Positief of negatief inductief effect? Flashcards

Inoefenen wanneer we van een positief of negatief inductief effect spreken (17 cards)

1
Q

Positief of negatief inductief effect?
De substituent trekt elektronen minder naar zich toe dan waterstof.

A

+I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Positief of negatief inductief effect?
De substituent trekt elektronen meer naar zich toe dan waterstof.

A

-I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Positief of negatief inductief effect?
De substituent kan elektronen afstaan of afstoten

A

+I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Positief of negatief inductief effect?
De substituent kan elektronen aantrekken of opnemen

A

-I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Positief of negatief inductief effect?
De substituent is een elektronendonor.

A

+I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Positief of negatief inductief effect?
De substituent is een elektronenacceptor

A

-I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Positief of negatief inductief effect?
De koolstofatomen in de keten krijgen een grotere elektronendichtheid.

A

+I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Positief of negatief inductief effect?
De koolstofatomen in de keten krijgen een lagere elektronendichtheid.

A

-I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Positief of negatief inductief effect?
De koolstofatomen in de keten zullen gemakkelijker reageren met elektrofiele (positief geladen) deeltjes.

A

+I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Positief of negatief inductief effect?
De koolstofatomen in de keten zullen gemakkelijker reageren met nucleofiele (negatief geladen) deeltjes

A

-I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Positief of negatief inductief effect?
Het sleutelatoom van de substituent is een verzadigd koolstofatoom (-CH3, -C2H5)

A

+I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Positief of negatief inductief effect?
Het sleutelatoom van de substituent is negatief geladen. (-O^(-))

A

+I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Positief of negatief inductief effect?
Het sleutelatoom van de substituent is een onverzadigd koolstofatoom

A

-I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Positief of negatief inductief effect?
Het sleutelatoom van de substituent is een atoom met een hoge elektronegatieve waarde.

A

-I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Positief of negatief inductief effect?
Het sleutelatoom van de substituent is positief geladen (-N^(+)H3)

A

-I effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Positief of negatief inductief effect?
Een elektronzuigend effect.

17
Q

Positief of negatief inductief effect?
Een elektronduwend effect