bloc 7 Flashcards
(50 cards)
1
Q
errer
A
zwerven
2
Q
guérir
A
genezen
3
Q
zwellen
A
enfler
4
Q
zwerven
A
errer
5
Q
enfler
A
zwellen
6
Q
lezen
A
lire
7
Q
scheren
A
raser
8
Q
zenden
A
envoyer
9
Q
weten
A
savoir
10
Q
bergen
A
ranger, abriter
11
Q
raser
A
scheren
12
Q
savoir
A
weten
13
Q
gelden
A
valoir
14
Q
rijden
A
rouler, aller (véhicule)
15
Q
louer, vanter
A
prijzen
16
Q
valoir
A
gelden
17
Q
bakken
A
cuire
18
Q
pouvoir
A
vermogen
19
Q
ranger, abriter
A
bergen
20
Q
nemen
A
prendre
21
Q
vliegen
A
voler (air)
22
Q
houden
A
tenir
23
Q
voler (air)
A
vliegen
24
Q
mogen
A
pouvoir (permission)
25
cuire
bakken
26
voir
zien
27
brasser
brouwen
28
zien
voir
29
genezen
guérir
30
lire
lezen
31
wegen
peser
32
peser
wegen
33
prendre
nemen
34
donner
geven
35
luire
glimmen
36
vermogen
pouvoir
37
rouler, aller (véhicule)
rijden
38
wassen
laver
39
pouvoir (permission)
mogen
40
stijven
amidonner
41
zullen
'auxilliaire'
42
laver
wassen
43
tenir
houden
44
glimmen
luire
45
geven
donner
46
prijzen
louer, vanter
47
envoyer
zenden
48
brouwen
brasser
49
amidonner
stijven
50
'auxilliaire'
zullen