten met een verlaagd gehalte aan verzadigd en totaal vet => 8-14 mmHg Dieet natriumbeperking => Minder natriuminname via de voeding tot < 100 mmol dag (< 2,3 g natrium of < 6 g natriumchloride) => 2-8 mmHg Fysieke activiteit => Onderneem regelmatige aërobe activiteit: bv. stevig wandelen gedurende ≥ 30 minuten op de meeste dagen => 4-9 mmHg Alcoholgebruik verminderen => 2-4 mmHg → = 1ste, 2de … levensstijl veranderen
59
Wat zijn de vijf belangrijkste klassen antihypertensiva?
ACE-inhibitoren, ARB's, bètablokkers, calciumantagonisten, thiazide-diuretica.
60
Welke medicatiecombinaties zijn ongewenst bij AHT?
ACE-I + ARB vermijden → verhoogd risico op hyperkaliëmie en nierfalen.
61
Wat is therapieresistente hypertensie?
BD blijft >140/90 ondanks ≥3 medicaties (incl. diureticum). Evaluatie op therapietrouw en secundaire oorzaken nodig. Overweeg spironolacton.
62
Welke antihypertensiva bij zwangerschap?
Methyldopa, nifedipine of labetalol. ACEi/ARBs zijn gecontra-indiceerd en moeten onmiddellijk gestopt worden bij zwangerschap of als zwanger willen worden
63
Wat is een hypertensief spoedgeval?
BD >200/120 mmHg met acute orgaanschade (bv. encefalopathie, longoedeem, nierfalen). Vereist gecontroleerde, vaak IV, daling van BD. - Acute hypertensie gemedieerde schade o CZS: acute hersenbloeding (met uitzondering SAB), herseninfarct, hypertensieve encefalopathie o Hart: acuut coronair syndroom (ACS), acuut cardiogeen longoedeem o Vaten: acute aortadissectie (type A of B)/ruptuur o Retina: beiderzijds (vlamvormige) bloedingen en exsudaten (met of zonder papiloedeem) o Nieren: acute nierfunctiestoornissen (Δ-creatinine 1.5x uitgangswaarde) (vaak met trombotische microangiopathie) - **Hypertensieve encefalopathie**: RR >200/120 mmHg met gedragsveranderingen, sufheid, epileptische aanvallen, delier, zonder andere oorzaak (herseninfarct of -bloeding, SAB, TTP-HUS) - **Hypertensieve retinopathie**, microangiopathie en/of nierinsufficiëntie: RR >200/120 mmHg en bilaterale retina- afwijkingen (vlamvormige bloedingen, cotton wool spots, papiloedeem) met of zonder trombotische microangiopathie en/of acute nierinsufficiëntie Urgentie: Hoge BP en weinig klachten → kan rustig de BP verlagen, langzaam ontstaan <-> emergency => gecontroleerd in ziekenhuis, vaak IV **→** Bepaald door complicaties Hoge bloeddruk zonder acute orgaanschade = ernstige hypertensie, geen hypertensief spoedgeval Ernstige hypertensie in kader feochromocytoom of bij cocaïne, (meth)amfetamine of XTC intoxicatie kan, ongeacht aanwezigheid orgaanschade, reden voor bloeddrukverlagende behandeling zijn
64
Wat is het risico van hypertensie op nierfalen?
Bloeddruk => Risico op nierfalen neemt toe oiv de bloeddruk - Invloed vanuit etnische achtergrond => Donkere mensen: ernstigere consequentie van een hoge bloeddruk Chronische hypertensie → angiosclerose → ischemische schade, glomerulonecrose → CKD of eindstadium nierfalen. Chronische nierinsufficiëntie => Gemeenschappelijk eindtraject bij ziekteprogressie Vicieuze cirkel: ongeacht van de oorzaak → progressieve achteruitgang van de nierfunctie → houdt een hoge bloeddruk in stand Hypertensie → schade → ↑ bloeddruk
65
Wat is nefron-angiosclerose?
Hyaliene arteriolaire sclerose → fibrose → chronische ischemie en nierfunctieverlies. Belangrijke link tussen AHT en nierfalen. => Hyaliene arteriolaire sclerose Eiwitdepositie in de vaatwand: beeld van hyalinose → kan in afferent vat een rol spelen → Gevolg voor perfusie orgaan: ischemische schade → versnelde bindweefselvorming = fibrose → arteriolaire sclerose, interstitiële fibrose en glomerulusnecrose → nierfunctieproblemen
66
Wat zijn preferentiële behandelingen bij gecompliceerde AHT met diabetes?
ACE-I of ARB, om progressie van nefropathie te vertragen.
67
Wat is de belangrijkste oorzaak van diabetische nefropathie?
Hyperglycemie veroorzaakt structurele en functionele schade in glomeruli, tubulo-interstitium en vaten. Dit leidt tot proteïnurie en nierfunctieverlies. Hyperglycemies → microangiopathie → nier, ogen
68
Wat zijn de vroege kenmerken van diabetische nefropathie?
Hyperfiltratie, vergrote nieren (glom. hypertrofie), microalbuminurie (30-300 mg/dag). Deze fase is nog reversibel. - Hyperfiltratie (GFR stijgt) - Vergrote nieren (hypertrofie glomeruli, mesangiale celproliferatie, toename capillaire lissen ~ vergroten v/h filtratieoppervlak) - “micro”albuminurie (30-300 mg/d) (-> <30 normaal)
69
Wat zijn de late kenmerken van diabetische nefropathie?
Macroalbuminurie (>300 mg/d), hypertensie, daling van GFR, progressie naar chronische nierinsufficiëntie en verhoogd cardiovasculair risico. - “Macro”albuminurie (>300 mg/d) => vanaf hier op een stickje kunnen opnemen - Arteriële hypertensie - GFR daling – chronische nierinsufficiëntie - Zeer sterk verhoogd cardiovasculair risico
70
Wat is microalbuminurie?
Albuminurie tussen 30-300 mg/dag of mg/g creatinine. Nieuwe term: “moderately increased albuminuria”.
71
Wat is macroalbuminurie?
Albuminurie >300 mg/dag of mg/g creatinine. Nieuwe term: “severely increased albuminuria”.
72
Welke histologische veranderingen zie je bij diabetische nefropathie?
Glomerulomegalie, verdikt glomerulair basaal membraan, mesangiale expansie, en Kimmelstiel-Wilson noduli. Glomerulomegalie: - Toename capillaire lissen - Toename meseangiale cellen en matrix (meer roos) Verdikt glomerualire basaal membraan Blauwe pijl : Nodulaire deposities in de capillaire lissen = “Kimmelstiel-Wilson letsels” (= vrij typisch voor diabetes) + Vaatletsels
73
Wat is de gouden standaard voor het meten van microalbuminurie?
- Klassieke urinesticks (Albustix) → NIET GESCHIKT - Gouden standaard: RIA of ELISA of nefelometrie op 24u urine o Op laboaanvraag te vinden onder “microalbuminemie” - Albumin/creatinine ratio op urinestaal: hoogste sensitiviteit - Definitieve diagnose: o Albumin/creatinine ratio van 30 – 300 mg/g creatinine in 2 of 3 stalen at random genomen over een periode van 3-6 maanden (intra-individuele variatie!)
74
Wanneer en hoe screen je op diabetische nefropathie?
Bij type 1: vanaf 5 jaar na diagnose. Bij type 2: vanaf diagnose, jaarlijks. Albumine/creatinine ratio meten in 2 van 3 urinestalen over 3–6 maanden.
75
Wat zijn typische differentiaaldiagnoses bij atypisch verloop van diabetische nefropathie?
Geen/weinig albuminurie → denk aan a. renalisstenose; hematurie → denk aan GN; nefrotisch syndroom → overweeg nierbiopsie. Als niet pluis → nierbiopsie = normaal niet nodig bij diagnose
76
Wat zijn de belangrijkste behandeldoelen bij diabetische nefropathie?
=> Voorkomen dat ze in een laat stadium terechtkomen o Slechte prognose + irreversibel => Vroegtijdig behandeling starten => Multifactorieel beanderen ! Pyramide: levensstijl + medicamenteus 1. Glycemiecontrole = bron van alle problemen 2. RAAS-inhibitie - Bloeddrukcontrole 3. Nieuwe therapieën zoals SGLT2-inhibitoren en finerenone.
77
Wat is het effect van RAAS-blokkers bij diabetische nefropathie?
Verlagen bloeddruk en intraglomerulaire druk, verminderen proteïnurie, vertragen progressie nierlijden. Niet combineren met elkaar. => ACE inhibitoren (ACE-I) of Angiotensine receptor blokkers (ARB) - Bloeddrukverlaging (hebben vaak ook hoge BP) - Hyperfiltratie/albuminerie tegengaan - Vertraging progressie van het nierlijden - Combinatietherapie o ACEI + ARB → effectief, maar niet aangeraden → risico voor acute nierinsufficiëntie, hyperkaliëmie en hypotensie (ONTARGET) WERKING ACE-I EN ARB - Diabetes o Dilatatie afferente arteriole o Constrictie efferente arteriole => RAAS blokkers zullen de efferente vasoconstrictie opheffen => Druk zal terug zakken → minder filtratie o Vroeg beginnen (al bij micro-albuminerie), dan gaat progressie nierlijden van diabetespatiënt half zo snel o = hoeksteen van behandeling vanaf de minste micro-albuminerie
78
Wat is de rol van SGLT2-inhibitoren bij diabetische nefropathie?
Blokkeren glucose- en natriumreabsorptie in proximale tubulus, normaliseren feedback, verlagen glomerulaire druk. → Nefroprotectief. - Glycemiecontrole - Renoprotectief (onafhankelijk van effect op glycemie) o Zorgen ervoor dat de nierinsufficiëntie minder snel verslechtert - Cardiovasculaire bescherming! - Diabetespatiënten vanaf het begin een te hoge filtratie met een toegenomen natrium en glucose reabsorptie → minder natrium thv de macula densa → te grote tubeloglomerulaire FB - SGLT2 inhibitor: blokkeren van de situatie van natrium retentie → wel genoeg natrium aangeboden aan de macula => Tubeloglomerulaire feedback normaliseert
79
Wat zijn bijwerkingen van SGLT2-inhibitoren?
Euglycemische ketoacidose (vooral bij infectie of malnutritie), dehydratatie bij hitte of braken.
80
Wat zijn finerenone en spironolactone, en waarvoor dienen ze?
Aldosteronantagonisten, verlagen BP, verminderen nierlijden. Finerenone = nieuw, minder kans op gynecomastie. Spironolactone: - Als ziek worden, minder zout in nemen + minder drinken = gevaarlijk => goed informeren moeten stoppen als ziek en pillen blijven nemen => “AKI” + hyperkaliemie als elektrolyten stoornis => gevaar hartritmestoornissen => kalium controleren voor opstarten
81
Wat zijn GLP-1 receptor agonisten?
Antidiabetica die ook gewichtsverlies, minder albuminurie, en vertraging van nefropathie geven. - Glycemie verlagend (antidiabeticum) - Vermagering, verbeteren algemeen metabool profiel - Vermindering cardiovasculaire events - Vermindering albuminurie - Vertragen progressie diabetische nefropathie (FLOW study 2024)
82
Wat is de klassieke evolutie van diabetische nefropathie?
Microalbuminurie → macroalbuminurie → GFR-daling → ESRD. Soms regressie naar normoalbuminurie bij goede controle.
83
Wat zijn onafhankelijke voorspellers voor regressie van albuminurie?
Goede glycemiecontrole, lage bloeddruk, lage lipiden, korte duur van microalbuminurie.
84
Welke systemische hemodynamische fysiologische aanpassingen treden op in de zwangerschap?
1. Systemische vaatweerstand ↓ o ↑ angiogene factoren (bv. VEGF ↑ → prostaglandines ↑, NO ↑) = meer vaten => ↑ vasodilatatie o ↓ gevoeligheid voor vasoconstrictoren (bv. AT II) => ↓ vasoconstrictie o => ↓ Bloeddruk (10mmHg) 2. Volume expansie o Perifere vasodilatatie → “ondervulling” → RAAS activatie * Maar het werkt wel minder goed o Natrium en water retentie (tot 3-4g tijdens zwangerschap + 1 tot 1,5L water toename) 3. Cardiac output ↑ o ↑ hartfrequentie (80-90/min) => VG cardiale problemen => at risk om in de problemen te komen o ↑stroke volume (tot 50% op week 24!)
85
Waarom is er activatie van RAAS tijdens de zwangerschap ondanks vasodilatatie?
Perifere vasodilatatie geeft 'relatieve ondervulling', waardoor RAAS geactiveerd wordt, hoewel het effect minder krachtig is dan normaal.
86
Welke cardiale veranderingen treden op tijdens de zwangerschap?
↑ hartfrequentie (tot 80–90/min), ↑ cardiac output en ↑ slagvolume (tot 50% op 24 weken). Belangrijk bij patiënten met onderliggende cardiale problemen.
87
Wat verandert er in de tubulaire functie van de nier tijdens zwangerschap?
↑ excretie urinezuur (normaal waarde zwangere 2-3 mg/dL), aminozuren, calcium. Glucosurie kan fysiologisch zijn. ↑ Na+ en H2O retentie, ↓ plasma osmolaliteit (normaal waarde zwangere 270 mOsm/kg), lichte hyponatriëmie is normaal (normaal waarde zwangere 135 mmol/L). - ↑ proteïnurie => best 24h o Mag niet meer dan 300mg/24h bij zwangere (mag verdubbelen) o Normale niet zwangere vrouw max 150mg/24h - ↓ bicarbonaat => normaal waarde zwangere 18-20mmol/L o Als gevolg van compensatie hyperventilatie o = normaal => niet supplementen - Lager serum creatine => ook waarde willen van voor zwangerschap om mee te vergelijken - Kalium: 3,8 mmol/L (3,5 en 5,1 mmol/liter) - => waarde kennen
88
Wat is de bovengrens van proteïnurie bij zwangeren?
Maximaal 300 mg/24u. Normaal is <150 mg/24u bij niet-zwangeren.
89
Wat gebeurt er met creatinine tijdens de zwangerschap?
Serumcreatinine daalt. Men moet de waarde vóór zwangerschap kennen om interpretatie mogelijk te maken. => normaal waarden zwangerschap: 0,5mg/dL
90
Wat is hydronefrose en hoe vaak komt dit voor bij zwangerschap?
Door druk van groeiende uterus op de ureters → hydronefrose bij 40–100% (gemiddeld 63%) van zwangere vrouwen. Rechterkant vaker dan linker.
91
Wat is het effect van zwangerschap op de niergrootte?
Nier vergroot met 1–1,5 cm (30% toename volume), vooral vasculair en interstitieel, niet door meer nefronen. Normaliseert na ±6 maanden postpartum.
92
Waarom is er meer kans op urineweginfecties (UWI) bij zwangerschap?
Hydronefrose + relaxatie glad spierweefsel door progesteron + verandering vaginale flora → ↑ risico UWI.
93
Wat is de aanpak bij asymptomatische bacteriurie bij zwangeren?
Behandelen, ondanks asymptomatisch, wegens risico op pyelonefritis.
94
Wat zijn typische kiemen bij UWI tijdens zwangerschap?
Escherichia coli (>70%), Klebsiella, Proteus, Enterococci, Staphylococcus saprophyticus, Pseudomonas, Streptokokken.
95
Welke antibiotica worden gebruikt bij cystitis bij zwangeren?
Amoxicilline, amoxicilline-clavulaanzuur, nitrofurantoïne, fosfomycine. Teratogeniciteit altijd bekijken (sulfa derivaten + tetracyclines).
96
Behandeling pyelonefritis zwangerschap
- Behandeling pyelonefritis + liefst IV => goede penetratie, want is weefsel infectie o Ceftriaxion/cefepim o Ampicilline + gentamicine o Piperacilline-tazobactam
97
Nefrologische problemen in zwangerschap
1. Interpretatie “normale” labowaarden 2. Urineweginfecties 3. Hypertensie en (pre)eclampsie
98
Wat is pre-eclampsie en wanneer ontstaat het?
Placentaire disfunctie -> factoren vrijgesteld -> komen in moeder → endotheelproblemen bij moeder → hypertensie + proteïnurie en andere symptomen. Typisch: ontstaat na 20 weken.
99
Wat zijn symptomen van pre-eclampsie?
Snelle gewichtstoename, forse oedeem, visusklachten, hoofdpijn, hoge bloeddruk, pijn op de borst Medische urgentie! Hypertensie tijdens zwangerschap = NOODGEVAL
100
Hoe wordt pre-eclampsie behandeld?
1) Bloeddruk verlagen met labetalol IV, 2) Magnesiumsulfaat om eclampsie te voorkomen. Definitieve oplossing = bevalling.
101
Waarom is zwangerschap bij CKD of na transplantatie risicovol?
↓ fertiliteit bij slechte nierfunctie, ↑ kans op hypertensie, proteïnurie, CKD-progressie. Risico op NICU opname stijgt bij CKD stadium 4–5.
102
CKD en zwangerschap
- De fertiliteit en de kans op een ongecompliceerde zwangerschap nemen af naarmate de nierfunctie afneemt - CNS 4-5 -> 70% kans op NICU opname - Meer kans de novo hypertensie + verdubbeling proteïnurie => ook toename bij stadia - “Je gaat nierfunctie verliezen met de zwangerschap, nierfunctie na zwangerschap gaat slechter zijn dan ervoor” o Oorzaak: proteïnurie en hypertensie - Stadium 3 => hoog risico dialyse - Stadium 4 => gaat dialyse nodig hebben - Klaring van 20 => bepaalde ureum hoogte => sneller dialyse, niet willen afvalstoffen naar foetus - Dialyse voor zwangeren is elke dag
103
Wat houdt pre-zwangerschapsadvies in bij CKD?
Perfecte BD-regulatie, lage proteïnurie, stoppen teratogene medicatie, samenwerking met gynaecoloog. Aspirine laag gedoseerd na 12 weken verlaagt risico op pre-eclampsie. * Samenwerking met gynaecoloog * Hoog risico zwangerschap * Medicatie die teratogeen zijn stoppen * Bloeddruk perfect gereguleerd o ! Al voor zwangerschap moet perfect gereguleerd worden = voorwaarde * Proteïnurie zo laag mogelijk => minder complicatie risico * Low dose acetylsalicylzuur => iets lager risico pre-eclampsie (na 12w) * Calcium 1g/dag of voldoende melkproducten per dag 2-3 * => geen leuke zwangerschap, veel opvolging, heel intensief
104
Wat is glomerulonefritis (GN)?
Verzamelterm voor Zeldzame nierziekten die gekenmerkt worden door glomerulaire schade t.g.v. een immuunrespons, met proteïnurie, hematurie, verminderde nierfunctie en/of hypertensie. => samen 15% oorzaken voor nierfalen - meestal zeer ernstig => immunosupressieve behandeling nodig
105
- ‘Primaire’ glomerulonefritis ↔ i.k.v. systeemziekten
o Primaire glomerulonefritis : ziekte die zich beperken tot de glomeruli alleen  IgA nefropathie  Minimal change disease  Primaire focale segmentale glomerulosclerose  Primaire membraneuze nefropathie  C3 nefritis o Systeemziekten : multiorgaanziekten  Systemische lupus erythematodes  ANCA geassocieerde vasculitis  Andere vormen van vasculitis (IgA vasculitis (Henoch-Schönlein)  Cryoglobulinemie, post-infectieus)  Anti-GBM ziekte (Goodpasture)  Monoclonale gammopathie (AL amyloidose, multipel myeloom,…)  Trombotische microangiopathie (oa HUS)
106
Aantasting glomerulus
- Proteïnurie -> nefrotisch syndroom - Hematurie o Dysmorfe RBC te zien op fase contrast microscoop  Mickey mouse RBC (afb.) = akanthocyt  RBC “cast” => ernstig => direct bellen met arts – nierbiospie? - Arteriële hypertensie → verschillende mechanismes o Door Na+ en H2O retentie (mechanisme onvolledig gekend) o +/- RAAS activatie => Nierfunctie achteruitgang (sommige traag andere snel) => Niet elke glomerulonefritisch geeft al deze kenmerken => Verschillende combinaties van afwijkingen mogelijk: verschillende “ziektesyndromen” o Grofweg 2 syndromen: nefritis of nefrotisch syndroom
107
Nefritisch syndroom GN
=> Ontsteking aan de “binnenkant” van de glomerulus: aan de kant van het endotheel
108
Vb nefritis syndroom - GN
- Immuuncomplexen (lupus, post-infectieus) - Antilichamen tegen basale membraan (Goodpasture syndroom) - Geactiveerde neutrofielen (ANCA vasculitis) o Antilichamen gericht tegen de neutrofielen  raken op een foutieve manier geactiveerd Geactiveerde neutrofielen krijgen het idee dat ze de bloedvaten moeten indringen en daar een ontsteking veroorzaken
109
Wat zijn de kenmerken van het nefritis syndroom - GN?
KARAKTERISTIEKEN - Activatie complementfactoren en ontstekingsmediatoren - Influx van inflammatoire cellen - Necrose van endotheelcellen - Soms vorming microtrombi (trombotische micro-angiopathie) - Schade aan podocytvoetjes (niet het meest opvallende) o Proteïnurie (niet het meest opvallande) - Hematurie = klassiek (door gaatjes) - Proteïnurie zeer variabel - I.g.v. occlusie lumen : acute nierinsufficiëntie => als er geen bloed meer door kan => daling GFR (= laat teken)
110
Specifieke karakteristieken nefritisch syndroom - GN
CRESCENT = Halvemaanvorming - Bij een zeer agressieve ontsteking: o Capillair kluwen “ruptureert” waardoor inflammatoire cellen in ruimte van Bowman treden o Prikkeling/proliferatie van pariëtaal epitheel veroorzaken de crescent o => abnormaal veel cellen = teken zeer agressieve ontsteking ‘MEMBRANO’PROLIFERATIEVE GLOMERULONEFRITIS = Vorming dubbele contouren Langer bestaande letsels: nieuwe laag basale membraan vorming over het debris
111
Variant nefritisch syndroom - GN
ONTSTEKING T.H.V. MESANGIUM = variant van nefritisch syndroom waarbij niet in capilair zelf, maar in mesangium (nog altijd langs binnenkant) Mesangium: houdt het capillair kluwen bij elkaar => Immuuncomplexen t.h.v het mesangium (bv. IgA nefropathie) - Mesangiale celproliferatie en matrixtoename - Indien enkel mesangiaal: milder verloop (hematurie, proteïnurie, trage nierfunctieachteruitgang) - Kan ook voorkomen in combinatie met ontsteking t.h.v. capillair endotheel: agressiever! Eerste teken vaak microscopische hematurie
112
Klinisch beeld nefrotisch syndroom - GN
- 1/ “Massieve” proteïnurie (> 3.5 g/24 u = arbitrair, klopt vaak) - 2/ Hypoalbuminemie (< 30 g/L) in bloed o => onderscheid kunnen maken met andere nierziekten vb diabetes nefropathie o Medicatie! - Perifere oedemen (niet altijd aanwezig) = klassiek o Kan een eerste teken zijn - Hyperlipidemie = klassiek - Verhoogd risico van trombose o Vooral als het albuminegehalte heel laag is - Gewoonlijk geen hematurie (minder inflammatie dan bij nefritis syndroom) - Gewoonlijk niet direct nierfunctie achteruitgang OEDEEM Kindjes: oedeem aan de oogleden = peri-orbitaal oedeem Volwassenen: oedeem eerder aan de benen
113
Voorbeelden nefrotisch syndroom - GN
=> Ontsteking aan de “buitenkant” van de glomerulus: ontsteking aan de kant van het epitheel (podocyten) VOORBEELDEN - Antistoffen tegen antigenen t.h.v. podocyten (membraneuze glomerulonefritis) o Membraneuze glomerulonefritis: auto-antistoffen ontwikkeld die rechtstreeks tegen epitopen op de podocyten gericht zijn - Onbekende circulerende factor (‘miniam change disease/focale segmentale glomerulosclerose) o Minimal change disease: geen antilichamen te vinden thv de podocyten, maar wel beschadiging aan de podocyten en dat reageert op immuunsuppressie  moet een circulerende factor zijn (maar welke deze is, is nog niet ontdekt) o Meer en meer wel bekend geraken
114
Conclusie nefritisch syndroom - GN
= meest agressieve vorm - Hematurie van glomerulaire origine - Proteïnurie (variabel) o Soms gecombineerd met nefrotisch syndroom, maar niet typisch - Natrium- en waterretentie, hypertensie - GFR daling o Kan snel zijn (weken-maanden): ‘rapidly progressive glomerulonefritis’ = RPGN o Vaak irreversibel Soms in kader van systeemziekten (extrarenale symptomen)
115
Vormen GN met meest klassieke presentatie
Nefritisch syndroom IgA nefropathie (en Henoch-Shönlein vasculitis) Proliferatieve lupus nefritis (klasse II-IV) ANCA geassocieerde GN Anti-glomerulaire basaalmembraan GN (=Goodpasture’s disease) Post-infectieuze GN Cryoglobulinemische GN Monoclonale immuuncomplex GN C3 nefritis Trombotische microangiopathie (incl. H) Nefrotisch syndroom Minimal change nefropathie Focale segmentale glomerulosclerose Membraneuze nefropathie Membraneuze lupus nefritis (klasse V) Renale amyloïdose
116
Klinische ziekte beelden GN
=> Vaak geen symptomen, misschien enkel oedeem => mensen gaan niet komen zeggen ik heb glomerulonefritis => Meer via systeemziekten boven water komen vb ANCA-vasculitis => Denk aan glomerulonefritis bij * (Vermoeden van) systeemziekten * Nierfunctiestoornis bij infectie => Via urineonderzoek!
117
Wat is de behandeling van GN?
- Oorzakelijke behandeling: in vele gevallen met (zware) immuunsuppressie o Bv: corticosteroiden, cyclofosfamide, rituximab, calcineurine-inhibitoren, mycophenolaat, azathioprine, methotrexaat,… - RAAS blokkers (antiproteïnurisch, nefroprotectief) o Ondersteunende maatregelen o Zal geen nefrotisch syndroom oplossen, maar gaat druk verminderen → toch iets minder proteïnurie - Strikte bloeddrukcontrole o Essentieel o Hoge bloeddruk → hoge druk in glomerulaire filters → meer schade op termijn - Nefrotisch syndroom o Soms:  Diuretica (voor de oedemen)  Anticoagulantia (preventief voor de trombose)  Statines (voor de hypercholesterolemie)
118
Minimal change nefropathie
- Kliniek: zuiver nefrotisch syndroom, vooral kinderen (komt op alle leeftijden voor) o Bij kinderen nierbiopsie vermijden; recidiverend wel biopsie - Microscopie o LM: normale glomeruli o EM : « fusie » van de voetprocessen van de podocyten - Fysiopathologie: ziekte van podocyt t.g.v. “circulerende factor” bvb anti-nephrine - Behandeling: corticosteroïden
119
Lupus nefritis - GN
- Systeemklachten - Nefritis syndroom - Diagnose: immunofluorescentie - Behandeling: corticosteroïden en bijkomende immuunsupressieve therapie IMMUNOFLUORESCENTIE - Diagnose - Ig detecteren in het biopt adhv kleuring => IgG, IgM, IgA, C1q, C3: combinatie van deze 5  pathogonomisch voor lupus!
120
IgA nefropathie - GN
- Meest voorkomende nierziekte! - Mesangiale ontsteking (andere vorm van nefritis thv mesangium) - Abnormale IgA molecules (normaal geproduceerd in de mucosa, luchwtegen) - Mensen merken er vaak niets van, vaak via een toevallig urinestaal ontdekt o Meestal trage verlitteking vorm - Diagnose: immunofluorescentie: IgA kunnen detecteren in het biopt adhv bepaalde antistoffen o IgA keluring: positief  patroon van kleuring is vooral in het mesangium
121
Kliniek IgA nefropathie - GN
KLINIEK - of: recidiverende episodes van macroscopische hematurie in aansluiting met bovenste luchtweginfectie (soms gepaard met lumbale pijn) - of: chronisch microscopische hematurie (± proteïnurie) - Zeldzaam: o Nefrotisch syndroom o Rapidly progressive glomerulonefritis (snel achteruitgaand nefritisch syndroom) PROGNOSE - Risico op nierfalen: zeer wisselend! Globaal 40-60% - Prognostische merkers: bv. proteïnurie is ongunstig
122
Fysiopathologie + epidemiologie + behandeling IgA nefropathie - GN
FYSIOPATHOLOGIE - Neerslag immuuncomplexen vanuit de circulatie (→ herval na transplantatie, niet bij alle pt) - IgA productie gestimuleerd meest waarschijnlijk door mucosale prikkeling (vb t.h.v. de tonsillen/ LN gastro-intestinaal) o Typisch: na luchtweginfectie opstoot van de ziekte  IgA meer geproduceerd  verplaatsen zich naar de nieren en zetten zich neer in het mesangium - Chemische structuur van IgA afwijkend (galactose) - Na neerslag in mesangium → trigger voor inflammatoire “cascade’ EPIDEMIOLOGIE - Kan op alle leeftijden, vooral kinderen en jongvolwassenen - Mannen > vrouwen BEHANDELING - Voornamelijk renoprotectieve maatregelen: BP strikte controle - Immunosuppressiva en andere? Alleen bij heel agressieve vormen
123
ANCA-gemedieerde vasculitis/glomerulonefritis
DIAGNOSTIEK - Hoge ANCA-waarde in bloed! - Immuunfluorescentie-onderzoek is negatief (biopsie) = ook info - Nierbiopsie: crescent sign te zien (niet altijd aanwezig) BEHANDELING Steroïden en immuunsuppressiva (bij hele oude mensen met geen mogelijkheid tot iets te vermijden → soms niet geven) Andere orgaanaantasting?
124
Essentie Glomerulonefritis
- Verzameling van zeldzame aandoeningen - Meestal zeer ernstig: vaak sterke immunosuppressieve behandeling nodig - ‘Primaire’ glomerulonefritis (enkel in nier probleem geven) ↔ i.k.v. systeemziekten - Nefritis en/of nefrotisch syndroom - Diagnose: via URINESTAAL!!! - Bevestiging: meestal nierbiopsie nodig
125
Hoeveel mensen hebben ‘verborgen nierschade’?
1 op de 10 mensen heeft ‘verborgen nierschade’.
126
Bij hoeveel mensen is de nierfunctie een beetje verminderd?
Bij 1 op de 20 mensen is de nierfunctie licht verminderd.
127
Hoeveel ziekenhuisopnames worden veroorzaakt door fout geneesmiddelengebruik bij verminderde nierfunctie?
10% van alle ziekenhuisopnames, en 30% van alle ziekenhuisopnames bij ouderen. Dit wijst op grote medische en financiële impact.
128
Wat is co-trimoxazole en waarvoor wordt het gebruikt?
Een combinatie van trimethoprim en sulfamethoxazole, gebruikt bij P. jiroveci pneumonie, UTI's, transplantaties.
129
Wat veroorzaakt sulfamethoxazole bij hoge of onjuiste dosering?
Tubulo-interstitiële toxiciteit, wat leidt tot een verhoogd serumcreatinine. Vooral bij hoge en onjuiste dosering
130
Wat doet trimethoprim met de creatinineklaring?
Het veroorzaakt een snelle, omkeerbare daling in creatinineklaring zonder verandering in GFR, door remming van tubulaire secretie van creatinine. - Trimetoprim induceert een omkeerbare en snelle (2-6h na intake) daling van creatinine klaring o Onafhankelijk van veranderingen in GFR o Gemedieerd door remming van tubulaire creatininesecretie o Bij gezonde personen: toename 13-23% (afhankelijk van dosering?), laagste dosis TMP bestudeerd 160 mg/dag o Bij CKD: toename >35% zijn o Minimale of geen echte nefrotoxiciteit (Echt nefrotoxisch is het niet, maar het kan wel afwijkende laboresultaten verklaren)
131
Hoeveel stijgt creatinine typisch na trimethoprimgebruik?
Bij gezonde personen 13–23%, bij CKD-patiënten >35%.
132
Welke factoren reguleren arteriolaire flow in de nier?
RAAS, tonus van niervenen - Niervenen kunnen release van renine stimuleren of direct de vattonus verhogen! => Lage flow in de afferente arteriole resulteert in de release van renine
133
Wat doet de tubulo-glomerulaire feedback bij lage en hoge flow?
LAGE FLOW Zorgt voor de release van prostaglandines  vasodilatatie van afferente arteriole Bij gebruik NSAIDs => bij verminderde perfusie => catastrofale effecten want geen vasodilatatie => ischemie HOGE FLOW IN DISTALE NEFRON Adenosine  constrictie van afferente arteriole → Perfusie wordt gereduceerd  GFR daalt
134
Waarom zijn NSAIDs gevaarlijk bij verminderde nierperfusie?
Ze blokkeren prostaglandines, verhinderen vasodilatatie en kunnen zo ischemie veroorzaken.
135
Wat doet adenosine bij hoge flow in het distale nefron?
Het veroorzaakt constrictie van de afferente arteriole, wat leidt tot daling van GFR.
136
Wat is het effect van SGLT2-remmers op de nier?
Ze verbeteren GFR na een initiële dip, verlagen albumine/creatinine ratio en beschermen tegen nier- en hartfalen. => Werkt diuretisch, als je dan de diuretica die je geeft niet stopt  uitdroging (hierdoor veel mensen opgenomen) + acute of chronische nierinsufficiëntie! => Urinealbumine/creatinine ratio  neemt af = gunstig => GFR, nierfunctie beter (na een korte dip) => Afferente arteriolaire vasoconstrictie (door veranderde flow in distale tubulus + adenosine
137
Wat is de werking van SGLT2-remmers?
Gaat de opname van glucose met water en natrium tegen => Meer glucose wordt uitgeplas → ook water + zout uitplassen => Dehydratatie Bloeddruk valt makkelijker te reguleren → positief voor het hart Lagere hydrostatische druk => minder eiwitten uitplassen Betere systemsiche druk → lagere hydrostatische druk in glomerulus = gunstig
138
Wat doet SGLT2-remming met natrium, glucose en water?
Minder reabsorptie → meer uitscheiding van glucose, water en zout → daling bloeddruk, minder glomerulaire druk.
139
Wat is het verschil in tubulo-glomerulaire feedback tussen diabetes met en zonder SGLT2-remmer?
Zonder: verhoogde NaCl-reabsorptie → verminderde distale NaCl → verhoogde feedback. Met: normale distale NaCl → verlaagde feedback. DIABETES 1. Gestegen NaCl en glucose reabsorptie (door veel glucose) 2. Vermindering van NaCl distaal 3. Verhoogde feedback van de macula densa DIABETES MET SGLT2 -I 1. Vermindering NaCl en glucose reabsorptie 2. Normale NaCl distaal 3. Verminderde feedback van de macula densa
140
Wat zijn gevolgen van eGFR < 60 ml/min/1,73 m² Voor medicatie?
eGFR < 60 ml/min/1,73m² => risico’s op mortaliteit en morbiditeit ↑ - Verhoogde toxiciteit (systemische en/of orgaan) van geneesmiddelen die vooral geëlimineerd worden via de nier door accumulatie - Verhoogde gevoeligheid van de nier voor nefrotoxische geneesmiddelen of producten (contrast) - Polyfarmacie → interacties!
141
Wat zijn risico's bij complexe medicatieregimes bij CKD?
Voorschrijffouten, innamefouten, bijwerkingen (eerder bij CKD), interacties.
142
Waarom zijn merknamen problematisch bij medicatiegebruik?
Verwarring kan ontstaan doordat patiënten stofnaam niet kennen, wat innamefouten bevordert.
143
Welke geneesmiddelen zijn CYP3A4-substraten?
Calcineurineremmers zoals ciclosporine en tacrolimus – nefrotoxisch bij hoge spiegels. - GM die substraat zijn van CYP3A4 o Calcineurine inhibitoren (ciclosporine, tacrolimus)  Transplant patienten, dermatologie … (therapeutisch effect)  Nefrotoxisch (mn. vasoconstrictie), vooral bij hoge piek spiegels! * Vasoconstrictie --> minder perfusie --> achteruitgang orgaan --> ischemie, fibrose, verlies van functie op termijn o Inhibitor van CYP3A4:  Fluconazole (antifungaal) => gevolg van calcineurine inhibitor => door interactie => schimmel infectie nog hoger  moeten ingrijpen op interactie  Clarithromycine (antibioticum)  Remmen de afbraak van ciclosporine of tacrolimus. Dus als je schimmel behandelt, dan krijg je toxische spiegels van afweer onderdrukkende middel  risico op acute nierinsufficiëntie o Caclineurine inhibitoren geven ook nierschade + risico op ook niertransplantatie nodig heeft door foute dosering o Mensen met transplantatie die calcineurine remmers hebben gekregen  hogere frequentie aan dialyse
144
Wat zijn CYP3A4-remmers die interacties geven met calcineurineremmers?
Fluconazole en clarithromycine verhogen spiegels van ciclosporine/tacrolimus (inhibitors)→ risico op nierinsufficiëntie.
145
Wat zijn oorzaken voor variabiliteit in geneesmiddelrespons?
Niet-naleving, comorbiditeit, leeftijd/geslacht, interacties, omgeving, genetica. - Niet-naleving door de patiënt - Onderliggende ziekte / co-morbiditeit (bv. leverfunctie) - Leeftijd, geslacht - Geneesmiddel – geneesmiddelinteracties - Omgevingsfactoren (roken, dieet) - Genetica (farmacokinetiek en farmacodynamiek) vb hoge metaboliseerder in CYP  Grote verschillen tussen patiënten vb 28x verschillen in dosis bij tacrolimus
146
Wat verklaart variabiliteit in CsA en tacrolimus?
Polymorfismen in CYP3A4, CYP3A5 en MDR1 beïnvloeden metabolisme en transport.
147
Wat zijn voorschrijfprincipes bij CKD?
Beoordeel medicatielijst kritisch, vermijd interacties, kies voor leverklaring, schrijf op stofnaam.
148
Moet de aanvangsdosis bij CKD aangepast worden?
- Handhaven (de piek Tmax hangt af van het distributie volume van het geneesmiddel) o Eerste dosis hoeft niet aangepast te worden Infectie => dosis om infectie te bestrijden
149
Wat zijn methodes voor onderhoudsdosisaanpassing bij CKD?
A: Interval verlengen (aminoglycosiden); B: Dosis reduceren (vancomycine); C: Combinatie van beiden. - Aanpassen A. Doseringsinterval verlengen (goede Tmax belangrijk voor efficiëntie: bv. aminoglycosiden) Intervalmethode o Degene die een piekexpositie hebben  uitwasfase langer maken o Interval verlengen, piekexpostie behouden vb aminoglycoside => effect hebben, niet accumulatie B. Dosis reduceren (om toxische Tmax spiegel te voorkomen: bv. vancomycine) Dosismethode o Continu boven bepaalde minimumspiegel  dosering veranderen, je zakt dan minder hoog, maar ook minder laag C. Combinatie van beide methodes
150
Welke formule is beter bij doseerbeslissingen: eGFR of Cockcroft-Gault?
Cockcroft-Gault, omdat die de absolute klaring in ml/min weergeeft.
151
Waarom is eGFR niet ideaal bij medicatieaanpassing?
Eenzelfde eGFR betekent iets anders voor een oudere vrouw dan voor een jonge gespierde man.
152
Welke medicatie moet worden vermeden bij verhoogd risico op toxiciteit?
NSAIDs, lithium, jodiumhoudend contrast, digoxine, metformine + andere antidiabetica, LMW-heparine, methotrexaat bij eGFR < 60. eGFR < 30: gasolinium contrast, cefepime (AB), spirolactone
153
Hoe veroorzaakt jodiumhoudend contrast ANI?
Door vasoconstrictie van renale arteriën en tubulaire toxiciteit. - Jodiumhouden contrast leidt tot o Vasoconstrictie van renale arteriën o Tubulaire toxiciteit => kan AKI geven - Incidentie ANI hangt af van de nierfunctie - Andere risicofactoren: o Hypovolemie, leeftijd >70, gebruik van NSAIDs (NOOIT!), proteïnurie, intra-arteriële injectie o eGFR < 30 mL/min/1,73m²: pre- en post-hydratatie
154
Wat zijn risicofactoren voor contrast-geïnduceerde ANI?
eGFR < 30, hypovolemie, leeftijd >70, NSAIDs, proteïnurie, intra-arteriële injectie.
155
Wat is aanbevolen ter preventie van ANI bij jodium houdende contrast?
- Vermijd hoog-osmolaire stoffen - Gebruik de laagst mogelijke contrast dosis - Hydratatie indien eGFR < 30 ml/min: pre- en post-hydratatie - Nefrotoxische medicatie stoppen: NSAID, aminoglycosiden, hoge dosis lis diuretica, … - Geen evidentie om RAAS blokkade te onderbreken - Controle nierfunctie 48u – 96u na contrast toediening
156
Wat is het risico van gadolinium bij nierfalen?
Accumulatie → systemische fibrose (NSF), vooral bij GFR < 15 ml/min/1,73 m². => Aangeraden om geen gadolinium-bevattende contrast media te gebruiken bij personen met een gfr <15 ml/min/1,73m² (GFR categorie G5) => Alleen indien er geen andere geschikte test voor handen is
157
Wanneer tijdig staken/ aanpassen medicatie bij eGFR <60 bij risico op ANI?
=> Tijdig staken/aanpassen potentiële nefrotoxische en renaal uitgescheiden geneesmiddelen bij eGFR <60 ml/min/1,73m² bij risico op ANI (bv. hypovolemie, sepsis, obstructie,…) - RAAS blokkers (ACE-I, sartanen, aldosteron inhibitoren) - NSAIDs - Lithium - Metformine - Digoxine
158
Wat zijn maatregelen bij risico op uitdroging?
Extra vochtinname, tijdelijk stoppen diuretica/RAAS-remmers, vermijden NSAIDs. NIERSCHADE EN UITDROGING - Uitdroging dreigt bij o Een hittegolf (> 5 dagen blootstelling aan omgevingstemperatuur van ≥27°C) o Koorts (> 2 dagen > 38°C) o Diarree (> 3x waterdun op een dag) en overgeven (> 3x per dag) - Risicogroepen: o Ouderen, verminderde nierfunctie, hartfalen o 49% koopt zelf ontstekingsremmers,15% gebruikt deze dagelijks tot een paar keer per week! - Mogelijke maatregelen: extra vocht of tijdelijk niet innemen van m.n. diuretica, RAAS remmers (ACE, A2-blokkers) - Patiënten moeten vooral NSAIDs laten staan bij (dreigende) uitdroging
159
Wat is een gevaarlijke combinatietherapie voor de nieren?
RAAS-blokkade + NSAID + diureticum → kan leiden tot acute nierinsufficiëntie of anurie. ACUTE RENALE SHUT-DOWN => Combinatie RAAS-blokkade (ACE-I/ARB), diureticum en NSAID => Zeer hoog risico op ontwikkelen acute nierinsufficiëntie => NOOIT COMBINEREN (-> kan anurie geven)
160
Wat zijn de risico's van langdurig lithiumgebruik?
Nefrogene diabetes insipidus (20%), CKD (tot 50%), eindstadium nierfalen (0,5–1,5%). - Nierschade na langdurig lithiumgebruik o Nefrogene diabetes insipidus (polydipsie, nycturie, polyurie) 20%, kan enkele weken na de start optreden o Chronische nierinsufficiëntie: 10-20% na 5-9 jaar gebruik, kan oplopen tot 50% na >25 jaar gebruik o Terminale nierinsufficiëntie: 0,5-1,5% na 10-20 jaar (vaak jonge vrouwen niet-reversibel) - Interactie met diuretica, antihypertensiva, NSAIDs - Veel vochtverlies en/of onvoldoende vochtopname - Bij voorkeur 1 dd vesp. Innemen ‘s avonds - Na dosisaanpassing spiegel meten na 5-7 dagen - Afbouw in 4-8 weken, liever 3-6 maanden
161
Wat is het nut van amiloride bij lithiumgebruik?
Amiloride blokkeert lithiumopname in de tubulus, voorkomt nefrotoxiciteit.
162
Wat zijn essentiële aanbevelingen bij medicatiegebruik bij CKD?
- Bekijk steeds kritisch de actuele medicatie lijst! o Stop niet noodzakelijke medicatie! o Voorkom onnodige interacties! o Voorschrijven op stofnaam (generiek)! - Pas de dosis van medicatie tijdig aan - Vermijd medicatie met hoog risico op systemische bijwerkingen - Vermijd medicatie met nefrotoxiciteit - Stop potentieel toxische medicatie bij risico op dehydratatie/acute nierinsufficiëntie Combineer NOOIT RAAS blokkade (ACE-I of ARB) en een NSAID!
163
Wat is chronische nierinsufficiëntie (CKD)?
Onomkeerbare vermindering van de nierfunctie ≥ 3 maanden, met eGFR <60 ml/min/1,73 m² of structurele nierafwijkingen.
164
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van CKD?
1. Diabetes mellitus, 2. Hypertensie, 3. Glomerulonefritis, 4. Cystennieren.
165
Wat is de KDIGO-indeling van CKD naar GFR?
G1: ≥90, G2: 60–89, G3a: 45–59, G3b: 30–44, G4: 15–29, G5: <15 ml/min/1,73 m².
166
Wat betekent G5 binnen CKD-classificatie?
Eindstadium nierfalen: eGFR <15 ml/min/1,73 m². Patiënt heeft vaak dialyse of transplantatie nodig.
167
Welke symptomen kunnen optreden bij gevorderde CKD?
Vermoeidheid, anorexie, jeuk, nachtelijke spierkrampen, concentratiestoornissen, kortademigheid.
168
Welke complicaties kunnen optreden bij CKD?
Anemie, bot- en mineraalstoornissen (MBD), acidose, hyperkaliëmie, vochtretentie, cardiovasculaire ziekte.
169
Hoe wordt anemie bij CKD veroorzaakt?
Door verminderde productie van erytropoëtine in de nieren.
170
Hoe wordt anemie bij CKD behandeld?
Met ijzerpreparaten en erytropoëse-stimulerende middelen (ESA’s).
171
Wat is de oorzaak van hyperfosfatemie bij CKD?
Verminderde renale excretie van fosfaat bij afname van GFR.
172
Wat is het risico van hyperfosfatemie?
Verhoogde kans op vasculaire verkalking en secundaire hyperparathyroïdie.
173
Hoe wordt hyperfosfatemie bij CKD behandeld?
Fosfaatbinders (bv. sevelameer), fosfaatarm dieet.
174
Welke rol speelt vitamine D bij CKD?
Verminderde omzetting naar actieve vorm → minder calciumabsorptie → verhoogd PTH. Behandeling met actieve vitamine D (calcitriol/alfacalcidol).
175
Wat zijn doelen van behandeling bij CKD?
Progressievertraging, behandeling van complicaties, cardiovasculair risico beperken, voorbereiding op niervervangende therapie.
176
Welke antihypertensiva worden aangeraden bij CKD met proteïnurie?
RAAS-remmers (ACE-i of ARB): verminderen eiwitverlies en vertragen progressie van nierschade.
177
Welke parameters worden opgevolgd bij CKD-patiënten?
eGFR, albuminurie, bloeddruk, Hb, ferritine, fosfaat, calcium, PTH, bicarbonaat, kalium.
178
Wanneer moet dialyse of transplantatie worden overwogen?
Bij eGFR <10 ml/min/1,73 m² of bij ernstige symptomen/complicaties.
179
Wat is hyponatriëmie?
Serum Na⁺ <135 mmol/L.
180
Wat zijn de 3 types hyponatriëmie op basis van vochtstatus?
1. Hypovolemisch (verlies water + zout), 2. Normovolemisch (bv. SIADH), 3. Hypervolemisch (bv. hartfalen, levercirrose, nefrotisch syndroom).
181
Wat is een typische oorzaak van normovolemische hyponatriëmie?
SIADH – syndroom van inadequate ADH-secretie.
182
Hoe behandel je hyponatriëmie bij SIADH?
Normovolemische hypotone hyponatriëmie 1. Vochtrestrictie → moet sterk zijn <0,5-1L per dag dat mogen drinken → ADH productie gaat stoppen → pt vrij water beter kunnen klaren 2. Als vochtrestricrtie niet genoeg werkt → ureum geven (niet aangenaam geur + drinken) => verbeteren vrije water klaring => Na stijgen 3. en eventueel dan nog niet → corrigeren met lis-diuretica => verhogen vrij water klaring
183
Wat is het gevaar bij te snelle correctie van hyponatriëmie?
Osmotisch demyelinisatiesyndroom (pontiene myelinolyse).
184
Wat is hypernatriëmie en wat zijn de oorzaken?
Serum Na⁺ >145 mmol/L; meestal door watertekort, bv. bij koorts, diarree, diabetes insipidus.
185
Hoe behandel je hypernatriëmie?
Langzaam corrigeren met hypotone vloeistoffen (bv. 5% glucose), afhankelijk van oorzaak en ernst.
186
Wat is hypokaliëmie en wat zijn oorzaken?
Serum K⁺ <3.5 mmol/L; door GI-verlies (braken, diarree), diuretica, hyperaldosteronisme.
187
Wat zijn symptomen van hypokaliëmie?
Spierzwakte, obstipatie, ritmestoornissen (U-golven op ECG).
188
Hoe behandel je hypokaliëmie?
Kaliumsuppletie oraal of IV; onderliggende oorzaak aanpakken.
189
Wat is hyperkaliëmie en wat zijn oorzaken?
Serum K⁺ >5.0 mmol/L; door nierfalen, RAAS-remmers, hypoaldosteronisme, weefselafbraak (rhabdomyolyse).
190
Wat zijn ECG-kenmerken van hyperkaliëmie?
Spitse T-toppen, verbrede QRS-complexen, AV-blok, ventrikelfibrillatie bij ernstige vormen.
191
Hoe behandel je ernstige hyperkaliëmie acuut?
1. Calciumgluconaat IV (stabiliseert hart), 2. Insuline + glucose (verdrijft K⁺ intracellulair), 3. Salbutamol, 4. Diurese of dialyse.
192
Wat zijn indicaties voor dialyse bij hyperkaliëmie?
Ernstige of therapieresistente hyperkaliëmie, vooral bij verminderde nierfunctie.
193
Wat is pseudohyperkaliëmie?
Artefact door hemolyse tijdens bloedafname → vals verhoogde K⁺-waarde.
194
Hoe beïnvloedt acidose de kaliumhuishouding?
H⁺ gaat cellen binnen, K⁺ verlaat cellen → serumkalium stijgt (risico op hyperkaliëmie).
195
Diagnose pre-renale AKI
- Sediment is blanco (=> geen cellen aanwezig => helpt in diagnose) o Pt kan chronische onderliggende nier ziekte hebben - FE-Na <1% (fractie Na excretie) suggestief voor prerenale AKI o => bekijken Na excretie o Adequate respons op minder renale perfusie o Want pt met actief RAAS systeem heeft sterke zout en water retentie => bloedvolume herstellen => in urine laag urine natrium => alles retineren o <-> bij glomerunefritis kan ook zoutretentie geven => andere setting: proteïnurie, hematurie, hypertensie
196
Behandeling pre-renale AKI
Behandeling: vullingsstatus pt / onderliggende oorzaak aanpakken => nieren genoeg perfusie => Hartfalen o Pathofysiologie o Behandeling: hartfalen → diurese, waterbeperking, opvolging gewicht (moet afvallen) => Hepatorenaal syndroom o Pathofysioligie: geavanceerde cirrose (afb) => Als prerenaal probleem niet wordt opgelost → ischemie ontstaan (zijn heel gevoelig voor slechte doorbloeding) ==> Prerenaal → acute tubulsnecrose
197
Contrast AKI
ATN - 48-72u na toediening - Risicofactoren: CNI, dehydratie, lft>75j, diabetes, cardiale decompensatie, multipel myeloom - Voorbereiding: stop diuretica, pre- en posthydratie NaCl 0,9% → bescherming van risico pt - Preventie: iso-osmolaire ionische producten, kleine hoeveelheden
198
Vormen van Intratubulaire obstructie AKI
Rhabdomyolyse BILE CAST NEFROPATHIE Bilirubine uitplassen → direct toxisch voor de nieren → kristalvorming uit billirubine → intratubulaire obstructie • AKI in setting van cholestatische leverschade • Multidimensionaal: • Tubulaire en interstitiële inflammatie • Tubulaire obstructie • Galzuur geïnduceerde tubulaire toxiciteit • Veranderde renale hemodynamiek • Bilirubine >20 mg/dL • Diagnose: urinesediment, nierbiopsie • Behandeling afhankelijk van oorzaak hyperbilirubinemie MULTIPEL MYELOOM - = Maligne plasmacel aandoening - Productie monoklonaal proteïne (IgG, IgA, minder IgD, IgE, LCD) o Blijven vaststeken in de tubulus => tubulaire obstructie - Beenmerg plasmacelpopulatie >10% - Myeloomgerelateerde orgaanschade o AKI - 20-50% AKI of CKD → cast nefropathie/lichte keten nefropathie o Hypercalciëmie; anemie, botleasies o => CRAB - Behandeling multipel myeloom; vaak toch dialyse nodig
199
Behandeling rhabdomyolyse
Heel veel vocht geven! Agressie vullen, UP 1-3 ml/kg/h => myoglobine niet vastlopen
200
Oorzaken AIN
- Medicatie => meest voorkomende oorzaak o Bv. NSAID, bepaalde AB, penicilline, cefalosporines, rifampicine, sulfonamides, PPI, immuuntherapie bij kanker (50% AIN) … => lijst wordt steeds langer o 1e expositie medicijn: soms 2-3w voor er allergische reactie in de nier zicht uit o 2e expositie: direct allergisch, snelle AKI (aantal dagen) o => VOOR ALTIJD CONTRA-INDICATIE OM DIT MEDICAMENT TE KRIJGEN - Niet altijd agents er uit te halen bij gehospitaliseerde pt, biopsie gaat ook niet helpen - Auto-immuun => vaak ook systemische klacten o Sarcoïdose, Sjögren syndrome, TINU (moet uveïtis bij zijn), anti-TBM (gigantisch zeldzaam, AS tegen basaal membraan – wel een reden om coritcosteroïden te geven) - Infectie o Bacteriële pyelonefritis door legionella, leptospirose, hantavirus, polyoma virus o => is het de infectie of AB? => behandeling wel infectie behandelen hiervan
201
Hantavirus
Hemorragische koorts met renaal syndroom (kan ook met pulmonaal syndroom zijn) - Koorts (≈ “griep”) - Trombocytopenie > hemorragisch syndroom (=> kunnen overal van bloeden) > petechiën - Hypotensie - AKI met oligurie + hematurie + proteïnurie (25% nefrotisch) - Dialyse: 10% van de gevallen o Westerse vorm: goede prognose – renaal volledig herstel, wel 6m-1j afzien o Oosterse vorm: shock – overlijden (20%) - Transmissie o Rosse woelmuis of rat o Via inhalatie aërosolvorming (speeksel of urine) van het virus POPULATIE AT RISK - Militairen op manoeuvre - Jagers - Wandelaars in het bos - Tuinieren in de tuin nabij bossen - Laboranten
202
Chronische interstitiële nefritis
= niet-specifieke diagnose van een patroon van een nieraandoening, wat kan veroorzaakt worden door een of meerdere aandoeningen die initieel een AIN veroorzaken - Klinisch beeld o Lijkt op AIN o Langzaam progressieve achteruitgang nierfunctie - Nierbiopsie o Tubulusatrofie o Interstitiële fibrose o Geen inflammatie meer - Etiologie o Medicatie bv. 5-aminosalicylic zuur/mesalazine (IBD), lithium o Systemische ziekten: morbus Sjögren (naast acuut beeld ook chronisch beeld) o Erfelijk: verschillende mutaties => familie anamnese belangrijk o Overig: anorexie pt met hypokaliëmische nefropathie
203
Glomerulonefritis - AKI
=> Nefritis (ernstige vorm = RPGN) vs nefrotisch syndroom (veel meer proteïnurie, laag albumine, weinig hematurie, oedeem) o Hematurie (glomerulair!) in combinatie met proteïnurie o Met/zonder achteruitgang nierfunctie o Let op: FeNa <1% → meestal klinisch beeld duidelijker dat in de 1ste plaats geen FeNa moet doen **Kijk naar urinesediment!** RBC? Proteïnen? **- Bij cilinder bewezen glomerulonefritis** INFECTIE GERELATEERDE GLOMERUNEFIRTIS - Viraal, bacterieel, fungaal - Immuuncomplex GN - 2 entiteiten: o PIGN - 1-6 weken post - Poststreptococcen o GN actieve infectie - Staphylococcen geassocieerde GN; vnl aureus - Behandeling: actieve infectie behandelen; post infectieus -> complicaties, wachten op hopelijk volledig herstel
204
AKI omkeerbaar?
Niet altijd omkeerbaar! - Herhaalde insulten o Hypovolemie, contrast, nefrotoxische medicatie - Afhankelijk van onderliggende aandoening o Behandeling? - Pre-existent CKD
205
GLOMERULAIRE HEMATURIE
=> Intracapillaire proliferatieve glomerulonefritis (GN) - Normale glomerulus o Dunne/delicate capillaire loops o Endotheel en mesangiale cellen in normaal aantal aanwezig o Mesanchymcellen - Proliferatieve GN o Neutrofielen in en rond capillaire loops => inflammatie beeld - Beetje dichtgedrukt → minder perfusie → minder klaring → verlies van functie - Alle cellen gezwollen o Verhoogd aantal epitheel, endotheel en mesangium cellen o => te veel cellen, ontsteking (door streptokokken) o Door ontsteking kunnen RBC in ruimte van Bowman en in de urine
206
Definitie hematurie
=> Hematurie = erythrocyturie = aanwezigheid van RBCs in een urinestaal - Microscopisch (40x): ≥ 3 RBCs/hpf, dipstick kan 1-2 RBC/hpf detecteren o Dipstick detecteert haem dus hemoglobinurie, myoglobinurie zijn ook positief - Huisarts dipstick 1-2 -> herhalen - Myoblobinurie: bij rhadomyolyse na sporten (= afbraak van spieren; vb oudere vrouw 1dag op de grond liggen => ook myoblobinurie + gestegen CK door spierafbraak), hemolyse,… o Daarom kijken we beter naar erythrocyturie ipv hematurie (ondermicroscoop wel RBC’s zien) - Macroscopisch: bloed dat zichtbaar is met het blote oog = iets mis o Bloed met stolsels: waarschijnlijk eerder bloeden vanuit de blaas o Rood/bruinig (van heem) → cola kleur → dit eerder van de nier
207
Patiënt met rode urine
Sediment = debris van cellen onderaan in tube - Sediment rood: hematurie - Supernatant (wat op sediment zit) rood o Doe een dipstick - Dipstick positief o Plasma doorzichtig: myoglobuline o Plasma rood: Hb
208
Microscopische hematurie
- 1-malig of structureel probleem - 1/ Excludeer o Contaminatie (bv. menstruatie) o Infectie (bv. cystitis, prostatitis) - 2/ Passagere (herhaal het sediment) → zodat je weet dat het blijvend is o Normale urine kan tot 10 000 RBC/ml bevatten - Niet abnormaal, komt regelmatig voor o Na forse inspanning tot 30 000 RBC/ml bevatten (=> zonder dat afwijkend is, moet wel verdwijnen) => Positieve uitslag herhalen voordat je moeilijke onderzoeken gaat aanvragen o Want 40% heeft wel is 1 hematurie o Bij 60% zonder duidelijke oorzaak (recente koorts, infectie, forse inspanning, trauma,…) => als blijft + relevant => over nadenken => Bij patiënten boven de 50 jaar hematurie altijd serieus nemen!
209
Is hematurie glomerulair of extra-glomerulair?
Nier maakt urokinase => nier geen stolsel (bescherming tegen verlies nierfunctie) Acanthocyt = (pathogonomisch) glomerulaire hematurie → cilinder vorm rond RBC (in nier tubulaire) door talmhorsefel eiwit → komt uit de nier = tubulaire specifiek
210
Conclusie hematurie
- Geïsoleerde glomerulaire hematurie en negatieve familiale geschiedenis o Wss benigne, nierbiopsie niet nodig o Likelihood om een behandelbare ziekte te vinden is klein - Sommige pt zullen hypertensie en/of proteïnurie ontwikkelen -> meer kans op nierfalen - Patiënten met geïsoleerde glomerulaire hematurie moeten regelmatig BD-meting ondergaan en screening voor proteïnurie om vroege interventies te kunnen doen waar nodig
211
Waarom is proteïnurie belangrijk?
- Onafhankelijke risicofactor voor CV morbiditeit/mortaliteit - Marker voor nierziekte, vooral voor glomerulaire aandoeningen - Risicofactor voor de progressie van nierinsufficiëntie
212
Definitie van proteïnurie
- Normaal <100mg/dag - Albuminurie <20mg/dag - Tam-Horsfall eiwit 30-50mg/dag o = uromodulline o Cilinders vormen met RBC in - 1/ Overflow proteïnurie - 2/ Tubulo-Interstitiële nefritis - 3/ Nefrotisch syndroom ook oedeem, hypercholestermie … o A/ minimaal change nefropathie, focale segmenteren glomerulosclerose, membraneuze glomerulopathie o B/ Secundair => eindstadium van een andere nierziekte
213
Diagnostiek proteïnurie
Elektroforese voor onderscheidt tussen overflow, tubulaire en selectieve proteïnurie Semi-quantitatief: dipstick test (=> geeft een indicatie) Relatie tss 24u-excretie en TP/creat ratio (g/g) in een portie (eiwit met creatinine vergelijken => eenvoudiger onderzoek dan 24h collectie) => komt goed overeen => goede indicatie voor ernst
214
Toepassing: albuminurie
A2 is vaak het begin van albuminurie => 30-300mg/d => Stickje detecteert het niet! => Meting in een ratio is beter ervoor! KDIGO-RICHTLIJNEN 1. Gebruik urine albumine/creatinine ratio (ACR) 2. België: gebruik de urine proteïne/creatinine ratio (PCR) 3. Gebruik dipstick WANT proteïne assays zijn gestandaardiseerd tov albumine, lage precisie bij lage concentraties, lage tussenin labo-overeenkomsten; dipsticks zijn niet sensitief LEERPUNTEN MICRO-ALBUMINURIE o Micro albuminurie is een presentative vorm van verschillende nierziekten o Micro albuminurie is nooit normaal en een uiting van glomerulaire en/of tubulaire schade o Micro albuminurie is een teken van vroege nierschade bij diabetes o Mate van albuminurie voorspelt vaak het beloop van nierziekte o RAAS inhibitors zijn het meest effectief in de behandeling van ( diabetische ) nefropathie
215
TOEPASSING: ASYMPTOMATISCHE PROTEÏNURIE – EVALUATIE
Orthostatisch => s’nachts liggen geen probleem, als rechtstaan proteïnurie = geruststellend dat het niets anders is, onschuldig Screening diabetes
216
Oorzaken proteïnurie
- Nefrotisch syndroom - Genetische oorzaken - Membraneuze glomeropathie => Antistoffen tegen PLA2-receptor => membraneuze afwijking kant podocyt
217
Nefrotisch syndroom
>< nefritis syndroom Hier o Sluipende onset o Veel oedeem o Ze blijven urineproductie houden o Proteïnurie op de voorgrond o Hematurie mogelijks o Serumalbumine laag (-> lichaam niet kunnen bijbenen) Het is een syndroom en geen ziekte!!  want het heeft verschillende nierziekten als oorzaak  beloop, therapie en prognose afh. van onderliggende ziekte Filterbarrière o GBM negatief geladen (zoals albumine) => stoot af o Misgaan met verbinden met podocyten => genetische oorzaken
218
Conservatieve/symptomatische behandeling Nerfrotisch syndroom
→ Zoutbeperking: minder vocht vasthouden (lichaam noodzaak water en zout vast te houden => om oncotische druk te behouden => aangrijpen bij behandeling → Remmen RAAS systeem
219
Genetische oorzaken proteïnurie
Podocyten zijn onderdeel cytoskelet => genetische oorzaken vaak op kinderleeftijd o Afwijkingen o Mutaties => Veranderde structuur => Verhoogde doorlaatbaarheid: proteïnurie
220
Chronische nierziekte
= afwijkende nierfunctie OF structuur > 3m MET medische implicaties GFR van 60ml/min is de grens → eronder CNI (5-10% van de bevolking) => stratificeren + risico berekening => <45 eGFR veel meer kans op CV-dood/event, zeker als op dialyse
221
Nierfunctie meten/Schatten
=> Nierfunctie meten = mGFR => Nierfunctie schatten = eGFR o Cardiac output: 5 L/min o Renale bloedflow: 1 L/min o Renale plasmaflow: 600 ml/min o Filtratiefractie: 20% o GFR: 120 ml/min → ~170 l/dag o Diurese: 1-3 L/dag GFR gebruikt om nierfunctie te meten, renale ziekte op te volgen, aanpassen dosering geneesmiddelen
222
Formules GFR
o GFR: indirect gemeten d.m.v . de plasmaklaring van een substantie (X) = (Ucr x Volume urine)/Scr (Vurine in ml/min => ml/1440min) o uitgedrukt in ml/min o Klaring: volume van het plasma dat gezuiverd wordt van substantie X per minuut Klaring = GFR als substantie X: => niet gebonden is aan eiwitten => vrij gefilterd en niet tubulair geabsorbeerd of uitgescheiden wordt => geen extrarenale uitscheiding heeft => Creatinine is niet alle criteria voldoet (ook actieve uitscheiding), wel meest gebruikt
223
Gemeten GFR
**Exogene stoffen: gouden standaard voor bepaling van de GFR** o Inuline: fructose polysacharide o Iohexol : product van niet ionisch contrastjodium o Isotopen: EDTA **=> Zelden nodig in de kliniek (kostbaar, tijdrovend)** **Endogene markers: Creatinine / Cystatine C** o Creatinine: afbraakproduct van spieren o Productie constant, dus afhankelijk spiermassa (20 mg/kg/dag) o Serum creatinine: mannen: 0,7-1,2 mg/dl / vrouwen: 0.5-1,0 mg/dl o Creatine wordt vrij gefilterd, echter ook tubulaire secretie 10-20% ! **=> Endogene creatinine klaring overschat de GFR** (=> veel reserve capaciteit voordat stijgt in bloed + groot verschil in spiermassa tussen individuen) o “Normaal” creatinine /= normale creatinineklaring o Creatinine klaring = constant, (dagelijkse creatinine uitscheiding / serum creatinine) o Creatinineklaring = omgekeerd evenredig aan serum creatinine! o Formule Endogene Creatinine klaring (ml/min) =
224
Van serum creatinine naar eGFR
Ipv 24u-verzameling schatten van de renale creatinine uitscheiding mbv formule en spiermassa obv creatinine, leeftijd, gewicht, geslacht, ras **Formule vroeger → Cockroft Gault** o Creatinineklaring = (140 - leeftijd) x gewicht / serum creatinine x 72 ( bij vrouw x 0.85). o MAAR formule dateert van voor standaardisatie creatinine assays => Niet meer gebruikt in diagnostische nefrologie, wel nog voor dosisaanpassing geneesmiddelen! **Formule nu → MDRD/CKD EPI** o Geven de geschatte GFR (eGFR) in ml/min/1.73m² op basis van leeftijd, geslacht, (ras) en in te voeren serum creatinine o Normaalwaarden: 100-120 ml/min/1.73m²
225
Conclusie bepalen GFR
Exogene stoffen (inuline, EDTA, iohexol o Zelden nodig in de kliniek, te duur maar eigenlijk wel het beste Endogene Creatinineklaring o Nuttig bij de eerste evaluatie, altijd bij ongewoon fenotype (validatie eGFR eGFR op basis serum creatinine o Belangrijk voor onderzoek / epidemiologie / richtlijnen o Reëler beeld nierfunctie dan serum creatinine alleen Serum creatinine o Geschikt voor klinische controle bij reeds bekende (e)GFR
226
Nierbiospie
Presentatie: primair renaal vs. uiting van een systeemziekte Nierbiopsie als de uitkomst het behandelplan kan bepalen (bloed per definitie, meer als in merg komen → vermijden => cortex weefsel) INDICATIES 4. Glomerulair syndroom (glomerulaire hematurie en/of proteïnurie) 5. Onbekende oorzaak nierinsufficiëntie (vooral indien acuut of snelle progressie) 6. Diagnostisch hulpmiddel bij een systeemziekte met nierschade COMPLICATIES 7. Hematurie (5%) 8. Hematomen (2%) o Nefrectomie ! (0,02%) (1/5000 punctie/nierbiopsie) => indicatie moet goed zijn in de 1ste plaats
227
Wat is de eerste keuze behandeling bij eindstadium nierfalen?
Niertransplantatie. Het geeft betere overleving en kwaliteit van leven dan dialyse.
228
Wanneer wordt een patiënt geschikt geacht voor transplantatie?
Als de patiënt gezond genoeg is om een operatie te ondergaan en postoperatief langdurig immunosuppressiva kan gebruiken.
229
Wat is pre-emptieve transplantatie?
Transplantatie vóór start van dialyse. Dit verbetert de uitkomsten ten opzichte van transplantatie na dialysestart.
230
Wat zijn de voordelen van een levende donor t.o.v. postmortale donor?
Beter functionerend orgaan, kortere wachttijd, geplande operatie, lagere kans op afstoting en langere overleving van de nier.
231
Wat is HLA-typering en waarom is het belangrijk?
HLA (humane leukocytenantigenen) typering bepaalt immuuncompatibiliteit tussen donor en ontvanger. Minder mismatch → minder kans op afstoting.
232
Wat zijn de drie vormen van afstoting?
Hyperacuut (minuten-uren), acuut (dagen-weken) en chronisch (maanden-jaren).
233
Wat veroorzaakt hyperacute afstoting?
Pre-existerende antistoffen tegen donor-HLA → complementactivatie → onmiddellijke nierfalen.
234
Wat is acute afstoting en hoe wordt het behandeld?
Immuun-gemedieerde aanval op de getransplanteerde nier (T-cellen en/of antistoffen); behandeld met hoge dosis corticosteroïden of anti-T-cel therapie.
235
Wat is chronische afstoting en hoe uit zich dit?
Langzame achteruitgang van nierfunctie, vaak door chronische immuunreacties, ischemie of calcineurine-inhibitor toxiciteit; irreversibel.
236
Welke medicatie wordt gebruikt om afstoting te voorkomen?
Immunosuppressiva: calcineurine-inhibitoren (ciclosporine/tacrolimus), corticosteroïden, antiproliferatieve middelen (mycofenolaat mofetil), mTOR-remmers (everolimus).
237
Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van immunosuppressiva?
Verhoogd infectierisico, maligniteiten (bv. huidkanker, lymfoom), nefrotoxiciteit (vooral CNI’s), DM, hypertensie, dyslipidemie.
238
Wat zijn veelvoorkomende postoperatieve complicaties?
Delayed graft function, urinelekkage, trombose van de nierarterie/vene, infecties, afstoting.
239
Wat is 'delayed graft function' (DGF)?
Nierfunctie komt niet direct op gang → vaak tijdelijke dialyse nodig; vaker bij postmortale donoren.
240
Hoe wordt de transplantatienier gemonitord?
Creatinine, GFR, urineproductie, echografie, medicatiespiegels, soms protocolbiopten.
241
Wat is de gemiddelde overleving van een getransplanteerde nier?
Ca. 10-15 jaar voor postmortale donor, langer bij levende donor.
242
Waarom is therapietrouw zo belangrijk na transplantatie?
Non-compliance met immunosuppressiva is een van de belangrijkste oorzaken van afstoting en verlies van de graft.
243
Wanneer wordt hertransplantatie overwogen?
Bij graftfalen, mits patiënt opnieuw geschikt is en geen absolute contra-indicaties heeft.
244
Wat is ADPKD?
Erfelijke nierziekte met progressieve ontwikkeling van niercysten, veroorzaakt door autosomaal dominante mutaties.
245
Welke genen zijn betrokken bij ADPKD?
PKD1 (85%, codeert voor polycystine-1) en PKD2 (15%, codeert voor polycystine-2).
246
Wat is het verschil in prognose tussen PKD1 en PKD2 mutaties?
PKD1 geeft ernstiger ziektebeeld en leidt eerder tot nierfalen dan PKD2.
247
Op welke leeftijd presenteert ADPKD zich meestal?
Meestal tussen 30-50 jaar met hypertensie, hematurie of verminderde nierfunctie.
248
Wat zijn de niergerelateerde symptomen van ADPKD?
Niercysten, flankpijn, hematurie, infecties (cystitis of pyelonefritis), nefrolithiase, en uiteindelijk nierfalen.
249
Wat zijn extrarenale manifestaties van ADPKD?
Levercysten (meest voorkomend), intracraniële aneurysmata, hartklepafwijkingen (mitralisklepprolaps), colond divertikels, en pancreas- of zaadcysten.
250
Wat is het risico op intracraniële aneurysmata bij ADPKD?
Verhoogd, vooral bij positieve familieanamnese voor SAB (subarachnoïdale bloeding); screening met MRI bij familiegeschiedenis of specifieke risicofactoren.
251
Hoe wordt de diagnose ADPKD gesteld?
Echografie is eerste keuze: ≥3 cysten (uni- of bilateraal) bij <30 jaar, ≥2 per nier bij 30–59 jaar, ≥4 per nier bij ≥60 jaar. Genetische testen bij onduidelijke gevallen.
252
Waarom is genetisch onderzoek bij ADPKD soms nodig?
Ter bevestiging bij onduidelijke echobeelden of familieplanning (PGD, prenatale diagnostiek).
253
Wat is de behandeling van ADPKD?
Geen genezing; richt zich op symptoomcontrole: bloeddrukregulatie (RAAS-remmers), pijnmanagement, behandelen van infecties, voorkomen van nierfunctiedaling.
254
Welke specifieke therapie is beschikbaar voor ADPKD-patiënten met snelle progressie?
Tolvaptan, een vasopressine-V2-antagonist, remt cystegroei en nierfunctieverlies.
255
Wanneer wordt tolvaptan overwogen bij ADPKD?
Bij snel progressieve ziekte, eGFR >30 ml/min/1.73m², vooral bij jonge patiënten met groot niervolume.
256
Wat zijn de bijwerkingen van tolvaptan?
Polyurie, dorst, leverenzymstoornissen (monitoring noodzakelijk).
257
Hoe wordt progressie van ADPKD beoordeeld?
eGFR-verloop en totaal niervolume (TKV) via MRI of echografie; classificatie volgens Mayo-criteria.
258
Wat is het uiteindelijke gevolg van ADPKD bij veel patiënten?
Chronische nierschade met uiteindelijke ontwikkeling naar eindstadium nierfalen rond de 50–60 jaar, vooral bij PKD1-mutatie.
259
Behandelingsplan AHT
1 = Levensstijl factoren Medicamenteus 1. Initiële therapie, dubbel combinatie, één pil o ACE-I of ARB + CCB of diuretica o Overweeg monotherapie in laag risico, graad 1 hypertensie (systolische BP <150 mmHg), of in heel oude (≥80j) zwakkere patiënten 2. Tripel combinatie, één pil o ACE-I of ARB + CCB + diuretica 3. Tripel combinatie + spironolactone of andere medicatie o + zeker zijn mensen het nemen én uitsluiten geen endocriene aandoening voor spironolactone geven (= niet goed bij adenoom) o Resistente hypertensie → toevoegen van spironolactone (25-50 mg) of andere diuretica, alfa- blokker of bèta-blokker o Overweeg naar een specialist doorverwijzen voor verder onderzoek
260
Wanneer Bèta-blokker overwegen bij AHT?
o Post-myocardinfarct/symptomatische angina o Hartslagcontrole o HFrEF o Jongere hypertensieve vrouwen, die een zwangerschap plannen
261
Contra-indicaties medicatie AHT + eventuele voordelen
=> Bij jicht => geen diuretica => Bij astma / bradycardie / hoog graad sinoarterieel of AV-block => geen B-blokker => calciumantagonist type verapamil, diltiazem => niet bij hoog graad sinoarterieel of AV-block / ernstige LV dysfunctie / bradycardie => Prostaat hypertrofie => alfa-blokker kan nuttig zijn om detrusor te relaxeren + BP => hyperkaliëmie (>3,5mmol/M) / zwangerschap / bilaterale renaal arterie stenose (/ enkel voor ACEi - voorgaand angio-oedeem)=> geen ACEi of ARB
262
Welke parameters + follow-up tijd van hypertensieve pt?
Arteriële BP: 3-6m CV onderzoek: 3-6m vaker bij symptomen urine dipstick: 1j Plasma creatinine: 1j voor en 10d na de start of dosisverandering ACE/ARA2 Glycemie: 3j vaker bij gewichtstoename Cholersterol (total, HDL, triglyceriden): 3j vaker bij gewichtstoename ECG: 3j, vaker bij cardiale signalen
263
Endocriene oorzaken secundaire hypertensie
- Meest voorkomend van secundaire hypertensie is **primair hyperaldosteronisme** o **Unilaterale bijnier adenoma (2/3de)** o Bilaterale bijnierhyperplasie (1/3de) - Minder voorkomend o Feocytoom => aangevals gewijs in BP, flush+bleek o Cushing syndroom o Ook primair hyperaldostrenomisme • Unilaterale adrenocorticale carcinoma (<1%) • Unilaterale bijnier hyperplasie (<1%) • Familiare hyperaldosteronisme, type I en II (<1%) – MEN-syndromen
264
Evaluatie pt met hypertensie
- Familie anamnese & geassocieerde cardiovasculaire risicofactoren o Man, leeftijd, roken, hyperlipidemie, diabetes, chronische nierziekte => waar BV schade kan hebben - Orgaanschade: oog, hart, nier - Negeer een eventuele secundaire arteriële hypertensie niet (5%) o Onderliggende aandoening die weg neembaar kan zijn! => niet willen missen - Anamnese, klinisch onderzoek: o Creatinine, glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR); urinedipstick → indien positief: kwantificeren o Glucose/HbA1c, kalium, lipiden o ECG (linker ventrikelhypertrofie) o Eventueel echocardiografie, oogfundus
265
Risico’s door AHT
Verhoogd risico op eindstadium nierfalen Risico op overlijden tgv CVA: Absoluut risico ↑ met leeftijd (elke decade), systolische bloeddruk (SBP) en diastolische bloeddruk (DBP) Risico op overlijden tgv ischemische hartfalen (IHD): Absoluut risico ↑ met leeftijd, systolische bloeddruk (SBP) en diastolische bloeddruk (DBP)
266
Pathofysiologie AHT
Bloedvaten verouderen/verstijven → kunnen calcifiëren → elasticiteit gaat eruit Indien het excessief optreedt → meer consequenties Systolische bloeddruk ↑ Diastolische bloeddruk ↓ => Verwijding van polsdruk = typerend voor veroudering van BV => Complicaties - Orgaanschade kan ontstaan => risico
267
Belangrijkste oorzaken dialyse
o 1/ vasculaire nierziekte incl hypertensie o 2/ diabetes
268
Oorzaken AHT
???? - Ischemische nierziekten (kip ei probleem: eerst nier of eerst BP) - Type 2 diabetes mellitus (=> ook BV in nier aantasten) - Immunologische glomerulaire nierziekte => Veel oorzaken te maken met de nier
269
Wat is het verschil tussen acute en chronische nierinsufficiëntie?
Acute nierinsufficiëntie (AKI) is plots en mogelijk reversibel, chronische nierinsufficiëntie (CKD) is >3 maanden aanhoudend en vaak irreversibel.
270
Wat zijn de diagnostische categorieën bij CKD?
Prerenaal (bv. hartfalen), renaal (bv. glomerulaire aandoeningen), postrenaal (bv. obstructie). ==> Diagnostisch paradigma conform AKI, binnen categorieën DD wel anders (vaak chronische problemen) • Prerenaal • Chronisch hartfalen • Levercirrose • Renaal • Vasculair vb nier arterie stenose (uni of bilateraal) door arterosclerose -> progressief langzaam achteruit gaan • Glomerulair vb diabetes nefropathie, IgA nefropathie (snel of 1/3 traag progressief) • Tubulair en interstitieel vb medicatie die traag tubulaire nierschade geeft • Postrenaal • Chronische obstructie • → Diagnose? = Nierbiopsie • => diagnose + chronische schade beoordelen -> toekomst voorspellen
271
Hoe wordt chronische nierinsufficiëntie gedefinieerd?
GFR < 60 ml/min/1,73m² gedurende ≥3 maanden, met of zonder nierschade. Chronische nierziekte: - Nierschade ≥ 3 maanden (structurele of functionele abnormaliteiten van de nier) - Met of zonder gedaalde GFR Chronische nierinsufficiëntie: - GFR < 60 ml/min/1,73m² ≥ 3 maanden - Met of zonder nierschade
272
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van CKD wereldwijd + Vlaanderen?
Diabetes (type 2), hypertensie, CV aandoeningen, obesitas, roken, leeftijd >60. Vlaanderen (->): - Cardiovasculaire onderliggende aandoeningen - Diabetes (type 2) o => wereldwijd = nummer 1 o Type 1 valt mee - Als te laat zijn -> geen patroon meer kunnen herkennen => geen precieze oorzaak
273
Welke classificatie wordt gebruikt bij CKD?
CGA: C = oorzaak, G = GFR-categorie, A = albuminurie-categorie.
274
Epidemiologie CKD
- Merendeel van de dialysepatiënten zijn 75+'ers o Meer kans co-morbiditeit + opwegen grote operatie tov toename kwaliteit van leven→ minder vaak in aanmerking komen voor niertransplantatie - Meer mannen dan vrouwen
275
Progressie van nierinsufficëntie
- Type 2 diabetes o Ontstaan hyperfiltratie → nierfunctie lange tijd normaal → kenmerkend vanaf een bepaald moment nierfunctie plots heel snel achteruit gaat - IgA nefropathie o Sneller risico op eindstadium nierfalen - => heel ander verloop dan de normale progressie van nierfunctie in de tijd - HYPERFILTRATIE hypothese (Brenner), 5/6e nefrectomie model o Nefrectomie van muizen -> model/studie - Renale schade o Vermindering van nefronen o Glomerulaire capillaire hypertenise / hypertrofie - Willen compenseren voor het weggenomen deel van de nier o Toegenomen permeabiliteit voor macromoleculen = toegenomen filtratie van plasma proteïnen = Proteïnurie o Toegenomen tubulaire reabsorptie van proteïnen o Via activatie inflammatoire / vasoactieve subst. o Fibrogenese en tubulointerstitiële verlittekening / atrofie
276
Interventies om progressie CKD te vertragen
1. HYPERTENSIE - Strikte bloeddrukcontrole o < 120 mmHg systolisch, zo lang de pt het tolereert (KDIGO 2021) o < 65j < 130/80mmHg; > 65j < 140/90mmHg (ESC/ESH 2018) => neuroloog niet akkoord mee o Bij sommige ziektes => hoe laag kunnen we gaan? - Bij IgA-nefropathie tot zo laag mogelijke BP => als 100/60 kunnen verdragen = heel goed - => verdere afname proteïnurie  bij IgA nefropathie: hoe lager proteïnurie → hoe minder nierfunctie achteruitgang = beter voor pt o Afh wat zinvol voor pt - levensverwachting - Behandeling: 1 = ACEi/ARB => vertraging nierachteruitgang progressie o Opzoek gaan naar een middel dat de pt wel neemt - Op basis van een goed uitgevoerde office-bloeddrukmeting aangevuld met thuisbloeddrukmetingen (met goede instructies!) + kijken of s’nachts BP daalt – 24h meting 1x => medicatie kunnen op inspelen 2. PROTEÏNURIE VERMINDEREN => ACEI/ARB + SGLT-2inhibitoren Laatste stadium van nierinsufficiëntie (pt bijna dialyse nodig) => als dan RAAS-blokker stopt => geeft verbetering nierfunctie → zou dialyse +-2maanden kunnen uitstellen => MAAR: grote studie → geeft geen verschil in eGFR + meer CV-events => RAAS-blokkers ook andere effecten
277
CKD: andere manieren om progressie tegen te gaan + niet bewezen
3. ANDERE REDEN OM PROGRESSIE TEGEN TE GAAN - Zoutbeperking (< 5g NaCl) = enorm belangrijk voor proteïnurie + RAAS blokkers en SGLT-2 remmers beter werken - Levensstijl aanpassingen: o.a. rookstop, lichaamsbeweging - Strikte glucosecontrole in diabetes (Hba1c < 7%) - Vermijden extra “beschadiging”: nefrotoxische medicatie, infecties, deshydratatie,…  voorkomen AKI - Behandeling metabole acidose 4. NIET BEWEZEN REDEN OM PROGRESSIE TEGEN TE GAAN - Eiwitbeperking in het dieet (overbelasting (> 1,3g/kg/dag) vermijden) => oppassen bij 80j+ → eten weinig + lage spiermassa → meer risico - Lipidenverlagende therapie
278
Waarom is proteïnurie belangrijk in CKD?
Het voorspelt progressie, CV-ziekte en verhoogde mortaliteit, zelfs bij normale GFR.
279
Hoeveel ml/min/1,73m² nierfunctie verlies is normaal per jaar bij ouderen?
Tussen 0,7 en 1,0 ml/min/1,73m² per jaar. => Wel controleren BP + albuminurie nakijken én risicofactoren? => aanwezige risicofactoren behandelen
280
Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor progressie van CKD?
Proteïnurie en hypertensie zijn het belangrijkst, daarnaast ook hyperglycemie, roken, obesitas, mannen> vrouwen, Afro-Amerikaan > blanken, ouder > jonger, metabole acidose, nefrotoxische medicatie (eiwitrijk dieet, hyperlipidemie).
281
Wat is het effect van SGLT2-inhibitoren bij CKD?
Verlaging glomerulaire druk, proteïnurie, minder CV-events en vertraagde progressie.
282
Waarom is zoutbeperking belangrijk bij CKD?
Het versterkt de werking van RAAS-blokkers en SGLT2-remmers.
283
Waarom moet je CKD-patiënten screenen?
→ Nog voor mensen chronische nierinsufficiëntie ondervinden → én hier maatregel nemen én - Risicopopulatie kennen - Progressie vertragen - Toekomst plannen - Vermijden van “late referral” voor nierfunctie vervangende therapie (grote impact => vermijden) - Cardiovasculair risico reduceren
284
Wie behoort tot de risicogroep voor screening op CKD?
→ Risicogroepen! - Arteriële hypertensie - Diabetes mellitus - Cardiovasculair lijden - Familiale nieraandoeningen - Afwijkende urinewegen - > 60 jaar - Systeemziekten - Chronisch gebruik van nefrotoxische medicatie
285
Wat zijn de eerste symptomen van CKD?
Vaak asymptomatisch, later hypertensie, oedeem, acidose, hyperkaliëmie. => complicaties komen er vanaf een GFR <60; symptomen geleidelijk + wisselend per patiënt
286
Symptomen en complicaties CKD
Hypertensie, overvulling, metabole acidose,, hyperkaliëmie, hyperfosfatmie, ureumretentie, anemie, mineraal bonte disease, verminderde immuniteit
287
CKD: hypertensie
- Vocht- en natrium retentie - Activatie RAAS (renine-angiotensine-aldosterone systeem)
288
CKD: overvulling
- Vocht en natrium retentie - Hypertensie - Gewichtstoename - (long)oedeem-dyspnoe - Hartfalen (=> vocht vasthouden, ook GI → absorptie oraal moeilijker) => BEHANDELING: Diuretica liefst lis (vordering nierinsufficiëntie → hogere dosering nodig)
289
CKD: metabole acidose
=>Gedaalde H+ excretie => Gedaalde HCO3- reabsorptie → Progressie nierlijden GEVOLGEN - Osteomalacie - Fracturen - Verhoogde metabole noden - Reductie in cardiac output, arteriële bloeddruk → Progressie nierlijden BEHANDELING NaHCO3 (Streven naar bicarbonaat tussen 22-25) => bij 1 tablet geen grote zoutbelasting, bij 4 tabletten kan dat wel zijn
290
CKD: hyperkaliëmie
- Verminderde excretie van K+ - Shift door metabole acidose (H+ gaat binnen in de cel) o Shift van kalium van intra- naar extracellulair  K komt vrij  nog meer Hyperkaliëmie
291
CKD: hyperfosfatemie
Verminderde fosfaatexcretie SYMPTOMEN - Jeuk (onder huid) - Verhoogd CV risico o Gaat met calcium neerslagen in de bloedvaten → verkalking → verhoogd CV risico - Hyperparthyroïdie → mineral bone disease BEHANDELING - Fosfaatarm dieet => eiwitproducten vermijden o Melk- en kaasproducten, fast food, frisdranken (cola!), eiwitten, noten – pinda’s - Fosfaatbinders (CaCO3 , Ca-acetaat, Sevelamer, LaCO3, ijzer) o Tijdens de maaltijd innemen (niet voor of na de maaltijd) o Fosfaat uit de voeding binden in darm en tijdens de stoelgang naar buiten laten gaan o Geeft GI-bijwerkingen => niet iedereen verdraagt het => moet middel vinden dat pt verdraagt, gaat die anders niet innemen
292
CKD: ureumretentie
=> “uremische klachten” - **Anorexia → malnutritie** - Nausea/braken - Jeuk - Slaperigheid - Foetor ex ore - Geelbleke huidskleur - Dorst - Hik - Neuropathie - Gestoorde stolling (bloedingen) - Encefalopathie -> bijna altijd redenen om dialyse te starten - Pericarditis -> bijna altijd redenen om dialyse te starten - Er zijn ook nog andere afvalstoffen die klachten geven, maar enkel ureum kunnen meten BEHANDELING - Eiwitbeperking - Dialyse => ALTIJD
293
CKD: Anemie
7. ANEMIE → vermoeidheid - Erythropoïetine tekort (nier maakt 90% aan, lever 10%) - => MAAR meer dan enkel EPO tekort - Verhoogd hepicidine → laag gradige inflammatie (niet kunnen meten) → probleem mobiliseren ijzer → ijzer deficiënt o => ook dit aanpakken - Anemie tgv chronische ziekte o Chronisch inflammatoire toestand  ijzer reutilisatie stoornis - Onderliggende voedingsdeficiënties (Fe, Vit B12, foliumzuur) SYMPTOMEN - Vermoeidheid, spierzwakte, moeilijkheden met concentratie, duizeligheid - Associatie met mogelijke verdere achteruitgang nierfunctie + risico CV-event met hospitalisatie zeker als al CV-belast BEHANDELING - Exogeen EPO (spuitjes) - Ijzer status verbeteren → anders gaat EPO ook minder goed werken - Roxadustat (evrenzo) sinds 2j → verlaagt hepicidine (dat verhoogt is) + betere transport/verdeling ijzer + meer EPO aanmaak  ingrijpen op wat er misloopt + gunstige bijwerkingen
294
CKD: minerale bone disease
- Hypocalciëmie + Hyperparathyreoïdie - => Minder nefronen → verminderde fosfaat klaring → hyperfosfatemie + toename FGF-23 • => vermindering actief vitamine D (die al verminderd is bij CKD) • => hypocalciëmie • => secundaire hyperparathyroidemie → meer PTH productie => Rode slecht voor vaten => verhoogt CV risico => Belangrijke imbalans tussen calcificaties induceren en inhibitoren • => meer calcificaties => symptomatische obstructies • Coronair lijden => hartinfarct
295
Behandeling mineraal bone disease
- Behandeling hyperP - Secundaire hyperparathyroeïdie o Inactief vitamine D (liefst 1st proberen) o Actief vitamine D (als inactief niet werkt) o => remt PTH productie o ! Oppassen geen hypercalciëmie => goede monitoring - Tertiaire hyperparathyreoïdie o Setting bijschildklier die al heel lang => autonoom producerende bijschildklier = tertiaire  => niet meer te remmen met actief vitamine D -> hypercalciëmie o Cinaclet = remmer van de calcium receptor op de bijschildklier => PTH productie gericht remmen o Parathyeoïdectomie (3/4 wegnemen, grootste)
296
CKD: verminderde immuniteit
→ Multifactorieel - Meer infecties - Verminderde respons op vaccinaties (HBV) – klaring rond 30 best BEHANDELING - Algemene hygiënische maatregelen - Tijdig vaccineren: HBV, influenza, pneumokokken o Liefst voordat ze in dialyse zitten: hoe latere vaccinatie  hoe minder respons op de vaccins
297
Wat is een typische complicatie van metabole acidose bij CKD?
Osteomalacie, fracturen, verminderde cardiac output en versnelde nierachteruitgang.
298
Wat is de behandeling van hyperkaliëmie bij CKD?
Calciumgluconaat, insuline/glucose, kaliumbinders, dialyse indien ernstig.
299
Wat is mineral bone disease (MBD)?
Stoornis in bot-mineraal huishouding bij CKD, door o.a. hyperfosfatemie, hypocalciëmie en hyperparathyreoïdie.
300
Hoe wordt anemie bij CKD behandeld?
Exogene EPO, ijzersuppletie, eventueel Roxadustat.
301
Welke vaccinaties zijn belangrijk bij CKD-patiënten?
Hepatitis B, influenza, pneumokokken.
302
Waarom is CV-risico verhoogd bij CKD-patiënten?
Door uremische toxines, MBD, oxidatieve stress, endotheelstoornissen.
303
Welke nierfunctie vervangende therapieën bestaan er?
Niertransplantatie (1e keus), hemodialyse, peritoneale dialyse, conservatieve behandeling. => Klaring <20 + denken in aanmerking komen voor transplantatie => Geen transplantatie mogelijk => voorbereiding bij klaring<15 => Groep die niet kunnen/willen transplanteren + ook geen dialyse willen opstarten => conservatieve behandeling • Ouder + compleet afhankelijk => impact kwaliteit leven + leven niet langer => niet starten met dialyse • = symptomen behandelen => Transplantatie = 1ste keuze • Niet in aanmerking komen of overbruggen => dialyse • Hemodialyse = via bloedbaan • => gaat enkel in het ziekenhuis in UZA • Peritoneale dialyse = via buikvlies => afvalstoffen uit lichaam • Medisch vlak hiervoor voorkeur • Mildere/zachtere behandeling => interessant CV-belast of hartfalen • Dagelijks s’nacht of overdag => minder schommeling afvalstoffen • + voordeel kwaliteit van leven => kan thuis zelf of geassisteerd
304
Wat zijn indicaties om met dialyse te starten?
anaf absolute indicaties => uremische complicaties – alle complicaties van nierinsufficiëntie die refractair zijn aan behandeling o (Refractaire) Overvulling o Uremische pericarditis/encefalopathie o (Refractaire) Hyperkaliëmie o (Refractaire) Hyperfosfatemie o (Refractaire) Metabole acidose o Hypo-hypercalciëmie - Vanaf bepaalde symptomen (uremische klachten) o Anorexia, braken  malnutritie o Polyneuropathie o Vermoeidheid o Slaperigheid, sufheid - Niet op basis van eGFR → op individuele basis bekijken o Ene pt met 10 al veel klachten, terwijl pas klachten vanaf 6 o => geen mortaliteitsverschillen tussen vroeg of laat dialyserencefalopathie.
305
Wat is het verschil tussen AV-fistel en dialysekatheter?
AV-fistel is chirurgisch aangelegd en heeft minder complicaties; katheter is sneller beschikbaar maar risicovoller.
306
Wat zijn voordelen van peritoneale dialyse?
Thuis mogelijk, zachtere therapie, beter bij CV-belasting of hartfalen.
307
Wat is het zorgtraject voor CKD-patiënten?
Contract tussen huisarts en specialist bij GFR < 45 of proteïnurie > 1g/dag, met regelmatige follow-up.
308
Hoe reguleert het lichaam natrium en waterbalans?
Via RAAS en ADH; natrium via volume, dreigend watertekort => stijging osmolariteit => ADH => meer water => mogelijk hypo (als water retineren maar er is eigenlijk geen water te kort) of hypernatriëmie (geen ADH => diurese zonder rem) /// Dreigend zouttekort (hypovolemie) → RAAS: AG II en aldosteron => zout en waterretentie => oedeem + hypertensie
309
Wat zijn symptomen van hypocalciëmie?
Spierkrampen, paresthesieën, Chvostek’s en Trousseau’s sign, verlengd QT-interval.
310
Hoe screenen voor CKD?
- Bij huisarts - Bloeddruk (liefst ook thuis) - Proteïnurie, urinesediment - eGFR, creatinine - (beeldvorming enkel op indicatie, hoort niet bij screening)
311
Behandeling dyslipidemie CKD
- Richtlijn behandelen dyslipidemie: o >50j + GFR 60 => moeten behandelen met statinine +-fibraat o >50j + klaring >60 => statine geven o Wat onder 50j? => logisch redeneren welke andere CV-risico’s ze hebben + inschatten risicoprofiel - Hoog risico => behandelen  Studie: Verlaging LDL (door statine + fibraat) => minder risico CV-events  Reden om goed te behandelen voor dyslipidemie  Discussie of pt in dialyse nog moeten opstarten lijkt op basis van studie wel zinvol
312
Hemodialyse
- Hoe werken? o Toegangbloedwegen: katheter in een groot vat (voorkeur vena jugelaris R) of chirurgisch AV-fistel in arm o Aangesloten aan dialyse machine  Katheter => 1 kant bloed uitgezogen => gaat door kunst nier => terug naar pt o Dialyse vloeistof in tegenstroom lopen van bloed = maximaal concentratie verschil → afvalstoffen makkelijk uit pt verwijdert o 350ml/u Verschillende Modaliteiten Hemodialyse - Diffusie o Molecule gaan verplaatsen doorheen een membraan naar waar de concentratie het laagste is o Afvalstoffen hoog in pt, in dialysaat geen => diffusie - Convectie o Water gaat zich verplaatsen over een membraan met een bepaalde druk => water trekt de afvalstoffen mee - Dialyse: enkel hemodialyse of hemodyafiltratie doen -> beide principes gebruiken -> interessant: met convectie bepaalde grotere moleculen beter verwijdert, diffusie goed kleine (convectie slecht kleine) o => combinatie zowel grote en kleinere moleculen  kiezen per patiënt o Hemofiltratie ook beter in het verwijderen van fosfaat
313
Waar bevindt zich het meeste natrium in het lichaam?
Extracellulair – natrium is het voornaamste kation in de extracellulaire vloeistof.
314
Wat bepaalt het extracellulair volume en de bloeddruk?
De natriumconcentratie.
315
Wat is de belangrijkste component voor osmoregulatie?
Plasma natrium.
316
Wat gebeurt er met de osmolariteit na zoutinname?
Die stijgt → leidt tot dorst en ADH-secretie → waterretentie. => kan problematisch zijn bij iemand met hartfalen ZOUT EN HOMEOSTASE Effectief circulerend volume verhoogt → bloeddruk wordt hoger → nieren moeten dit oplossen
317
Welke hormonale tegenpool van RAAS zorgt voor natrium- en wateruitscheiding?
Atriaal natriuretisch peptide (ANP).
318
Wat gebeurt er bij hypervolemie met ANP?
ANP-secretie stijgt → uitscheiding natrium en water neemt toe.
319
Hoe reageert het lichaam op verhoogde serumosmolaliteit?
Verhoogde ADH → meer waterresorptie in de nier → geconcentreerde urine.
320
Wat is maximale urineconcentratie bij hoge serumosmolaliteit?
1200 mOsm/l. => Maximale concentratie => 1200 mOsm/l => 0,5l urineproductie = veel ADH productie
321
Wat is maximale urineverdunning bij lage serumosmolaliteit?
50 mOsm/l → tot 25L urineproductie per dag. - Geen ADH productie - Minder water reabsorptie om osmolaliteit weer te normaliseren
322
Wat is het verschil tussen volumeregulatie en osmoregulatie?
Volumeregulatie = via urinenatrium -> maat voor RAAS Osmoregulatie = via urineosmolaliteit -> maat voor ADH => The kinder speaks’ => kunnen beroordelen via de urine => belangrijke antwoorden
323
Wat doet ADH bij lage serumosmolaliteit?
Productie daalt → minder waterresorptie → meer verdunning van urine. = osmolaliteit weer normaliseren
324
ADH uitgescheiden bij hyponatriëmie
- Appropriate (verlaagd ECV) o Extreem verlaagt volume → ADH resultaat RAAS → appropriate, maar met de consequentie mogelijk hyponatriëmie - Inappropriate (geen hypovolemie of hyperosmolariteit) => vaak – het zou er niet moeten zijn, maar het is er wel o Ectopische productie ADH o Hypocortisolisme - Cortisol heeft remmend effect op ADH: te weinig aan cortisol  meer ADH ADH wordt uitgescheiden zonder nood (geen hypovolemie of hyperosmolariteit).
325
Wat is het effect van een hypo-osmolair milieu op cellen?
 Lage Natrium concentratie in omgeving  Water heeft de neiging om in de cel te gaan (want daar zit meer Na)  Cel gaat opzwellen Geen probleem als cel geen beperking kwa ruimte, maar in hersenen beperkte ruimte → kan belangrijke schade ontstaat Beschermende factoren van de cel: pompjes die K en Cl afvoeren  heeft tijd nodig Water treedt de cel binnen → cel zwelt op → in hersenen risico op schade.
326
Hoe beschermen cellen zich tegen hypo-osmolaire zwelling?
Door actief K+ en Cl− uit te pompen → intracellulair osmotisch evenwicht herstellen.
327
Wat is het effect van een hyper-osmolair milieu op cellen?
=> Hoge Natrium concentratie in omgeving => Water dat in de cel zit wilt naar buiten treden => Cel gaat krimpen → cel kan niet goed functioneren Als cel in hersenen gevolgen voor functioneren => beschermende factoren Beschermende factoren van de cel: neemt natrium op in de cel en geeft H+ ionen af + actieve pomp die Na, K en Cl opneemt  concentratie- gradiënt verandert  cel zal terug water in cytoplasma krijgen en zal zich herstellen = langdurigere proces 24-48h totdat volledig gefunctioneerd, in tussentijd risico op problemen te ontwikkelen Pt op spoed met hypo- of hypernatriëmie → belangrijk om te weten welke correctie van het lichaam is geweest - Hypernatriëmie → cel heeft zichzelf al gecorrigeerd + en dan extra zout geven → weer cel blootgesteld aan ander osmolair milieu o Hoe lang bestaat dit probleem? → idee van correctie Water treedt uit de cel → cel krimpt → disfunctie mogelijk.
328
Hoe herstelt een cel zich van hyperosmolariteit?
Actieve opname van natrium, kalium en chloride → water trekt opnieuw naar binnen.
329
Wat is de meest voorkomende oorzaak van hyponatriëmie?
- Hypervolemie: H2O > Na+ bv. hartfalen, levercirrose - Euvolemie: H2O > Na+ bv. SIADH - Hypovolemie: H2O > Na+ bv. zoutverlies met hypovolemie => ALTIJD Water is het probleem, bijna nooit een zou probleem Een waterprobleem, niet een natriumtekort.
330
acute vs chronische hyponatriëmie
1st ernst beoordelen - Ernstigste is convulsies => moet eerst behandelen, onafhankelijk van de oorzaak - Laag natrium → ook rap iets doen o Hoe lager natrium → meer kans ernstig symptoom bestaat - Binnen 48h → kunnen cel helpen met corrigeren o Als niet gedocumenteerd er van uitgaan dat het chronisch is => Ernst beoordelen + acuut => ander doel • Doel behandelen of voorkomen hersenoedeem. → hypertoon zout 3% NaCl in lage volumes (50-150ml in 30min) → daarna Na opnieuw beoordelen
331
Diagnostisch algoritme hyponatriëmie
1. Excluderen andere oorzaken van niet-hypotone natriëmie 2. Acute of ernstige symptomen a. Ja => beoordelen hypertoon zout nodig b. Nee => verder gaan 3. Beoordelen urine osmolaliteit a. => kijken of ADH het doet b. > 100 => verder gaan c. <100 => geen ADH productie i. Primaire polydipsie 1. Mensen die veel drinken psychogeen of medicatie die droge lippen geeft 2. Hier ADH niet goed ii. Heel lage zout intake => komt amper voor iii. Alcolisten die enkel bier drinken 4. Urine Solium concentratie a. <30 => laag effectief arterieel bloedvolume i. => RAAS activering aanwezig b. > 30 i. Gebruikt pt (stiekem) diuretica? ii. Geen diuretica => ADH en geen RAAS 1. => naar volume status pt kijken a. Lage volumestatus i. Lage cortisol productie bijnieren ii. Renal salt wasting => zeer zeldzame genetische aandoening iii. Cerebraal salt wasting => zeldzaam bij hersen trauma b. Normale volumestatus i. SIAD => >50% gevallen diagnose in klinische symptomen 1. Het ADH zou er niet moeten zijn maar het is er wel
332
Hoe behandel je acute ernstige hyponatriëmie?
Hypertoon zout (3% NaCl) in kleine volumes (50–150 ml/30 min).
333
Hoe behandel je hypovolemische hypotone hyponatriëmie?
Toediening van water en zout (0,9% NaCl), met gecontroleerde natriumcorrectie. – voorzichtig corrigeren Na, door beschermingsmechanisme van de cel => niet te snelle volume veranderingen van cel => in serum niet meer dan 8-10mmol in 24h stijgen
334
Wat is de behandeling van normovolemische hypotone hyponatriëmie (bv. SIADH)?
Vochtbeperking (< 0,5–1L/dag), eventueel ureum, lisdiuretica. Bv. SIADH => Er hoort geen ADH productie te zijn op basis van osmolariteit/volume, maar is er wel! BEHANDELING 1. Vochtrestrictie => moet sterk zijn <0,5-1L per dag dat mogen drinken → ADH productie gaat stoppen → pt vrij water beter kunnen klaren 2. Als vochtrestricrtie niet genoeg werkt => ureum geven (niet aangenaam geur + drinken) => verbeteren vrije water klaring => Na stijgen 3. en eventueel dan nog niet => corrigeren met lis-diuretica => verhogen vrij water klaring
335
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van SIADH?
Stress, maligniteiten (bv. long), hersentumor, medicatie (antidepressiva, antipsychotica).
336
Hoe behandel je hypervolemische hypotone hyponatriëmie?
= verdunningshyponatriëmie Oorzaken: hartfalen, levercirrose, nefrotisch syndroom => daling ECV (pt is al overvult) => RAAS + ADH + dorst + OS activatie => Na reabsorptie, H2O reabsorptie en waterinname Behandeling Diuretica (lis), zout- en vochtbeperking. => vullingsstatus beoordelen – geen hyperzout geven aan pt die hypovoleem is
337
Wat zijn symptomen van hyponatriëmie?
> meestal vage klachten bij milde aandoening - Algehele malaise - Misselijkheid/braken - Hoofdpijn - Duizeligheid - Spierkrampen - **Verwardheid - Insulten - Coma - => ernstige**
338
Wat is hypernatriëmie in de kern?
Een watertekort (relatief of absoluut). => Geen toegang tot water of geen/onvoldoende dorst => te weinig water
339
Wat zijn typische oorzaken van hypernatriëmie?
Verminderde waterinname, diabetes insipidus, osmotische diarree, verbranding. - Verminderde waterinname o Onvoldoende (toegang tot) water o Verminderd bewustzijn o Defect in het dorstmechanisme o Hypodipsie bij ouderen => dorstprikkel verliezen o => typisch pt die stroke heeft gehad opgenomen op neurologie, heeft niets per os beleid + het is warm weer - Osmoreceptor disfunctie - Waterverlies (zonder adequate suppletie) o Vb GI verlies + niet bij drinken - Renaal waterverlies => makkelijk om te beoordelen => polyurie, zou niet mogen bij water tekort o Centrale diabetes insipidus => geen ADH productie/afgifte vanuit hypofyse/hypothalamus => er is geen ADH => polyurie (4-6-+L) + hypernatriëmie - Kliniek vnl chirurgie rond hypofyse => screening; of traumata brein in die regio o Nefrogene diabetes insipidus - => Wel ADH productie, maar nieren reageren hier niet op zoals het moet → polyurie, hypernatriëmie als de pt niet in staat is om water bij te drinken - Congenitaal of medicatie (vb lithium -> resistentie blokkade ADH receptor) - Waterverlies via de tractus digestivus o Braken o Osmotische diarree - Waterverlies via de huid o Transpiratie o Brandwonden - Toename van natrium => iatrogeen o Infusie van vloeistoffen die hypertoon zijn aan de urine o Ingestie (of infusie) van natrium bij oligurie o Vb echinococcus cyste (parasiet) => weghalen + cyste vullen met sterk zout => had buikholte gevuld ipv cyste => peritoneum alles opgenomen – pt had natrium van 180
340
Hoe behandel je hypernatriëmie?
Toediening van water (oraal of glucose 5% IV), trage correctie (max 10 mmol/dag). Water geven drinken of infuus glucose 5% Kan neurologische klachten geven, meestal niet zo ernstig als bij hyponatriemie zolang niet 170-180 Ook differentie acuut + chronisch Correctie 10mmol per 24h -> duurt vaak wat langer omdat liters nodig om enigszins op te lossen
341
Wat is het verschil tussen centrale en nefrogene diabetes insipidus?
Centraal: geen ADH-productie; nefrogeen: nieren reageren niet op ADH.
342
Wat is het belangrijkste intracellulaire kation?
Kalium (K+).
343
Hoe wordt de kaliumhuishouding gereguleerd?
Via insuline, aldosteron en nierexcretie. o Hyperkaliëmie - Hormonen: insuline, aldosternoe, nefrine ?=> kalium zo snel mogelijk in de cel - Nier trage corrigeren: aldosterone Verhoging K concentratie → productie aldosteron → werking in primaire cellen van de verzamelbuis → Na gereabsorbeerd en K gesecreteerd → uiteindelijk K concentratie normaliseert Beschermingsmechanisme: Meteen na K-inname geen hyperkaliëmie doordat K in cellen van het lichaam wordt geplaatst. Dit door insuline, epinefrine en aldosteron
344
Wat gebeurt er na een kaliumrijke maaltijd?
Kalium wordt tijdelijk in cellen opgeslagen o.i.v. insuline en adrenaline.
345
Wat zijn symptomen van hypokaliëmie?
Spierzwakte, hartritmestoornissen, vermoeidheid, ECG-veranderingen. GI: ileus, obsitpatie, misselijk, braken (motiliteit verminderd door verminderd K) U-golf ECG
346
Wat zijn oorzaken van hypokaliëmie?
Verminderde intake, verhoogd verlies via nier of darm, medicatie. => controleren met urineonderzoek Toegenomen renaal verlies / verhoogde kaliumexcretie Hyperaldosteronisme, drop (glycyrrhizine), genetisch, meer Na flow naar distale nefron, polyurie, *! Hypomagnesiemie (oa PPI)**, medicamenten GI-verlies: inclusief neussonde Huid Transcellulaire shift vb meer insuline, alkalose plasma, Dialyse
347
Hoe behandel je ernstige hypokaliëmie (< 2,5 mmol/L)?
IV kalium (max 20 mmol/u perifeer, 40 mmol/u centraal), ECG-monitoring. Zeker medicatie lijst bekijken voor oorzaak
348
Behandeling hypokaliëmie: ASYMPTOMATISCH EN K > 2,5 MMOL/L?
- Orale suppletie - Renaal verlies: kaliumsparend diureticum Lagere kalium → geeft verminderde absorptie van magnesium (dia 18) Een kleine afname van extracellulair K+ komt overeen met een belangrijke uitputting van intracellulair K+ => moet dagelijkse hoeveelheid + te kort honderden milimol per dag nodig Hypomagnesiëmie belemmert correctie van kalium – eerst magnesium corrigeren.
349
Wat zijn symptomen van hyperkaliëmie?
Spierzwakte, GI-klachten, hartritmestoornissen met brede QRS op ECG. o Belangijk om ECG te controleren => 1 T top spitser => breder QRS complex (ernstiger → breder worden → meer kans ritmestoornis) Vaker bij NI pt
350
Wat zijn oorzaken van hyperkaliëmie?
CKD, RAAS-blokkers, kaliumsparende diuretica, anurie, acidosis. **=> Chronische nierinsufficiëntie + kaliumrijk dieet + RAAS blokkers/kaliumsparende diuretica** Ook bij anurie pt met dialyse - 1/ uitsluiten pseudohyerkaliëmie /= Hyperkaliëmie o Als cellen kapot zijn gegaan vb stuwing bij bloedafname o => oplossing bloedgas te doen - Redistributie: rhabdomyolyse, tumornecrose, insulinetekort, acidose - Tekorten aan mineralcorticoïde: Addison, congenitale bijnierhyperplasie, chronische nefropathiën, oudere leeftijd - Verminderde gevoeligheid mineralcorticoïde werking: genetisch hypoaldosterinsime (type 1 zout verlies, type 2 hypertensieve vorm), interstiële nierziekte, obstructie van urinewegen - Veroorzaakt door medicijnen
351
Wat is pseudohyperkaliëmie?
Vals verhoogd kalium door hemolyse bij bloedafname – check via bloedgas.
352
Hoe behandel je ernstige hyperkaliëmie (> 6,5 mmol/L of symptomen)?
=> Ritmebewaking! - Calciumgluconaat = wat als 1ste geven → membraanstabilisatie - Insuline (+glucose) o Zo kalium de cel in jagen (glucose bijgeven, anders hypoglycemie bij de pt) - Orale/rectale kaliumbinder o Gaat niet K probleem oplossen -> zorgt gewoon dat je niet meer K opneemt o Lokema geven binnen 2h daling - Acidose: natriumbicarbonaat => pH verbeteren => K terug de cel - Hypovolemie: infuus - Hypervolemie: lisdiureticum - Dialyse => bij zeer ernstige of met ritmestoornissen Calciumgluconaat (membraanstabilisatie), insuline/glucose, kaliumbinders, dialyse.
353
Hoe beïnvloedt acidose de kaliumbalans?
H+ wordt intracellulair opgenomen, K+ treedt uit de cel → hyperkaliëmie.
354
Behandeling mild en asymptomatisch hyperkaliëmie
Kaliumbinder + kaliumbeperkt dieet => nadeel mensen gaan ongezonder eten wat zit in veel groenten en fruit
355
Wat is de meest prevalente divalente kation in het lichaam?
Calcium – 99% in bot (hydroxyapatiet), 1% intra- en extracellulair.
356
Welke functies heeft extracellulair calcium?
Zenuwgeleiding, spiercontracties, stolling, hormonale secretie.
357
In welke vormen komt calcium voor in plasma?
Geïoniseerd (actief), eiwitgebonden (pH-afhankelijk), complex met zouten (bv. fosfaat). =>Filtreerbaar Ca= geïoniseerd + gecomplexeerd
358
Welke vorm van calcium is biologisch actief en best meetbaar?
Geïoniseerd calcium – beïnvloedt fysiologische processen.
359
Wat zijn de normale plasmaconcentraties calcium?
Totaal: 2,10–2,55 mmol/L; geïoniseerd: 1,1–1,3 mmol/L.
360
Hoeveel procent calcium wordt in de proximale tubulus en TAL gereabsorbeerd?
Ongeveer 65%, via paracellulaire diffusie en solvent drag; TAL 25% paracellulair
361
Waar vindt actieve calciumreabsorptie plaats in de nier?
In de distale tubulus (8%), o.i.v. PTH en 1,25(OH)₂-vitamine D.
362
Wat doen thiazide diuretica met calcium?
Verminderen calciurie → kunnen hypercalciëmie veroorzaken.
363
Wat doet furosemide met calcium?
Verhoogt calciurie → risico op hypocalciëmie.
364
Wat is het meest prevalente divalente anion in het lichaam?
Fosfaat – 85% in bot, 15% intra- en extracellulair. => intracellulair organische verbindingen, extracellulair -> vnl anorganische verbindingen oa met Ca2+
365
Wat is het calcium-fosfaat product en waarom is het belangrijk?
[Ca²⁺] × [PO₄³⁻] – bij overschrijding risico op neerslag (bv. in vaten).
366
Wat is de normale plasmaconcentratie van fosfaat?
Totaal fosfaat: 0,8–1,5 mmol/L.
367
Waar vindt de meeste fosfaatreabsorptie plaats in de nier?
Proximale tubulus (80%) via Na/Pi-cotransporters. ! Reabsorptie heeft een drempel => renale drempel voor fosfaatexcretie -> bepaald fosfaatconcentratie
368
Welke factor heeft de grootste invloed op fosfaatexcretie?
PTH – remt fosfaatreabsorptie in de proximale tubulus. => meer excretie <-> Vitamine D verlaag excretie
369
Wat is het tweede meest voorkomende divalente kation in het lichaam?
Magnesium – 54% in bot, 45% intracellulair, 1% extracellulair.
370
Welke rol speelt magnesium?
Cofactor voor enzymen, zenuwgeleiding, spiercontractie, kaliumtransport.
371
Wat is de normale plasmaconcentratie magnesium?
0,8–1,0 mmol/L.
372
Waar vindt de meeste magnesiumreabsorptie plaats?
In de dikke opstijgende lis van Henle (70%), paracellulair. = uitzondering op de regel (maar 15% in proximale tubulus)
373
Wat is het effect van hypomagnesiëmie op kalium?
Verhoogde kaliumexcretie – magnesium moet eerst worden gecorrigeerd bij hypokaliëmie.
374
Wat is de rol van de nier bij vitamine D?
Activeert vitamine D via 1α-hydroxylase tot 1,25(OH)₂-vitamine D.
375
Wat doet actief vitamine D?
Verhoogt calcium- en fosfaatresorptie in darm en nier. => logisch bij hyerpfosfatemie en hyperkaliëmie inhiberen vitamine D
376
Wat is PTH en waar wordt het geproduceerd?
Parathyroïdhormoon – eiwit uit bijschildklier, gereguleerd door Ca, P en calcitriol.
377
Wat zijn de effecten van PTH op het bot?
Verhoogt botresorptie → calcium en fosfaat vrij in bloed.
378
Wat zijn de effecten van PTH op de nier?
↑ calciumreabsorptie, ↓ fosfaatreabsorptie -> meer excretie, ↑ actief vitamine D. (1α-hydroxylase ↑ → actief vitamine D ↑ => remmen PTH)
379
Wat is calcitonine en waar wordt het geproduceerd?
Hormoon uit C-cellen schildklier, remt calciumresorptie uit bot en nier. => daling plasma Ca
380
Wat is het klinisch belang van calcitonine?
Beperkt – weinig effect op calciumhomeostase, soms gebruikt bij botziekten.
381
Wat is FGF23 en waar wordt het geproduceerd?
Hormoon uit osteocyten, in respons op ↑ fosfaat.
382
Wat zijn de effecten van FGF23?
↑ fosfaatexcretie (rem Na/Pi-cotransporters), ↓ 1α-hydroxylase → daling intestinale fosfaat reabsorptie
383
Welke drie hormonen reguleren calcium-fosfaat homeostase?
PTH, actief vitamine D, FGF23. => Laag plasma calcium • Vitamine D => meer calcium resorptie uit darmen • PTH activatie => meer gereabsorbeerd door nier • Normaal calcium => zou geen PTH mogen zien • Meer uit botten halen => Laag plasma fosfaat • Vitamine D => meer fosfaat resorptie uit darmen • PTH activatie => minder gereabsorbeerd door nier • Normaal calcium => zou geen PTH mogen zien • Meer uit botten halen - door FGF23
384
Wat gebeurt er bij laag plasma calcium?
PTH ↑ → meer reabsorptie in nier, ↑ botresorptie, ↑ actief vit D → ↑ Ca absorptie.
385
Wat is de definitie van hypocalciëmie?
Geïoniseerd Ca²⁺ < 1,1 mmol/L of totaal < 2,1 mmol/L.
386
Wat zijn symptomen van hypocalciëmie?
Spierkrampen, paresthesie, tetanie, verlengd QT-interval => klachten in zenuwen en spieren.
387
Wat zijn typische klinische tekenen van hypocalciëmie?
Chvostek’s sign (kaak samentrekken als erop tikken), Trousseau’s sign (vingerkramp bij bloeddrukmanchet), verlengd QT-tijd => symptomatische hypocalciëmie
388
Wat is de behandeling van hypocalciëmie?
Oraal/IV calcium, actief vit D evt. thiazidediuretica -> Remt de Na/Cl pomp in de distale tubulus -> andere elektrochemische gradiënt bestaat -> meer Na in de cel, calcium in de plaats gemobiliseerd naar het bloed -> meer calcium reabsorberen via pompje -> leidt tot hypokaliëmie, maar ook hypocalciurisch -> meer calcium opnemen -> hypercalciëmie
389
Wat is de definitie van hypercalciëmie?
Geïoniseerd Ca²⁺ > 1,25 mmol/L of totaal > 2,55 mmol/L.
390
Wat zijn symptomen van ernstige hypercalciëmie?
Enkel indien ernstige hypercaliëmie symptomen: Maagklachten => overgeven / ulcera depressie => lethargie / coma nierstenen => nefrogene diabetes insipidus / nefrocalcinosis / weefselcalcificatie QT-verkorting.
391
Wat zijn oorzaken van hypercalciëmie?
Hyperparathyreoïdie, vitamine D-toxiciteit (overmatig gebruik), multipel myeloom, nierinsufficiëntie.
392
Wat is de eerste stap in de behandeling van hypercalciëmie?
Volumeherstel met fysiologisch zout (NaCl).
393
Wat doet furosemide bij hypercalciëmie?
Bevordert calciurese door remming natriumreabsorptie → minder Ca-reabsorptie.
394
Welke medicatie vermindert botresorptie bij hypercalciëmie?
Bisfosfonaten – remmen afbraak van botmatrix.
395
Waarom zijn steroïden en calcitonine zelden eerste keuze bij hypercalciëmie?
Beperkt effect – slechts in specifieke indicaties zoals granulomateuze ziekten.
396
Factoren die calciumreabsorptie beïnvloeden
Verhoogde reabsorptie: Volume contractie thv proximale tubulus TAL - AVP (= ADH/vasopressine) DCT - alkalose / PTH / VitD / oestrogenen / thiazide diuretica <=> Verminderde reabsorptie: Volume expansie thv proximale tubulus TAL - furosemide + gerelateerde diuretica DCT - acidose
397
Factoren die magnesiumreabsorptie beïnvloeden
Verhoogde reabsorptie: Volume contractie thv proximale tubulus TAL - PTH / calcitonine / glucagon / AVP (=ADH) / laag Mg plasma / metabole alkalose DCT - PTH / VitD / oestrogenen / glucagon / metabole alkalose / laag plasma Mg / amiloride <=> Verminderde reabsorptie: Volume expansie thv proximale tubulus TAL - furosemide + gerelateerde diuretica / mannitol / hoog plasma Mg of Ca DCT - metabole acidose / hoog plasma Mg of Ca / K of fosfaat depletie
398
Oorzaken hypocalciëmie
Belangrijkste oorzaak gevolg van CIN Hypoparathyroïdisme: idiopatisch-autoimmuun / familiaal / post operatie / infiltartie stoornissen / pseudohypoparathyroïdisme / **hypomagnesiemie** Defecten in VitD metabolisme: nutritioneel / malabsorptie / medicatie / leverziekte / nierziekte / vitamine D afh rickets Andere: tumor lysis syndroom / osteoblastische metastase / acute pancreatitis / toxic shock syndroom / sepsis / respiratoire alkolosis
399
Diagnostiek calcium probleem
Problemen met calcium: fosfaat, PTH en vitamine D bepalen!
400
Behandeling hypercalciëmie
- Volume herstel -> vocht (fysiologisch) – door diabetis insipidus beeld - Renale excretie ↑ -> NaCl (fysiologisch) of furosemide (wanneer patiënt goed gevuld is) o Furosemide: natrium, kalium, chloor pomp remmen -> natriumreabsorptie ontstaat niet -> belangrijkste electrochemische gradiënt om ook calcium te reabsorberen -> meer calciurese - Bisfosfonaten o Zorgen ervoor dat je calcium niet gaat vrijgeven vanuit de botten o Meer verplaatsing van calcium naar botten o In situatie van botresorptie - Steroïden (zelden gebruikt) - Calcitonine (doet niet zo veel -> niet veel gebruikt) - Oorzaak behandelen: vb Multipel myeloom / Primaire hyperparathyroïdie
401
Renal sick day rules!
Als ziek zijn - acuut: koorts, zweten, rillen, braken/diarree, niet kunnen eten of drinken => stoppen / overslagen / missen S - SGLT-2 A - ACEi D - diuretica A - ARBs N - NSAIDs Na 2-3d Als beter voelen = heropstarten medicatie Niet beter = contacteer dokter
402
Essentie diabetes nefropathie
- Diabetische nierziekte is één van de frequentste oorzaken van chronisch nierfalen - Vroege kenmerken: hyperfiltratie en microalbuminurie (aanvankelijk nog reversibel) - Evolutie naar overte diabetische nierziekte met macroalbuminurie: o Zéér hoog cardiovasculair risico/evolutie nierfalen - Behandeling: starten in vroeg stadium o Multifactorieel o Strikte glycemie controle o Strikte bloeddrukcontrole - RAAS blokkers o Recente doorbraak: SGLT2 inhibitoren, finerenone
403
Streefwaard BP diabetes
- Minder dan 120 mmHg o Is mogelijk gevaarlijk als niet op de correcte manier meten o Korte levensverwachting minder invasieve maatregelen o Opletten met belangrijke hydrostatische hypotensie + als meer 1x meten bij dokter en te hoog - Meerdere metingen in rustige omstandigheden! o Idealiter combineren met thuismetingen - Een correcte bloeddruk bepaling is niet gemakkelijk
404
Glycemie controle diabetes
=> Glycémie : bron van alle problemen - Lage HbA1C: minder microvasculaire complicaties (diabetische nefropathie) (oa. DCCT, UKPDS, Advance, EMPA-REG studies) - Afweging risico op hypoglycemie - Té strikt mogelijk ook gevaarlijk o In sommige studies hoger risico van mortaliteit indien gestreefd wordt naar HgbA1C ≤ 6.5% - KDIGO guidelines 2020: o Jonge, fitte patiënt: streefwaarde HgbA1C ≤ 7.0% o Oudere, fragiele patiënt: <8.0% => Niet zo duidelijk welke waarden nagestreefd moeten worden => HbA1C tussen 6,5% en 8%
405
Vals positieven microalbuminerie - diabetes
- Na zware inspanning - Tijdelijk ontregelde glycemie - Niet-diabetische aandoeningen: koorts, hartfalen, urineweginfectie => Abnormaal => herhalen
406
Work-up diabetes pt
- Controle van albuminerie/proteïnurie - Opvolging GFR - Bloeddruk - Oogfundus (retinopathie?)
407
Diagnose diabetes nefropathie
- klassiek” beeld o 1/ Albuminerie o 2/ Progressieve daling van de nierfunctie - “Niet klassieke” presentatie; o Niet diabetische renale ziekte? - DD => geen nierbiopsie, als het niet zo pluis is wel! o Voorbeelden: - Progressieve ziekte met geen/weinig albuminurie → denk aan a renalisstenose - Microscopische hematurie → suggesteif glomerulonefritis - Overt nefrotisch syndroom (laag serumalbumine) → glomerulonefritis uitsluiten - …
408
Stadia diabetes nefropathie
1. Nierfunctie nog normaal, geen abnormale albuminerie 2. GFR abnormaal hoog 3. Tweede fase: GFR stijgt 4. GFR terug normaal, wel micro-albuminerie, geen proteïnurie → lijkt alsof er niets aan de hand is (urine dipstick is nog negatief), maar eigenlijk zijn er al grote veranderingen aan het optreden => Proteïnurie neemt toe met de progressie van nierfalen → typisch beeld 5. Als dit een aantal jaren bestaat: nierfunctie echt verminderen en proteïnurie snel opklimmen tot boven detecteerbare limiet → op dit moment vastgesteld: labo minder nierfunctie en proteïnurie op dipstick => Fibrose en andere dingen die niet meer reversibel zijn! (Nefrotisch syndroom staat op de afb.: meer dan 3500 mg eiwit per dag uitplassen + verlaagd serumalbumine + oedemen -> dat zie je zelden bij diabetes)
409
Progressie nierinsufficiëntie diabetes
Hyperfiltratie hypothese (Brenner), 5/6de nefrectomie model (muizenmodel) RENALE SCHADE => Vermindering van nefronen => Compensatoire glomerulaire capillaire hypertensie/hypertrofie => Toegenomen permeabiliteit voor macromolecules o = Toegenomen filtratie van plasma proteïnen o = Proteïnurie => Toegenomen tubulaire reabsorptie van proteïnes => Activatie inflammatoire/vasoactieve substanties => Fibrogenese en tubulointerstitiële verlittekening/atrofie -> verder verlies nefronen -> nog harder moeten werken => Wordt bij alle vormen van nierschade gezien: nefronen verloren → hyperfiltratie → nefronen verder zakken • = ook de reden waarom weten dat lage GFR gaat blijven achteruit gaan en niet stabiliseren
410
Pathofysiologie diabetes nefropathie
=> Multifactoriële pathofysiologie Hoofdzaak van het probleem: hyperglycemie → veranderingen in het lichaam => NETTO effect op de nier = Dilatatie afferente arteriole (= begin) en verhoogde natriumreabsorptie zullen leiden tot functionele en structurele veranderingen in het nierweefsel => NETTO= beschadiging in de glomeruli en in tubulo-interstitium en vasculaire compartiment → eiwitverlies in urine en decompositie van ECM (fibrosering) → nieren gaan fibroseren, beschadigd raken Als de arteriole zich open zet → meer bloed in de glomerulus → meer gefiltreerd → meer glucose, natrium,... in de ruimte van Bowman en in de tubulus Normale omstandigheden: nieren alle glucose reabsorberen (in de proximale tubulus) → Transportereiwit: SGLT1 en 2 (= sodium glucose co- transporter), geen glucose in de urine Diabetespatiënt: meer glucose en meer filtratie → proximale tubuli doen alles, maar bij elke molecule glucose dat geabsorbeerd wordt, zal de co-transporter ook natrium meenemen (SGLT) => Nieren zullen max dat ze kunnen aan glucose reabsorberen en bijkomend veel natrium reabsorberen Vasodilatatie AA -> Per minuut meer bloed gefilterd Gevolg diabetespatiënt: Weinig natrium blijft over in de Lis Van Henle → juxtaglomerulair apparaat sensed weinig natrium aanbod → FB mechanisme dat ervoor zorgt dat er angiotensine 2 wordt vrijgesteld → vasoconstrictie van efferente arteriole + extra dilatatie van de afferente => nog grotere druk in de filters => Er komt te veel bloed naar de nieren toe, er wordt te veel gefilterd = hyperfiltratie => GFR wordt nog hoger = nefast op lange termijn
411
CV en diabetes
- Zeer hoge cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit o Iemand met diabetes heeft al een grote kans om te sterven (van een cardiovasculair event), voor ze nierlijden ontwikkelen o Meer mensen met diabetische nefropathie sterven aan CV event voordat ze aan de dialyse zitten