Bepalende factoren (intern) Flashcards

(28 cards)

1
Q

Tot wat kun je chemische reacties in de organische chemie herleiden?

A

Chemische reacties in de organische chemie zijn essentieel te herleiden tot een doorbraak van bepaalde bindingen en de vorming van andere bindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe verlopen reacties in de organische chemie? (5)

A

Traag, met een hoge activeringsenergie.
Via een overgangstoestand.
Onvolledig (door de vele evenwichtsreacties).
Vaak in meerdere tussenstappen met meerdere reactieproducten.
Volgens een soms moeilijk te achterhalen reactiemechanisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bepaald de chemische reactiviteit van een koolstofverbinding?

A

Interne factoren: zwakke plekken (minder sterke bindingen) en gevoelige zones (gelokaliseerde, elektrische ladingen).
Externe factoren: energietoevoer, andere deeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een nucleofiel deeltje? (definitie)

A

Een nucleofiel deeltje heeft een plaats met een grote elektronendichtheid (negatief ladingskarakter) en kan elektronen ter beschikking stellen.
Het is een elektronenpaardonor.
Reageert met een elektrofiel deeltje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een elektrofiel deeltje? (definitie)

A

Een elektrofiel deeltje heeft een plaats met een kleine elektronendichtheid (positief ladingskarakter) en kan elektronen opnemen.
Het is een elektronenpaaracceptor.
Reageert met een nucleofiel deeltje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een elektrofiel reagens zoekt een…

A

Genegativeerd substraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een nucleofiel reagens zoekt een…

A

Gepositiveerd substraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een deeltje (Nu of El, substraat of reagens) is er reactief als…

A

De lading sterk geconcentreerd is (gelokaliseerde lading)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een deeltje (Nu of El, substraat of reagens) is minder reactief als…

A

De lading meer verspreid is (gedelokaliseerde lading)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarvoor is de bindingsenthalpie een maat?

A

De bindingsenthalpie is een maat voor de sterkte van een binding.
Een binding met een lage bindingsenthalpie is zwak en kan makkelijker worden verbroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom blijven C-C en C-H bindingen in de meeste organische reacties onaangetast?

A

Het kost veel energie om deze bindingen te doorbreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is een pi-binding zwakker dan een sigma-binding?

A

Elke pi-binding heeft een lagere bindingsenthalpie dan een sigma-binding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat leidt tot gepolariseerde bindingen?

A

Het verschil in elektronegatieve waarde tussen de bindingspartners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarmee neemt de polarisatiegraad tussen twee atomen toe? (3)

A

1) met het verschil in elektronegatieve waarde
2) met de bindingslengte.
3) met het aantal atoombindingen tussen beide atomen (enkel<dubbel<drievoudig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een substituent?

A

Een substituent is elk atoom of atoomgroep die een waterstofatoom op het koolstof skelet vervangt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een sleutelatoom?

A

Het sleutelatoom is het atoom van een substituent dat verbonden is aan het koolstofskelet (bijvoorbeeld: het zuurstofatoom bij een -OH groep)

17
Q

Welk atoom bepaald de aard van de ladingsverschuiving?

A

Het sleutelatoom bepaald de aard van de ladingsverschuiving.

18
Q

Wanneer spreken we van een positief (+) effect?

A

We spreken van een positief effect wanneer de substituent elektronen van zich af duwt..

19
Q

Wanneer spreken we van een negatief (-) effect?

A

We spreken van een negatief effect wanneer de substituent elektronen naar zich toe trekt.

20
Q

Wanneer komt het inductief effect voor?

A

Het inductief effect komt voor in verzadigde koolstofketens (geen dubbele bindingen in de keten).

21
Q

Neemt het inductief effect toe of af met afstand tot de substituent?

A

Het effect neemt sterk af.

22
Q

Via welke bindingen verspreid het inductief effect?

A

Via sigma-bindingen

23
Q

Een elektronzuiger heeft een … inductief effect.

24
Q

Een elektronduwer heeft een … inductief effect

25
Wanneer komt het mesomeer effect voor?
In onverzadigde koolstofketens wanneer de substituent zich in een conjugatieve positie bevindt. De substituent bevindt zich op een afstand van één sigma binding van een meervoudige binding in het koolstofskelet. CH2=CH2-CH2=CH-O-CH3
26
Neemt het mesomeer effect toe of af met afstand tot de substituent?
Het effect verzwakt niet op grotere afstand tot de substituent.
27
Zijn het inductief en mesomeer effect analoog?
het I- en M-effect is bij alle substituenten analoog (hetzelfde) tenzij het sleutelatoom een grote EN -waarde heeft én vrije elektronparen draagt. deze vertonen een -I en een +M effect -Cl, -Br, -OH, -NH2
28
Welk effect domineert als beide inductief en mesomeer van toepassing zijn?
Het mesomeer effect.