bloc 6 Flashcards
(50 cards)
1
Q
souffler
A
blazen
2
Q
liegen
A
mentir
3
Q
pouvoir
A
kunnen
4
Q
drijven
A
flotter
5
Q
spuiten
A
jaillir (jet)
6
Q
casser
A
breken
7
Q
varen
A
naviguer
8
Q
tresser
A
vlechten
9
Q
commencer
A
beginnen
10
Q
être assis
A
zitten
11
Q
moudre
A
malen
12
Q
blijven
A
rester
13
Q
kunnen
A
pouvoir
14
Q
vlechten
A
tresser
15
Q
rester
A
blijven
16
Q
imaginer
A
verzinnen
17
Q
jeter
A
werpen
18
Q
flotter
A
drijven
19
Q
écrire
A
schrijven
20
Q
blazen
A
souffler
21
Q
breken
A
casser
22
Q
repasser
A
strijken
23
Q
vangen
A
attraper
24
Q
zitten
A
être assis
25
spreken
parler
26
werpen
jeter
27
jaillir (jet)
spuiten
28
trekken
tirer
29
tirer
trekken
30
malen
moudre
31
verzinnen
imaginer
32
spannen
tendre
33
mentir
liegen
34
sluiten
fermer
35
parler
spreken
36
scheppen
créer
37
tendre
spannen
38
créer
scheppen
39
beginnen
commencer
40
vragen
demander
41
attraper
vangen
42
demander
vragen
43
binden
lier
44
snuiven
renifler
45
fermer
sluiten
46
lier
binden
47
renifler
snuiven
48
strijken
repasser
49
schrijven
écrire
50
naviguer
varen