Cardiovasculaire middelen Flashcards

(81 cards)

1
Q

welke drie aangrijpingspunten zijn er voor bloeddrukverlaging, en en welke klassen per aangrijpingspunt

A
  1. arteriele vaatverwijding (calciumantagonisten, ACE-remmers, ARB’s)
  2. verlaging preload door veneuze vaatverwijding of absolute afname circulerend volume (nitraten, RAS-remmers, respectievelijk diuretica)
  3. verlagen contractiekracht of frequentie (b-blokkers, verapamil, diltiazem)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

werking van diuretica in het algemeen

A

verhoogde uitscheiding natrium en water door verminderde terugresorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

werking lisdiuretica, snelheid en duur

A

Lis van Henle: remming Na/K/CL-cotransport

  • hoger aanbod Na in distale tubulus en verzamelbuis activeert Na/K-countertransport: verhoogde kaliumexcretie
  • sterk en snel optredend effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

werking thiazidediuretica, snelheid en duur

A

distale tubulus: remming Na/Cl-cotransport

  • hoger aanbod Na in distale tubulus en verzamelbuis activeert Na/K-countertransport: verhoogde kaliumexcretie
  • matig, lang aanhoudend diuretisch effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

werking kaliumsparende diuretica per soort middel en sterkte

A

corticale verzamelbuis

  • spironolacton: corticale verzamelbuis: competitief antagonisme op aldosteronreceptor, daardoor remming Na/K-uitwisseling
  • amiloride/triamtereen: remming corticale Na-kanalen
  • zwak diuretisch effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke lisdiuretica ken je

A

furosemide, bumetanide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke thiazidediuretica ken je

A

chloorthalidon, hydrochloorthiazide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke kaliumsparende diuretica ken je

A

spironolacton, amiloride, triamtereen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Indicaties voor lisdiuretica

A
  • kortademigheid of oedeem door hartfalen

- ascites door levercirrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

indicaties voor thiazide-diuretica

A
  • hypertensie

- kortademigheid en oedeem bij mild hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

indicaties bij verschillende kaliumsparende diuretica

A
  • amiloride, triamtereen: voorkomen kaliumdepletie bij andere diuretica
  • spironolacton: prognoseverbetering bij NYHA3 hartfalen, voorkomen kaliumdepletie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar moet je op beducht zijn bij spironolacton

A

hyperkaliëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kinetiek van furosemide

A

LASIX = lasts for six hours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat gebeurt er bij nierfunctieverlies met welke diuretica?

A

lis- en thiazidediuretica werken minder goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doe je bij nierfunctieverlies bij iemand die lis/thiazide-diureticum gebruikt

A

lisdiureticum: hoger doseren
thiazidediureticum: switchen naar lisdiureticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke bijwerkingen bij lisdiuretica

A

verminderd effectief circulerend volume, hypokaliëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke bijwerkingen bij thiazidediuretica

A

verminderd effectief circulerend volume, hypokaliëmie, hyponatriëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke bijwerkingen bij kaliumsparende diuretica

A

hyperkaliëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

risicofactoren en kliniek voor verminderd effectief circulerend volume

A
  • koorts, diarree, braken, anorexie

- hypotensie, valneiging, duizeligheid, dehydratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

beleid bij dehydratie

A
  • stoppen diureticum
  • controle hydratietoestand
  • rehydreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

risicofactoren en kliniek voor hypokaliëmie

A
  • ouderen, verminderde kaliumintake, diarree

- spierzwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

risicofactoren en kliniek voor hyponatriemie

A
  • ouderen, verminderde intake van zout en eiwit

- misselijkheid, verwardheid, kan snel ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

risicofactoren en kliniek voor hyperkaliëmie

A
  • diabetes mellitus, hartfalen, ouderen, nierfalen

- ritmestoornissen, orthostatische hypotensie, valneiging, dehydratie, nierfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

beleid bij hypokaliemie

A
  • kaliumsuppletie: drank, tablet
  • kaliumsparend diureticum
  • RAS-remmer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
beleid bij hyponatriëmie
- stoppen diureticum | - controle serum Na 5-9 dagen na start bij risicofactoren
26
risicofactoren op hyponatriemie bij diureticumgebruik
- leeftijd > 80 jaar - leeftijd > 70 jaar + SSRI - braken, diarree
27
waarop letten bij correctie hyponatriëmie
te snel corrigeren: centrale pontiene myelinolyse
28
beleid bij hyperkaliemie
- stoppen diureticum | - calciumgluconaat, insuline/glucose, natrium-polystyreensulfonaat/resonium, dialyse
29
Interacties diureticum voor valneiging
anti-hypertensiva opiaten benzodiazepinen
30
interacties diureticum voor hyponatriemie
SSRI's
31
interacties diureticum voor nierfalen
NSAID | RAS-remmers
32
interacties diureticum voor hyperkaliemie
NSAID | RAS-remmers
33
welke middelen verlagen effect diuretica
NSAID's (oa door zoutretentie)
34
waar bevinden zich B1-receptoren en welke effecten geeft prikkeling
pacemakercellen myocard - chronotroop: tachycardie - inotroop: toename contractiekracht - dromotroop: versnelde prikkelgeleiding
35
waar bevinden zich B2-receptoren en welke effecten geeft prikkeling
wanden luchtwegen en bloedvaten - verwijding bronchiolen - vasodilatatie van bloedvaten en dwarsgestreept spierweefsel
36
gevolgen blokkade B-receptoren
- bloeddrukdaling - afname HMV - toename bronchiale secretie - vernauwing bronchiolen
37
welke selectieve betablokkers zijn er
atenolol, bisoprolol, metoprolol
38
welke niet-selectieve betablokkers izjn er
propanolol, labetalol, sotalol
39
welke soort betablokkers kan luchtwegklachten geven
niet-selectieve betablokkers: propanolol, labetalol, sotalol
40
wat doet labetolol nog meer, naast beta blokken? welk effect is daarvan het gevolg?
- alfablokker | - vaatverwijdend
41
indicaties van betablokkers
- atriumfibrilleren: frequentiecontrole, voor sotalol ook ritmecontrole - angina pectoris, secundaire preventie na acuut MI - hypertensie - stabiel chronisch hartfalen met verminderde LEVF
42
bijwerkingen van betablokkers
- (orthostatische ) hypotensie en daardoor valneiging - bradycardie - bronchospasmen
43
extra bijwerkingen van sotalol
ritmestoornissen: QTc-verlenging, TdP, ventrikelfibrilleren
44
wat is van belang bij sotalol als er nierfunctieverlies of hypokaliemie is
- sotalol wordt renaal geklaard en heeft smalle therapeutische breedte - verhoogd risico op ritmestoornissen
45
interactie betablokkers die bradycardie geeft
calciumantagonisten (verapamil, diltiazem), andere negatieve chronotropica
46
interactie sotalol die ritmestoornissen geeft
- kaliumverlagers: thiazide- en lisdiuretica - middelen die nierfunctie verlagen: NSAID's - QTc-verlengers: sommige antipsychotica
47
welk middel kan het effect van betablokkers verminderen
NSAID's (oa door zoutretentie)
48
welke calciumantagonisten ken je
- dihydropyridineverbindingen: amlodipine, nifedipine | - overige: verapamil, diltiazem
49
werking van calciumantagonisten
blokkeren calciuminstroom, waardoor afname van prikkelgeleiding en contractie in gladde spieren in vaatwand. gevolgen: - vertraagde prikkelgeleiding SA- en AV-knoop (verapami, diltiazem) - vasodilatatie coronair en systemisch (dihydropyridine, verapamil/diltiazem)
50
Indicaties calciumantagonisten en subgroepen
- dihydropyridinen: hypertensie | - overige: hypertensie, atriumfibrilleren
51
Bijwerkingen calciumantagonisten
- alle: hoofdpijn, flushes, oedeem, duizeligheid, reflextachycardie, hypotensie, valneiging, perifeer oedeem, obstipatie - verapamil/diltiazem: bradycardie
52
interacties verapamil/diltiazem
betablokkers: verhogen risico op bradycardie en AV-blok
53
Hoe werkt het normale RAS-systeem eigenlijk
1. bloeddrukverlaging + natriumdepletie 2. renine door juxtaglomerulaire apparaat 3. afgifte angiotensine I 4. door ACE omgezet inangiotensine 2 5a. vasoconstrictieve eigenschappen 5b. vrijkomen aldosteron 6. natrium- en waterretentie, toename kaliumuitscheiding
54
welke ACE-remmers ken je
captopril enalapril lisinopril
55
indicaties van ACE-remmers
hypertensie hartfalen myocardinfarct nefropathie met proteinurie, micro-albuminurie
56
effecten van ACE-remmers
lagere bloedruk door vaatverwijding regressie harthypertrofie vermindering hyperplasie gladde spiercellen verlaagde glomerulaire perfusiedruk
57
bij welke comorbiditeit en waarom moet je oppassen met ACE-remmers en ARB's
verminderde nierfunctie, mn door nierarteriestenose; RAS-systeem is dan sterk geactiveerd, waardoor blokkade heftig effect heeft
58
waarom werken ACE-remmers bij nefropathie met proteïnurie
geeft vasodilatatie in de efferente niervaten, vermindert dus glomerulaire capillaire druk
59
Bijwerkingen van ACE-remmers en wat je per bijwerking moet weten en doen
- (orthostatische) hypotensie + valneiging: start met lage dosering, langzaam omhoog. grotere kans bij combinatie met diureticagebruik - nierfalen: kunnen lichte reversibele stijging creatinine geven. Handig bij proteïnurie - hyperkaliemie: kan secundair aan verminderde aldosteronsecretie toenemen - angio-oedeem farynxgebied: 0,1-0,5% krijgt dat, mogelijk fataal - kriebelhoest: 5-15%
60
Bij welke medicatie of comorbiditeit is de kans dat ACE-remmers nierfalen veroorzaken nog groter?
- NSAID: geeft constrictie afferente arteriole - diuretica/verminderd circulerend volume: sterk actief RAS - nierarteriestenose: sterk actief RAS
61
welke medicijnen vergroten bij ACE-remmers de kans op nierfalen? wat zijn risicogroepen/factoren?
- diuretica, NSAID's | - dehydratie, diarree, braken, koorts, hoge omgevingstemperatuur
62
welke medicijnen vergroten bij ACE-remmers de kans op hyperkaliëmie? wat zijn risicogroepen/factoren?
- kaliumsparende diuretica | - DM, hartfalen, nierfalen
63
welke medicijnen vergroten bij ACE-remmers de kans op hypotensie? wat zijn risicogroepen/factoren?
- diuretica | - ouderen, dehydratie
64
welke medicijnen vergroten bij ACE-remmers de kans op valneiging? wat zijn risicogroepen/factoren?
- antihypertensiva, opiaten, benzodiazepines | - ouderen, dehydratie
65
welke medicijnen vergroten bij ACE-remmers de kans op verminderd effect? wat zijn risicogroepen/factoren?
- NSAID's | - nierfunctiestoornissen
66
welke ARB's ken je
losartan, valsartan
67
indicaties van ARB's
alternatief voor ACE-remmers, als die prikkelhoest of angio-oedeem geven
68
wat is het effect van digoxine op het hart?
- verhoogt contractiliteit | - daling hartfrequentie
69
Indicaties digoxine
- atriumfibrilleren met snelle ventrikelfrequentie | - hartfalen
70
Wat is er ook alweer met de dosis van digoxine als je gaat starten?
- bindt zich aan hartcellen, verzadigbaar | - dus groot verdelingsvolume, dus oplaaddosis 0,5 mg
71
klaring door, en halfwaardetijd van digoxine?
- nier (deels) | - 40-70 uur
72
Nadeel van digoxine
smalle therapeutische breedte met ernstige intoxicatieverschijnselen
73
Interacties met en welke bijwerking dat geeft bijdigoxine
ritmestoornissen: lis/thiazidediuretica (kaliumverlagers), NSAID's (nierfunctieverminderaars) bradycardie: verapamil en andere negaieve chronotropica
74
Effect van nitraten
direct vaatverwijdend op veneuze en coronaire vaten, en arteriolen
75
metabolisme nitraten
in gladde spiercellen vaatwand omgezet in stikstofmonoxide: vaatverwijdend, en remmend effect op plaatjesadhesie en -aggregatie
76
Verschillen isisorbide-di- en mononitraat mbt kinetiek
- di: groot first-pass effect, BB 20-30%, halfwaardetijd 30-60 minuten, oromucosaal snel en goed geresorbeerd - mono: geen first-pass effect, dus minder spiegelfluctuaties. halfwaardetijd 4-5 uur, alleen oraal gegeven
77
nadelen van nitraten
tolerantie voor het effect; kan al na 6-8 uur
78
voorkomen tolerantie voro nitraten
dageljks 8-12 uur nitraat-vrij interval
79
toedieningswegen ISDN en ISMN en indicaties
ISDN - oromucosaal bij angina pectoris - oraal bij onderhoudsbehandeling - iv bij ernstig acuut hartfalen ISMN - alleen oraal
80
indicaties van nitraten
angina pectoris | longoedeem/astma cardiale
81
belangrijkste bijwerking nitraten, risicofactor daarvoor en instructie
nitraatcollaps: bij snelwerkende preparaat verhoogd risico bij dehydratie niet staand innemen