Chapitre 4 Flashcards
(48 cards)
1
Q
Le procureur de Roi
A
De procureur des Konings
2
Q
Le prévenu
A
De verdachte
3
Q
Défaillant
A
Afwezig
4
Q
L’auteur des faits
A
De dader
5
Q
Le coauteur
A
De mededadar
6
Q
Les coups volontaires
A
De opzettelijke slagen
7
Q
Les blessures
A
De verwondingen
8
Q
Le Code pénal
A
Het Strafwetboek
9
Q
Le sexisme
A
Het seksisme
10
Q
Le mépris
A
de minachting
11
Q
L’atteinte
A
De schending
12
Q
La dignité
A
De waardigheid
13
Q
La récidive
A
De recidive
14
Q
L’audition
A
Het verhoor
15
Q
Immédiatement
A
Onmiddellijk
16
Q
La déclaration
A
De verklaring
17
Q
Insulter
A
Beledigen
18
Q
Le certificat médical
A
Het medisch attest
19
Q
L’incapacité de travail
A
De arbeidsongeschiktheid
20
Q
Le témoin
A
De getuige
21
Q
Le véhicule
A
Het voertuig
22
Q
Le plaignant
A
De aanklager
23
Q
La condamnation
A
De veroordeling
24
Q
L’emprisonnement
A
De gevangenisstraf
25
Le sursis
De voorwaardelijke straf
26
La peine
De straf
27
Le décime additionnel
De toegevoegde opdecimes
28
Condamner
Veroordelen
29
Le juge
De rechter
30
Le tribunal
De rechtbank
31
La sanction
De sanctie
32
L'infraction
De overtreding
33
La prévantion
De preventie
34
Le comportement
Het gedrag
35
L'avocat
De advocaat
36
La victime
Het slachtoffer
37
Le témoignage
De getuigenis
38
L'arrestation
De arrestatie
39
L'enquête
Het onderzoek
40
Le verdict
Het vonnis
41
Les sévices corporels
Het lichamelijk misbruik
42
La jurisprudence
De rechtspraak
43
La législation
De wetgeving
44
Le code de procédure pénale
Het wetboek van strafvordering
45
L'accusé
De beschuldigde
46
La déclaration sous serment
De verklaring onder eed
47
La contumace
Bij verstek
48
Les dommages et intérêts
De schadevergoeding
