Celmembraan Flashcards

(30 cards)

1
Q

Bestaat uit

A

Fosfolipiden
Cholesterol
Eiwitten
Glycoproteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cell coat

A

Glycocalix, omgeeft de plasmamembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Unit membrane

A

Alle membranen van de cel hebben deze eenheidsstructuur
= dubbele fosfolipidenlaag
Tussenruimte van 5-10 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Extrinsieke membraaneiwitten

A

Zitten los aan de binnen- of buitenzijde van de membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Intrinsieke membraaneiwitten

A

Zijn in de membraan gebonden; enkel de binnenste, enkel de buitenste of beiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Transmembranaire eiwitten

A

Overkruisen beide lagen en kunnen porie of kanaal vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Transportvesikels

A

Fuseren met membraan en snoeren af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functies membraaneiwitten

A
Enzymen 
Transporteiwitten 
Receptoren 
Adhesiemoleculen 
Antigenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Meest voorkomende membraaneiwitten

A

Glycoproteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fosfolipide

A

Fosfaatgroep (PO4(3-))
Glycerolgroep (C3H8O3)
N-bevattende alcoholgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cholesterol

A

Aanwezig in alle membranen
Vergroot stijfheid van de membraan
Heeft effect op permeabiliteit van kleine moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Passief transport

A

Ongeladen kleine moleculen
> O2, CO2, ureum
In vet oplosbare moleculen
> steroïhormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Actief transport

A

Geladen moleculen
> Na+, K+, Ca2+
Aminozuren
Nucleotiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Transporteiwitten

A

Verzorgen specifiek transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kanaaleiwitten

A

Houden kanaal in de membraan open

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Membranair ionentransport

A

Membraan bevat ATP-ase

Liggen dicht bij mitochondriën

17
Q

Endocytose

A

Vesikels snoeren af van de celmembraan

18
Q

Pinocytose

A

Endocytose van vloeistoffen

19
Q

Fagocytose

A

Endocytose van vaste deeltjes

Door macrofagen en neutrofielen

20
Q

Nucleotide

A

Base
Pentose
1 - 3 fosfaatgroepen

21
Q

Receptor-gemedieerde endocytose

A
Specifieke opname van stoffen 
> Hormonen
> Cytokinen 
> Eiwitten 
> Lipoproteïnen
22
Q

Proces fagocytose

A
Deeltje hecht aan glycocalix 
Inductie fagocytose 
Opname in vacuole 
Materiaal in endosomen 
Endosomen fuseren met lysosomen 
Lysosomale enzymen verteren materiaal
23
Q

Diacytose of transcytose

A

Endosomen worden doorgesluisd naar de andere zijde van de cel > exocytose

24
Q

Exocytose

A

Omgekeerde van endocytose
Membraan van secretiegranulum fuseert met celmembraan
Inhoud komt vrij in ECM

25
Contact tussen cellen
Hormonen Signaalmoleculen Celcontacten (directe uitwisseling)
26
Ligand
"Wat gebonden moet worden"
27
Soorten liganden
Hormonen Neurotransmitters Mediatoren
28
Receptor-ligandinteractie
``` First messenger bindt aan receptor Activatie G-proteïne Membraangebonden effectoren geactiveerd Omzetting in Second messenger Signaal binnen cel ```
29
G-proteïnen
Alpha, Bèta, Gamma subeenheden | Gebonden door GDP-complex
30
Activatie G-proteïne
GDP wordt omgezet in GTP na activatie van de receptor GTP activeert het eiwit GTP-a bindt aan effector GTP wordt omgezet in GDP